| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
Middelnederlandsche Legenden en Exempelen. - Bijdrage tot de kennis van de prozalitteratuur en het volksgeloof der middeleeuwen. - Proefschrift ter verkrijging van den graad van doctor in de Nederlandsche letteren, door C.G.N. De Vooys. - 's Gravenhage, M. Nijhoff, 1900.
Zoo in ons Dietsch proza de stichtelijke werken eene aanzienlijke plaats beslaan, zoo vormen in deze de exempelen en legenden een belangrijk en aantrekkelijk onderdeel. Zij moesten immers dienen om de lessen van godsdienst en zedenleer door concrete gevallen duidelijker en als 't ware aanschouwelijk te maken. Het zijn wonderverhalen waarmede de predikers hunne sermoenen en de zedenmeesters hunne vertoogen graag opsmukten om hunne lessen en vermaningen den leek levendiger in 't hart te prenten. Zij verhalen van de wonderbare bemiddeling der H. Maagd en des Verlossers, van de listen en lagen des duivels, van de kracht van het H. Sacrament, van de schrikkelijkheden van dood en oordeel, van de pijnen der hel en de gelukzaligheid des hemels. Soms, en wel meest, zijn het vertellingen van mirakelen, soms visioenen, soms parabelen, soms slechts anekdoten of sprookjes. Dat dergelijke litteratuur zelfs den modernen lezer kan behagen en boeien, spreekt van zelf; dat zij anderzijds voor de cultuurgeschiedenis en de historische folklore hoogst belangrijk is, is tevens onbetwistbaar; even als onze oude berijmde en onbe rijmde heiligenlevens laten de legenden en exempelen ons een doordringenden blik werpen in het godsdienstig leven onzer voorouders, vooral in dat wat men met den naam van volksgeloof of bijgeloof zou mogen bestempelen.
Uit dien hoofde brengen wij vooraf openhartig hulde aan Dr. De Vooys wegens de keuze van zijn onderwerp. Door het
| |
| |
verzamelen, groepeeren, inleiden en beoordeelen van eene massa zulker legenden en exempelen heeft hij de beoefenaars onzer Dietsche letterkunde en onzer oudere beschavingsgeschiedenis ten zeerste aan zich verplicht. Zijn vrij uitvoerig werk is een welkome bijdrage tot de kennis onzer middeleeuwsche beschaving, die ongetwijfeld algemeene goedkeuring zal wegdragen. Zij getuigt immers van noeste vlijt en onvermoeibare toewijding, van critischen aanleg en speurzin, van veelomvattende kennis en belezenheid.
Het boek laat zich in drie deelen splitsen. Na een korte inleiding, waar het onderwerp bepaald wordt, krijgen wij in een paar hoofdstukken (I en II) een bibliographisch overzicht van de stof, d.w.z. eene opsomming van de vroegere en latere hoofdbronnen, waaruit de exempelen voor sermoenen, stichtelijke tractaten, anthologiën en wat dies meer zij, geput werden. Dan komen wij tot de kern van het werk, waar de schrijver den inhoud van een vrij groot getal exempelen in zijn geheel mededeelt, of ontleedt en samenvat en er de waarde van bewijst voor de kennis van het middeleeuwsche volksgeloof. Achtereenvolgens hebben wij de rubrieken: Maria in de Exempelen (III), Jezus in de Exempelen (IV), de Duivel in de Exempelen (V), het Sacrament in de Exempelen (VII), Boete en Biecht in de Exempelen (VIII), de vier Uitersten in de Exempelen (IX); tusschen V en VII komt een even merkwaardig hoofdstuk, de Joden in de Exempelen (VI). - Van minder gewicht, ofschoon steeds belangwekkend, zijn de drie laatste hoofdstukken, welke D.V. als een aanhangsel wenscht beschouwd te zien: de Allegorie in de Exempelen (X) wijst er op hoe de aard der exempelen de allegorie buitensloot en hoogstens parabelen dulde (bl. 318-324). In Invloed van de bespiegelende Mystiek in sommige Exempelen (XI) zien wij bij de woordvoerders dezer de exempelen eene gansch bijzondere kleur en strekking aannemen, en eindelijk in de Moraliseerende Exempelen (XII) leeren wij eene verdere en grondige
| |
| |
wijziging der exempelen kennen: het mirakel is er meestal buitengesloten; de exempelen worden ook aan profane schrijvers ontleend en dienen niet alleen om te stichten, maar ook om te onderhouden en te vermaken, zooals duidelijk uit de verzamelingen (Gesta Romanorum, Scaecspel, Gemoraliseerd Kaatsspel, enz.) blijkt, waarin vele
voorkomen. - Als slot hebben wij nog de Exempelen na de Middeleeuwen, waar er op gewezen wordt hoe de hervorming en de renaissance aan de legenden en exempelen een zwaren slag toebrachten en ze meer en meer naar de eigenlijk devote letterkunde verdrongen.
