Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 6
(1901)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over deelneming der werklieden in de winsten.Onlangs kon men in een financiëel weekblad van Brussel het volgende lezen: ‘De toestand der kolenmarkt is altijd even gunstig; nu dat de prijzen van kolen en coke onophoudend aan 't stijgen zijn, zou het zeker rechtvaardig wezen de werklieden daaruit voordeel te laten trekken met hunne loonen aanzienlijk te verhoogen.’ Hieruit blijkt dat, zelfs in de financiëele wereld, deze meening heerscht dat de werklieden ook hun aandeel moeten genieten in den bloei der nijverheid. Welnu, er bestaat een stelsel van belooning van den arbeid dat juist tot doel heeft deze deelneming der werklieden in de winsten van hunne patroons om zoo te spreken automatisch te verwezenlijken, namelijk de winstdeeling. Onder dit systeem ontvangen de werklieden hunne gewone loonen, maar, daarbij krijgen zij op 't einde van het bestuurjaar een zeker quantum der zuivere winsten. Gewoonlijk wordt het quantum in evenredigheid met het bedrag der loonen vastgesteld. Ziehier een voorbeeld dat het stelsel duidelijk zal uiteenzetten. In een groot handelshuis te Amsterdam worden de jaarlijksche winsten zooals volgt verdeeld (wel is waar wordt hier van ‘beambten’ en juist niet van ‘werklieden’ gesproken, doch dit verandert niets aan de algemeene toepassing van het stelsel): De firma werd gesticht door twee geassocieerden met een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezamenlijk kapitaal van 500,000 frank; de jaarlijksche lasten der onderneming beloopen tot:
Nemen wij nu aan dat een bestuurjaar 25000 fr. zuivere winst opbrengt; aan het kapitaal zal men eene som verleenen die evenredig moet zijn met zijn aandeel in de lasten, d.i. 25000/40000 × 25000 = 15625 fr.; voor de verschillende deelnemende personen, naar denzelfden maatstaf bekomt men:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dusdanig stelsel wordt met min of meer veranderingen toegepast in ongeveer 300 nijverheidsgestichten, waaronder een honderdtal in Engeland, wat minder in Frankrijk en een vijftigtal in de Vereenigde Staten van Amerika. In Belgie kent men een tiental voorbeelden, o.a. de ijzer- en staalfakriek van den Heer Senateur Boël, te La Louvière; in Nederland, ongeveer 15. Velen zullen die winstdeeling als de ware oplossing der sociale quaestie aanzien: ze baant immers den weg zum socialen Frieden, naar maatschappelijken vrede, volgens den geruchtmakenden titel van Dr. von Schulze-Gaevernitz's werk; geene oneenigheid meer tusschen arbeidgevers en arbeidnemers, geene werkstakingen, geen haat tegen het kapitaal, geen zucht naar revolutie, - vermits de werklieden zelven kapitalisten worden en, gelijk rijke actionairs, hun dividende op het einde van 't jaar ontvangen. Desniettegestaande, blijven de toepassingen slechts uitzonderingen, voornamelijk wanneer men in acht neemt dat het stelsel sedert meer dan eene halve eeuw bekend is. Menige redenen kunnen daarvoor aangehaald worden: slechts twee, de eene uit theoretische, de andere uit practische gronden getrokken, willen wij hier bespreken.
* * *
Een der meest bevoegde oeconomisten van heden, en terzelfder tijd een dergenen welke de winstdeeling met de meeste aandacht bestudeerd heeft, M. Paul Leroy-Beaulieu, sluit met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de volgende woorden een hoofdstuk van zijn Traité d'Économie politique: ‘De winstdeeling is noch op de gerechtigheid noch op de wetenschap gegrond.’ En ziehier waarom: De winsten worden niet door de werklieden geschapen, maar wel door den patroon: ‘Eene onderneming, 't zij in den handel, 'l zij in de nijverheid, geeft profijt wanneer zij zorgvuldig bestudeerd werd; wanneer inrichting, bestuur en toezicht niets te wenschen overlaten; wanneer het gesticht gunstig gelegen is, en de voortbrengselen in den smaak van het publiek vallen; wanneer men zich op de hoogte houdt van al de technische en oeconomische verbeteringen en ze toepast zonder geld- of tijdverkwisting; wanneer de beheerder behendig is in 't aan- en in 't verkoopen, en vertrouwen inboezemt aan zijne klanten, enz. Ziedaar de bron der winsten; elders is zij niet, en juist daarom zijn de winsten zoo veranderlijk. Uit het hoofd van den patroon komt het profijt, niet uit de handen van de werkliedenGa naar voetnoot(1).’ Dit oordeel komt men niet alleen in vele boeken, maar ook bij de meeste nijveraars en in 't publiek tegen. Welnu het is geheel en al ongegrond. Het is niet genoeg dat men bewijst dat de winsten enkel van den beheerder voortkomen; het valt nog te weten of zij in de werkelijkheid nog den beheerder toekomen? Vroeger zou men deze vraag moeielijk opgelost hebben: inderdaad, in het begin van het industrialisme (einde der vorige eeuw), was iedere onderneming in 't bezit van een enkelen persoon, die terzelfder tijd het kapitaal, den intellectuëelen arbeid zoowel als de voorafgaande studiën bijbracht; daarbij, waagde niet alleen deze persoon zijn kapitaal, maar hij was nog hieraan blootgesteld hoegenaamd niets te winnen, i.a.w. hij nam nog de kans der onderneming voor zichzelven aan. Ook was het heel natuurlijk deze persoon, - de patroon, - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die de winsten voor zich nam, vermits hij alles verrichtte, behalve den handarbeid, door de werklieder verschaft. Dit feit, dat slechts eene betrekkelijke en historische beteekenis had, heeft aanleiding gegeven tot eene algemeene gevolgtrekking, namelijk deze: indien de patroon de winsten ontvangt, het is omdat hij alles beheert en bezielt, en dienvolgens zijn de winsten eene billijke belooning voor hem. Edoch, door de immer toenemende verdeeling van den arbeid, werd deze ééne persoon in even veel anderen gesplitst als hij verscheidene functiën verrichtte. Heden, behooren de groote, en zelfs middelmatige nijverheidsgestichten niet meer aan een persoon, maar wel aan eene vereeniging van personen, en in de volmaakte vennootschap vindt men het volgende: het kapitaal is in de handen der bezitters van aandeelen (actiën) en obligatiën; het intellectuëel beheer wordt deels door den technischen, deels door den commercieelen bestuurder, deels ook door de zaakwaarnemers en commissarissen verricht; het handwerk blijft het deel der werklieden. Welnu, aan wie worden de winsten in deze moderne vennootschappen toegekend? Is het, volgens Leroy-Beaulieu's meening, aan de hoofden? Hoegenaamd niet. De twee bestuurders trekken een jaarlijksch loon; - wel is waar, een aanzienlijk loon, daar het 40 of 50 duizend frank kan beloopen, maar niettemin een loon, 't is te zeggen eene vaste som, die van het al of niet slagen der onderneming niet afhangt. De zaakwaarnemers en commissarissen krijgen meestal ook bepaalde vergoedingen. Zelfs komen de winsten aan het gezamenlijk kapitaal niet toe, want een niet onbeduidend deel van dit kapitaal, dikwijls de helft, behoort aan obligatiedragers, die slechts op vastgestelde rente aanspraak hebben. De actionairs zijn het die het profijt onder elkander deelen, juist diegenen welke niet eene der actieve bedieningen van den patroon, van het alles doende en alles bewakende ‘hoofd’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervullen... Hetgeen zij aannemen is de passieve rol, veeltijds wel de gevaarlijkste ook, van hun geld aan verlies bloot te stellen of ten minste jaren lang geenen rooden duit te zien opbrengen. Ziedaar hetgeen zij met den vroegeren patroon gemeens hebben, en daar, namelijk in 't speculeeren, is de ware grond hunner winsttrekking. Speculeeren, 't is te zeggen, een risico van verliezen of nietwinnen aannemen, is eene oeconomische functie waarover bijna niets in de boeken gezegd wordt; Prof. Hadley van Yale University (Ver. Staten van Amerika) is misschien de eenigste schrijver die hieraan aandacht geeft. En nochtans bevat iedere industriëele onderneming een gewichtig element van speculatie.