Het behandelen van een soortgelijk onderwerp wordt licht een netelige taak, vooral voor een protestantschen beoordeelaar. De exempelen en legenden zijn immers van gansch bijzonderen aard en hellen vaak van het kinderlijke tot het kinderachtige over. Wat in tijden van vroom en naïef geloof zonder aarzeling kon aangenomen worden, strookt weinig met den critischen zin onzer dagen; wonderverhalen als wij hier voor ons hebben, verwekken thans allicht een glimlach van twijfel. Deswege heeft Bernh. ten Brink in zijne geschiedenis der Engelsche letterkunde de heiligenlevens vrij streng beoordeeld, en een niet minder afkeurend vonnis heeft, onder anderen, Wattenbach over Cantimpré's wonderverhalen geveld. De Vooys heeft gemeend hun voorbeeld in dezen niet te moeten volgen. Zijne beoordeeling is gekenmerkt door buitengemeene toegevendheid en zachtzinnigheid. Hoezeer het wonder ook moge bevreemden, hoe onwaarschijnlijk het ook moge voorkomen, hij laat het vraagpunt der geloofwaardigheid onaangeroerd; hij beschouwt het exempel alleen als document uit het verleden, als een bewijsstuk dat op het volksgeloof van vroeger een helder licht werpt. Terecht, meenen wij: zaken die velen van ons thans graag voor sprookjes of beuzelarijen houden, hebben voor den beoefenaar der cultuurgeschiedenis en der historische folklore hare eigenaardige
| |
| |
belangrijkheid en naar deze moet men ze weten te beoordeelen en te waardeeren.
‘De waarde van deze studie zit in het meegedeelde materiaal’ zegt ergens (bl. 12) de schrijver; dit is slechts in zooverre waar, als hij zich gewoonlijk van taal- en letterkundige aan- en opmerkingen onthoudt, de vertellers zelf aan 't woord laat en het oordeel over de artistieke zijde van hun verhalen aan den lezer overlaat. Doch niet alleen het opdelven der bouwstoffen, maar ook hare verbruiking, het scheiden en rangschikken, het indeelen en beoordeelen kunnen en moeten hem als verdiensten aangerekend worden. Of nu het opgehangen tafereel heel nieuw en volledig is, of er soms geene plaats ware geweest voor andere rubrieken dan de gekozene, of zekere apostelen en heiligen, andere sacramenten dan het Sacrament des Outaars en de Biecht, enz. bij het rangschikken der exempelen niet konden dienen, laten wij liefst in 't midden; wij zijn afkeerig van vitterijen en gekibbel; wij weten De Vooys dank voor zijn meegedeelde materiaal en kunnen ons in gemoede bij de wijze aansluiten waarop hij het meende te mogen aanwenden.
Hoe anderen ook hierover denken, dit zal men ons gereedelijk toegeven, dat de aangeboden voorraad van exempelen uitermate rijk is. In het negende hoofdstuk worden b.v. van zeker visioen van het Oordeel niet minder dan achttien vormen opgegeven. En dan de Maria-legenden! Men vergelijke slechts het derde hoofdstuk (bl. 64-129) in al zijn bonte schakeering met de bladzijden welke Te Winkel in zijn Maerlant aan een dergelijk onderwerp wijdt! Dan, de schrijver beperkt zich niet bij een bloote opgave der exempelen; hij gaat de geschiedenis hunner wording en ontwikkeling na, brengt ze in verband met andere legenden, vestigt de aandacht op de wijzigingen welke zij onder bepaalde omstandigheden en van de hand van zekere schrijvers ondergaan en legt nadruk op de strekking en het doel waartoe zij aangewend worden.