Te vergeefs zou men tegen de bepaalde, vastgestelde vergoeding deractieve diensten van den patroon kunnen inbrengen, dat het niet mogelijk is zulken onmeetbaren arbeid met een vast loon te betalen: want, buiten de nijverheidswereld vindt men tal van beroepen die ook waakzaamheid en verantwoordelijkheid vergen, en toch vaste jaarwedden opbrengen. Gelijkt, bij voorbeeld, de taak van den zeekapitein, niet op deze van het nijverheidshoofd? Ook voor hem wordt veel aan het toeval overgelaten; op hem kan juist toegepast worden, hetgeen van den nijveraar gezegd werd: ‘Il travaille pour gagner le vent, hij werkt om ruimen wind te hebben.’ Wie ooit vond het zonderling dat een zeekapitein vast loon ontvangt? Denke men nog aan de taak van den bestuurder van een groot onderwijsgesticht - of aan die van den hedendaagschen dagbladopsteller - of van een bevelhebber op het slagveld, zoovele posten met bepaalde jaarwedden.
Uit dit alles blijkt dat indien men aan de werklieden een deel van de winsten verleent, men hoegenaamd niet den beheerder der onderneming er van onteigent, vermits hij, als zulke, de winsten niet bekomt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Goed! zou men hierop kunnen antwoorden; maar men zou toch de actionairs, de ‘risico-aannemers’, van hun deel onteigenen: Suum cuique, volgens de uitdrukking van den franschen oeconomist M. Block; aan iedereen het zijne! Deze nieuwe vorm van Leroy-Beaulieu's tegenwerping is even ongegrond. Want telkenmale eene verhooging van loon aan de werklieden toegegeven wordt, vermindert het dividende van den actionair, mits alle andere voorwaarden der fabrikatie onveranderd blijven. Veronderstel nu dat het aandeel der actionairs van 7 p.h. tot 6 p.h. zou inkrimpen, indien men de werklieden aan de winsten liet deelen: Welk verschil zou bestaan tusschen deze verkorting van 1 p.h. en eene gelijke vermindering door gewone loonsverhooging teweeggebracht? Dit éénig verschil, dat in het eerste geval, het extra-loon op de winsten aan het einde van het handelsjaar genomen wordt, terwijl in het tweede geval, het, 't geheele jaar door, in de voortbrengingskosten vermengd is. Alweer ‘hetgeen men ziet en hetgeen men niet ziet’, van Bastiat! Zoodus, het is geene oeconomische heiligschennis aan het aandeel der risico-aannemers te raken, en men zou dezen door het inrichten der winstdeeling ten voordeele der werklieden niet meer onteigenen, dan zij het zeer dikwijls door gewone loonsvermeerderingen zijn.
En, nochtans rijst het opgeworpen bezwaar weder op. Uit een zuiver oeconomisch oogpunt, zoo luidt het nu, mag slechts betaald worden voor hetgeen men verdiend heeft: welnu, wat heeft de werkman, boven zijne dagelijksche taak, geleverd in ruiling van zijn aandeel in de winsten? Niets. Dus is dit aandeel eene zuivere ‘niet-gewonnen overwaarde’ (unearned increment in 't Engelsch). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inderdaad, het loon schijnt enkel de prijs van den verleenden arbeid te wezen: in het stukloon, dat heden meer en meer ingevoerd wordt, komt dit kenteeken van het loonsysteem helder te voorschijn. Maar, hoe vredelievender de betrekkingen tusschen patroon en werklieden werden, en hoe meer deze laatsten hunner menschelijke waardigheid bewust zijn geworden, hoe beslister ook de leiders der arbeidsbeweging met dezen nieuwen eisch optraden: dat het loon naar den stand der nijverheid aangepast moest worden. Zijn de zaken bloeiend, zoo moeten de loogen stijgen; evenzoo, in tijde van crisissen, mogen zij dalen. En om dezen grondregel te wettigen, hadden zij slechts een parallel te trekken tusschen hunnen eigenen toestand en dien van den risico-aannemer, speculant of actionnair, hoe men hem ook heette. Hij trekt hooge dividenden in bloeienden tijd omdat hij zijn kapitaal waagt en aan winstenmangel blootgesteld ligt. Welnu, waagt de werkman niets in de onderneming van zijnen baas? Eerst en vooral, hij stelt zijn leven op 't spel, hetgeen zijn kapitaal in den vollen zin des woords vertegenwoordigt. Daarbij mag hij door menige omstandigheden onverwachts zonder werk vallen. Ziehier, ter bekrachtiging van deze zienswijze, eenige uittreksels uit Belgische dagbladen dezer laatste maanden. ‘Ingevolge een besluit door de Vereenigde Nijveraars der katoenspinnerij te Brussel genomen, zal de arbeidsduur - en bijgevolg het dagelijksch loon - verkort worden, totdat het stock gesponnen garen vermindere.’ ‘De toestand der diamantnijverheid in Antwerpen is zeer erg geworden; reeds zijn 2500 diamantwerkers arbeidsloos.’ ‘In de ijzer- en staalfabriek te Couillet (Henegouwen) is de nachtarbeid afgeschaft; 800 man zijn hierdoor zonder werk.’ ‘Uit oorzake van den hoogen prijs der kolen en van het gebrek aan bestellingen, heeft het bestuur der maatschappij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Monceau St Fiacre het werkvolk verwittigd dat, te rekenen van 1sten October eerstkomende, al de loonen met 10 p.h. verminderd worden.’ Dergelijke feiten zijn geene zeldzaamheden in het nijverheidsleven, en het valt niet te loochenen dat zij deze meening bevestigen dat ook de werklieden zekere risico's aannemen in de onderneming, en dus, zoowel als de actionairs, aanspraak hebben op een deel der winsten. Op welke manier nu deze deelneming geschiedt, is om 't even; het grondbeginsel blijft hetzelfde. Feitelijk zijn, buiten de eigenlijke winstdeeling, verschillende schikkingen tot stand gekomen, voornamelijk in Engeland. Bijvoorbeeld worden de loonen in de koolmijnen van het distrikt New South Wales, bevattende ongeveer 60,000 werklieden, door de beweeglijke loonschaal geregeld (wages sliding scale). Een zekere prijs der kolen en een daarmeê overeenkomend looncijfer worden door onderling accoord tusschen bazen en werklieden gekozen; boven en beneden deze cijfers, die als nulpunten dienen voor de twee schalen, stijgen of dalen de loonen in evenredigheid met de veranderingen der prijzen. Daardoor worden de loonen automatisch naar den stand der koolmarkt aangepast. Onlangs werd een ander stelsel in de ijzernijverheid van Birmingham ingevoerd. Een gemengd comiteit van bazen en werklieden stelt de verkoopprijzen der voortbrengsels vast, met het oog op de hoogte der loonen, en derwijze dat deze laatste altijd zoo hoog mogelijk staan als de toestand der markt het toelaat. In 1896 kregen, door dit systeem, 4626 werklieden een bij-loon van 10 p.h. als aandeel in den jaarlijkschen verkoop. Maar het gemakkelijkste middel voor de werklieden bestaat hierin dat ze loonsverhoogingen vragen wanneer zij achten dat de commercieele toestand het toelaat. Op dezen weg, zijn, b.v. de Engelsche katoenbewerkers zeer verre getreden: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij volgen zeer stipt den beurskoers; zij weten wanneer de ruwe stof of het fabricaat aan 't rijzen of aan 't dalen zijn; zij kennen het bedrag der vervaardigingskosten, en, volgens den stand der zaken, richten zij zich tot de fabrikanten om verhoogingen te bekomen of aanvaarden zij verminderingen. Deze loonswijzigingen strekken zich tot geheele provinciën, echte arbeidsgebieden uit, waar, om zoo te zeggen, eene zelfde oeconomische wet de betrekkingen tusschen arbeidscontractanten regelt. Aldus deelen gansche groepen werklieden te zamen in de winsten hunner nijverheid, terwijl in de echte winstdeeling slechts deze werklieden deelen wier patroon het goed gevonden heeft. Men heeft zeer juist het eerste systeem eene horizontale deelneming genoemd, het tweede eene verticale. Onnoodig zelfs voorbeelden zoo verre te zoeken: in ons land zien wij niet, zeer dikwijls, werklieden loonverhoogingen bekomen, uitsluitend om die reden dat de zaken aan 't bloeien zijn? In de groote werkstaking der belgische koolmijners in 1899 hebben al de mijnbezitters bekend dat de loonen den gang der koolmarkt moeten volgen. Al deze voorbeelden bewijzen duidelijk dat het niet zelden voorkomt dat werklieden meer ontvangen zonder meer te werken.