| |
| |
Voor de studie van het middeleeuwsche volksgeloof bezitten alle deze exempelen hunne waarde; doch, het spreekt van zelf, in hun groote verscheidenheid kunnen niet alle evenzeer bevallen of denzelfden indruk nalaten. Bij het lezen b.v. van die waarin de Joden betrokken zijn, wordt men weemoedig of knorrig, daar wij hier waarnemen hoe bijgeloovigheid in dwaling en dweperij kan ontaarden en tot onzinnige vervolging van niet-christenen leiden. De meeste overige echter hebben, althans in hun vroegste redactie, een waas van frischheid, van ongekunstelde volkspoëzie, dat ons onwillekeurig verrast en boeit. Hierbij komen vooral de Maria-legenden in aanmerking; eenige bezitten al het kinderlijk naïeve, al het bekoorlijke onzer oude Maria-liederen. Anderzijds is ook menig exempel merkwaardig om de sporen van oud-germaansch volksgeloof, tot bezweringsformules toe, die er nog meer of minder duidelijk zijn te zien.
Uit het door ons beknopt medegedeelde zal, hopen wij, genoegzaam blijken van wat belangrijkheid De Vooys' werk is voor de cultuurgeschiedenis; ook voor de studie der taal en voor de geschiedenis van ons Dietsch proza is zijn proefschrift van groot gewicht. D.V. heeft zich de moeite getroost de belangrijkste bibliotheken en archieven van Midden-Europa te onderzoeken; hij heeft er, behalve de besproken exempelen, een waren schat van onuitgegeven Middelnederlandsch proza gevonden en menig nagenoeg onbekend gebleven tekst afgeschreven, dien hij belooft later te zullen uitgeven. Zijn optreden op het gebied der Nederlandsche philologie en cultuurgeschiedenis mag dus dubbel welkom heeten; men zal hem dank weten voor het vele dat hij ons in zijn proefschrift aanbiedt en met belangstelling de uitgave der teksten te gemoet zien, die hij hoopt naderhand in 't licht te zenden. Wat ons van hem ook nog te wachten moge staan, reeds nu neemt hij op het gebied der Nederlandsche philologie in ruimeren zin eene plaats in, eene eigen plaats onder de meest belovenden.
| |
| |
Een wensch ten slotte: bij een nieuwe uitgave ware een naam- en zaakregister den lezer hoogst welkom.
Luik, Augustus, 1900.
F. Van Veerdeghem.
| |
Najaarsstemmen van Hélène Lapidoth-Swarth.
Voor iemand die sinds jaren de gemoedsontwikkeling van Hélène Swarth volgt in de reeks bundels gedichten die zij tot hiertoe liet verschijnen, ligt er in de lectuur van haar laatste werkje: Najaarsstemmen, een waarlijk aangrijpend gevoel van smart. De lezer die nooit iets anders las dan dit laatste werkje zal het beschouwen als de uiting van een melancholiek en hopeloos temperament, en, is hij een sceptisch kind der eeuw, dan besluit hij: mooie tranen. De lezer die vluchtig alles las wat de dichteres reeds schreef, maar zonder te doorgronden, die besluit wellicht: te veel tranen; - maar hij die met liefde las, en telkens de ziel ging zoeken achter de woorden, die meer begeerde dan het spel der mooie vormen, dan den rijkdom der klanken, dan de harmonie der rijmen, die zal niet vinden dat de smart te lang duurt, dat het herhaling is, maar die zal het ingrijpend wee gevoelen van een verloren illusie. Door de laatste werken van Hélène Lapidoth-Swarth flikkerden eenige zonnestralen, er was daar als een herboorte, en de lezer - de ware lezer - leefde met de dichteres, die herboorte mede. Hij verheugde zich in dien terugkeer tot het blijde leven; zijn hart wenschte geluk na zooveel smart, want die lezer wist wel dat Passiebloemen, Rouwviolen die voor hem lagen, niet ijdele woorden waren van een nuchter dichteresje die weende om ingebeelde ongelukkige liefde, hij wist wel dat het meer dan vorm en klank was, maar ook gevoel, en daarom sympathiseerde hij met de schrijfster, en zijn innigste wensch was, een poosje geluk voor haar. Die dagen met zon schenen nu aangebroken te zijn, de lezer juichte, zijn roman eindigde goed - want al die werkjes Blauwe Bloemen,
| |
| |
Rouwviolen, Passiebloemen, Blanke duiven, Diepe Wateren, Stille Dalen, waren hoofdstukken van een roman. Hij wachtte wellicht nog een laatste hoofdstuk, hij droomde van den titel reeds: Sereniteit - Nirvana-Ideeën -
paradijs - De stilte rondom mijn hart - of iets dergelijks - En daarna, niets meer, niets dan stilte, kalmte. De cyclus was om. Het was een eigenaardig geheel in de literatuur: een monument.