Waarom de rechtstreeksche winstdeeling niet op breeder gebied toegepast wordt, kan thans uit theoretische gronden, uitgelegd worden: het is omdat geleerden, zoowel als nijveraars, onjuiste gedachten hebben over de oeconomische natuur der winsten.
* * *
Wat nu, uit practische gronden, hinderde de verspreiding van het winstdeeling-systeem? Twee oogpunten zijn hier te onderscheiden; dit van den patroon en dat van den werkman; in alle loonvraagstukken, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dient de quaestie aldus ontleed te worden, om het oeconomisch belang beider partijen, arbeidgever en arbeidnemer, aan den dag te brengen.
1o Wat den patroon aangaat: Een nijveraar die het winstdeeling-stelsel uit zuiver oeconomisch oogpunt onderzoekt, moet het eenvoudig als een vorm van loon-betaling aanzien. Het is voor hem geen quaestie van menschlievendheid, zijn werkvolk in zijn profijt te laten deelen: het komt slechts op materiëelen uitslag, voor- of nadeel, uit. Aldus in vergelijking gebracht met andere vormen van loon, zooals het daghuurloon, het stukloon, het entreprise- of pachtloon, het premiënsysteem, enz., schijnt de winstdeeling alle andere stelsels te overtreffen, omdat zij bij elkeen dezer stelsels kan gevoegd worden en nog daarenboven hare eigene hoedanigheden bijbrengt. Deze hoedanigheden bestaan hoofdzakelijk hierin dat de winstdeeling al de elementen van de voortbrenging omvat: snelheid, oppassendheid, zorgvuldigheid, verstand, orde, al hetgeen tot volmaakt werk leidt, vindt uitdrukking in de winst. Hoe meer de werkman ‘zijn best’ doet, hoe grooter, al het overige onveranderd blijvende, de winst op het einde van het jaar, en hoe grooter ook zijn eigen aandeel daarin. Terwijl het stukloon, bij voorbeeld, slechts tot haastigheid aanspoort, - hoe meer stukken, hoe meer loon, - en dus, ten opzichte van kwaliteit, den arbeid benadeeligt, werkt om zoo te spreken, de winstdeeling harmonisch op den werkman. Van het oogenblik af, dat de werkman rechtstreeks in de winsten deelt, voelt hij zich boven den stand van eenvoudigen dienaar tot dezen van medewerker verheven. Dit alleen kan zijne manier van werken geheel en al wijzigen. Het is ongelooflijk hoe, in een overgroot getal van werkhuizen, tijd en stof - beide zijn ‘geld’ - verbrast worden, omdat iedereen, de knaap zoowel als de meestergast, niet met hoofd en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hart aan zijn werk is. Indien iedereen daarin belang had, zou al het verlorene niet ingehaald worden? Feitelijk, heeft de meerderheid der ervaringen van de winstdeeling zulke uitslagen gestaafd. Niettemin aarzelen de nijverheidsbazen den nieuwen weg in te treden, en dit om verschillende redenen. Velen twijfelen aan den gunstigen invloed der winsldeeling, daar zij niet onmiddellijk op hun personeel werkt; oude zeden en arbeidsgewoonten worden niet op eenen dag uitgeroeid; vijandelijkheid wordt niet eenvoudig door een besluit verzoend. Daarbij, dient aangemerkt te worden dat hoe meer eene nijverheid door het machinisme beheerscht is, hoe minder de opbrengst van den arbeid zich door de deelneming in de winsten verhoogt: inderdaad, de rol van de mekanieken heeft er een zoo groot overwicht, dat de persoonlijke pogingen van den werkman geringer gevolg hebben dan in 't geval van handwerk. Men trekke hieruit het gevolg niet dat de rol van den werkman heden slechts eene passieve is; wel is waar vergt zijne taak geene lichamelijke kracht, noch behendige specialiteit; maar zenuwkracht moet hij uitgeven; zoo komt het niet zelden voor, schrijft een Fransch ingenieur, M. Portevin, dat in de weefnijverheid, meer opgebracht wordt door vrouwen of meisjes dan door volwassen mannen, die niet zoo snel noch zoo oplettend in hun werk zijn. Desniettegenstaande moet men bekennen dat in vele gevallen van mekanieken arbeid, andere loonstelsels boven de winstdeeling te kiezen zijn, omdat zij den werkman meer rechtstreeks tot werken aansporen. Iemand die per sluk betaald wordt, wordt oogenblikkelijk zijn eigen belang gewaar; om al de bestanddeelen van het profijt te kunnen ontleden, moet men, integendeel, reeds eene zekere algemeene opvoeding genoten hebben, welke bij vele werklieden nog niet te vinden is.
2o Wat de werklieden aangaat: Is het niet wonderbaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat niet ééne der toepassingen van het winstdeeling-systeem op aanvraag der werklieden ingevoerd werd? Er bestaat nochtans geen stelsel dat zoo nauwkeurig met hunne wenschen schijnt overeen te komen. Meer nog: in geen programma van arbeiders-partijen wordt van de winstdeeling melding gemaakt. Die tegenstrijdigheid vindt echter menige verklaringen; stippen wij, o.a., de volgende aan: De deelneming in de winsten mag, zooals gezegd werd, als voordeelig voor den patroon beschouwd worden, omdat zij den arbeid prikkelt en tot grootere werkzaamheid aanzet. Maar juist daarom wordt zij door de werklieden als een voor hen oekonomisch nadeelig stelsel aangezien: want, wat gebeurt er in geval de balans op het einde van het jaar geen batig slot, en dus geen aandeel in de winsten overlaat? De werklieden krijgen niets, - ofschoon zij extra-arbeid geleverd hebben, waarvoor zij, bij gevolg, niet betaald worden. In andere loonstelsels, b.v. het stukloon, komt dit niet voor: elke poging wordt beloond, daar zij de hoeveelheid geleverde stukken verhoogt. Talrijke werkersvereenigingen zien ook de winstdeeling ongaarne aan, omdat zij zich het Timeo Danaos herinneren. Het geval deed zich niet zelden voor, dat patroons dit nieuw stelsel invoerden om de vrijheid hunner werklieden te beteugelen, en voornamelijk den invloed der vakvereenigingen (Trade Unions) legen te werken. De arbeiders achten het behoorlijker hunne onafhankelijkheid te bewaren dan een aandeel in hypothetische winsten te genieten. Des te meer... daar zij, gelijk wij het hierboven betoonden, andere middelen ter hand hebben om hun deel van den voorspoed der nijverheid te nemen.
Uit het gezegde blijkt dat de practische redenen der trage uitbreiding van het winstdeeling-stelsel in de belangen van beide partijen, patroon en werkman, te vinden zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte, de toekomst der winstdeeling is onzeker, niet omdat zij op valsche grondslagen berusten zou, niet omdat het niet billijk ware dat de werklieden deel namen in de winsten, maar veeleer omdat.... dit zóó billijk geworden is dat andere, meer gepaste schikkingen tot stand zijn gekomen om hetzelfde doel te bereiken. Zulks is meestentijds het lot der zoogezegde wondermiddelen: in de werkelijkheid stooten zij tegen de door den natuurlijken gang der zaken van zelf opgekomen omstandigheden, die zich nauwkeuriger aan de behoeften der nimmer rustende evolutie aanpassen. Prof. E. Waxweiler. |
|