Toen verschenen Najaarsstemmen.
Al het wee, al de wanhoop waren op eens herboren; de grijze wolken hoopten zich weer op aan den hemel, boven het visioen van het stille dal, waar de grijze levensjaren zouden eindigen in de kalme sereniteit der rust. De droeve klacht steeg weer op, uit de diepten van het dal, de hopelooze klacht van éen die niet vergeten kan. Want daarin alleen ligt de smart van Hélène Lapidoth-Swarth. Tegen de wereld heeft ze geen wrok; ze is niet als Ada Negri een opstandeling tegen de maatschappij waarvan ze niets te lijden had. De armoede kwam niet tot aan haar ziel en ze weet niet wat zuur brood eten is, brood dat men gekregen heeft, met een ruw woord, aan de half geopende deur, norsch toegeslagen. Ook uit die algemeene ‘Weltschmerz,’ al schijnt zij het zelf toch te denken, sproot haar wee niet, zooals bij Heine en Musset, die armoede kenden, ballingschap, ziekte, eenzaamheid, verlaten of verstooten, of wier philosophische richting naar de droefheid dreef die het valsch begrepen determinisme na zich sleept. Niets van dat alles heeft de smart van Hélène Swarth weer wakker gemaakt. Waarom dan, na dat juichen van hoop, na dat kort oogenblik van vreugd, weer die kreten van hopeloosheid, van pessimisme, dat hunkeren naar den dood?
Dát juist verwekt, bij den lezer die leest om de ziel van den schrijver, het tragische gevoel, een soort van angst die aan de keel grijpt. Hij vermoedt een drama achter het vers, niet het banaal drama in het leven, maar het schrikvolle drama in het innerste ik, en het vers neemt een dubbele grootheid van
| |
| |
smart aan, omdat men weet dat de wreede waarheid er achter staat.
Zoo zijn Najaarsstemmen.
Het zal wel onnoodig zijn nog van den vorm te spreken, die meer en meer symbolisch wordt, ik zal maar zeggen te systematisch symbolisch, zoodat zekere gedichten wel wat gewrongen en daardoor soms onnatuurlijk schijnen.
Hendrik de Marez.
| |
De Fouten der Kinderen, opvoedkundige nota's door Pol Anri. - Uitgever: Ad. Hoste, Veldstraat, Gent, 1900.
Een werk - liever eene verzameling - die in de wereld der opvoedkunde hartelijk welkom zal wezen. Het bevat: eene uitgebreide verhandeling over Wil en karakter, eene andere over de Bestrijding van de baldadigheden der straatjeugd, verder zeer belangrijke en ernstige studiën over Geestelijke vermoeienis bij kinderen, over Hypnotisme in de opvoeding, over Achterlijke kinderen, over Arbeidsscholen voor gebrekkigen en ten slotte een kransje wijze spreuken, gouden parelen, in alle landen opgezocht en door den schrijver moeizaam bijeengegaard ten dienste van opvoeders en onderwijzers.
Het werk van den jongen, reeds zoo gunstig bekenden paedagoog getuigt van veel ondervinding, van een altijd werkenden opmerkingsgeest. Naast persoonlijke denkbeelden en raadgevingen verwijst het naar de beste uitheemsche schrijvers op het gebied der nieuwe paedagogiek. Om deze laatste reden mag het hun, die het in België nog zoo weinig betreden pad der wetenschappelijke opvoedkunde wenschen te bewandelen, als een ervaren en trouwe gids worden aanbevolen.
De eerste twee verhandelingen werden als antwoord op vragen, uitgeschreven door de afdeeling Lager Onderwijs van de Provinciale Tentoonstelling van Oost-Vlaanderen(Gent 1899) met den eersten prijs bebroond. De eerste is de meest uitgebreide; zij beslaat meer dan de helft van het boek. Evenals de
| |
| |
verhandeling Bestrijding van de baldadigheden der straatjeugd, onderscheidt zij zich door practischen geest en getuigt van de groote belezenheid des schrijvers, die de nieuwste en beste wetenschappelijke werken van Duitschland, Engeland, Noord- en Zuid-Nederland en Frankrijk grondig heeft bestudeerd.
Zeer belangrijke hoofdstukken zijn degene, handelende over Geestelijke vermoeienis, over Hypnotisme in de opvoeding: zij maken den lezer bekend met de nieuwste ontdekkingen op het gebied der opvoed- en onderwijskunde.
Het werk van Pol Anri verdient eene eereplaats in de bibliotheek van elken onderwijzer.
Evenals Schema's en Wenschen is het de vrucht van de grondige studie, van de ongewone werkzaamheid van den jongen paedagoog en letterkundige, van wien wij nog veel goeds, veel schoons verwachten op het gebied van wetenschap en kunst.
M. L.-C.
| |
Een nuttig Boek voor Ouders, Onderwijzers, School- en Volksbibliotheken.
De uitgever J.G. Broese, te Utrecht, heeft een degelijke vertaling uitgegeven van C. Wagner's Auprès du Foyer, onder den Nederlandschen titel: Ons Tehuis. Wij kunnen dit boekje niet genoeg aanbevelen aan al de lezers van ons Tijdschrift en aan alle school- en volksbibliotheken. Ook aan ouders, onderwijzers en onderwijzeressen, die zoo dikwijls naar geschikte stof zoeken voor hun lessen en gesprekken over zedenleer, zal het uitstekende diensten bewijzen.
Is het huis niet de eerste, de beste en ook de laatste kring van alle menschelijke opvoeding? Wat kan ons meer boeien en aantrekken te midden van het gewoel der wereld dan die stille, veilige plaats, waar het kind met zijn eerste indrukken de beste lessen ontvangt van daad-werkelijke liefde? De jeugd bouwt er haar schoonste luchtkasteelen, de volwassene verzamelt er zijn
| |
| |
rijkste schatten van verstand en gevoel, de oudere van dagen keert er telkens terug, vooral als het harte hem pijn doet, om er zich te verkwikken en te verfrisschen.
Niet minder is de aantrekkingskracht, welke het voortreffelijk boek van C. Wagner op ons uitoefent. Telkens keert men er met genoegen naar terug, om nu eens het eene, dan weer het andere hoofdstuk te lezen. Er waait u als 't ware een frissche en verkwikkende geest uit tegen; een wondere bekoring gaat er van uit, een zoo reine en gezonde moraal, een zoo groote opvoedende kracht, gepaard aan een diep gevoel en fijne teederheid, en dit alles in zulk een aangenamen en boeienden schrijftrant, dat men onder het lezen den schrijver onwillekeurig liefkrijgt.
Wat hij zegt over de woonplaats en haar inrichting als vereenigingspunt van het gezin, als ideaal van huiselijk verkeer en menschenkweeking, van man en vrouw, ouders en kinderen, dienstboden, ja zelfs van dieren, verder over de feestelijke dagen, over sombere en droeve uren, over vrienden, kennissen en afgestorvenen, over het verleden, het heden en de toekomst, dit alles samengevat in 22 hoofdstukken, die niet alleen gelezen en besproken verdienen te worden, maar ook ernstig overwogen en betracht mogen zijn.
De schrijver van La Vie simple, Jeunesse, Auprès du Foyer, enz. is zeker in ons land voor het Franschlezend publiek geen onbekende, maar voor hen, die slechts met de Nederlandsche taal vertrouwd zijn, hebben de uitgever en vertaler een verdienstelijk werk verricht. Wij hopen, dat Ons Tehuis evenals de Fransche uitgaven van denzelfden schrijver in handen komen van een zeer talrijk publiek, dat er veel kan uit leeren.
Schrijver, vertaler en uitgever verdienen onzen oprechten dank voor het waarlijk stichtend boek, dat zij de wijde wereld hebben ingezonden.
Gent.
M.
|
|