| |
| |
| |
Uit Noord-Nederland.
Welk nieuws is belangrijker, en van meer gewicht voor ons land dan de verloving van onze jonge Koningin met den Hertog van Mecklenburg-Schwerin?
De tijding kwam niet geheel onverwacht, want sinds lang hadden geruchten fluisterend de ronde gedaan, maar wanneer telkens een gewichtige datum, waarop men 't nieuws verwachtte, als de verjaardag der Koningin, of de opening der Staten-Generaal voorbijging, zonder dat iets bekend werd, zakte dit onderwerp weer uit 's menschen gedachte weg en maakte plaats voor andere gebeurlijkheid.
Toen, plotseling, op een doodgewonen dag, den 16n October, werd de proclamatie bekend van de Koningin aan haar volk, dat zij zich had verloofd.
Overal heerschte feestvreugde; weldra wapperden de vlaggen van de huizen en de blijde mare ging van mond tot mond. Men feliciteerde elkaar, en men sprak allerwege de hoop uit, dat deze verbintenis een gelukkige mocht zijn. Want meer nog dan eigen belang, meer nog dan 't belang van Nederland, meer nog dan de hoop op instandhouding van den Oranjestam, sprak het hart van den burger voor 't gelukkig zijn der Koningin. En niet alleen, wijl ze een koningin is, of wijl ze Oranje heet, want de grootste republikein juichte 16 October even hard als de meest verknochte koningsgezinde. Het is vóór alles de lieftallige vriendelijk-eenvoudige, waardige, sympathieke persoon van Wilhelmina, die iedereen in Nederland lief is, 't zij hij tot de uiterste linker- of uiterste rechterzijde behoort.
| |
| |
Den avond van den 16n werd het feit bekend, den middag van den volgenden dag waren er reeds postprenten verkrijgbaar, waarop het portret van Zijne Hoogheid, en hoe groot de nieuwsgierigheid en belangstelling was naar 't uiterlijk van den hertog, spreekt niet alleen uit het feit, dat de menschen zich voor de glazen der verschillende boekhandels verdrongen om hem te zien, maar ook dat een boekhandelaar in het drukst gedeelte der stad er op dien dag 4000 stuks van verkocht. Ook ging het gerucht dat het aantal werklieden aan het paleis, dat wordt in orde gebracht en gerestaureerd voor de Koningin-Moeder, met honderd was vermeerderd, wat doet vermoeden, dat de bruiloft niet zoo heel ver is.
Zaterdag was het galadiner in de hofstad. Ik heb expres tot zoolang met mijn brief gewacht om een persoonlijken indruk te kunnen weergeven. 't Motregende 's morgens. ‘Hoe jammer!’ zei men, want een stralende, zonnige herfstdag zou zooveel beter gepast hebben bij de blijde, opgewekte stemming van het volk. Om even over twaalf zouden zij komen. Den Haag was in feestdos, de driekleur was als een pavoiseering der straten, schoolkinderen hadden een uurtje vroeger vrijaf. De bazen vervroegden het schaftuur hunner werklieden, mevrouwen en haar dienstmeisjes alles toog er op uit om hem te zien; haar ook natuurlijk, maar ditmaal toch gold niet de koningin als 't voorwerp van hoogste belangstelling. Hier en daar stonden de menschen tien rijen dik geschaard in een haag van af het station tot aan 't paleis.
Toen de verloofden de wachtkamer van 't station uittraden verhief zich een donderen hoerah, en de Hertog zag een weinig verrast op. Zulk een geestdrift had hij bij de kalme Hollanders niet verwacht. Hij zag, hoe zijne verloofde naar alle kanten vriendelijk groette. Hij zag de verheugde gezichten overal, hij hoorde 't vernieuwd gejuich van den kant, waarheen zij haar groet wendde en hij wist nu hoe lief het volk haar had; hij voelde 't blijkbaar in zich, wat zijn taak zou zijn, en al kon
| |
| |
hij met zijn jonge jaren die taak nog niet geheel overzien, toch scheen hij te beseffen dat hij ging dragen eene zware verantwoording, want 't geluk dier beminde koningin lag in zijne handen. De ernst dier overtuiging lag in zijn militairen, ernstigen groet, die niet gepaard ging met een luchthartigen glimlach. Op dien eersten rit met zijne verloofde midden door haar volk zou men hem ouder gegeven hebben dan 24 jaren en om den baardeloozen mond lag een trek van energie.
Mooi is hij niet, de aanstaande prins-gemaal, hij heeft eenigszins grove trekken en 't door de zon gebrand gezicht zag op dien tocht door de residentie zeer verhoogd van kleur, blijkbaar veroorzaakt door de ongewone emotie, maar hij heeft een flink postuur, de lichte oogen kijken klaar en helder voor zich uit en de groote, breede mond ziet er niet naar uit of hij dikwijls woorden uit, die 't verstand niet heeft overwogen.
Natuurlijk weiden de couranten uit, over wat men weet te vertellen van zijn karakter, doch het is onzin daaromtrent iets uit te maken, vóór wij hem hebben leeren kennen als den echtgenoot zijner vrouw. Wel weten wij, dat hij dàn 't meeste kans heeft de liefde van het Hollandsche volk te winnen, zoo hij toont met veel takt zijne positie te handhaven. Hertog Hendrik heeft zijne verloofde twee zomers ontmoet. Men wil beweren dat hij er de man niet naar is om zich te laten uithuwelijken, dat hij in stilte koningin Wilhelmina heeft gadegeslagen en haar heeft liefgekregen om haar zelfs wil. En toen nu onze Souvereine haar blik op hem liet vallen om hem tot zich te roepen als aanstaanden prins-gemaal, was deze toenadering hem een waar geluk.
Zoo hij haar dus kent, zal hij weten dat, hoe jong ook nog, koningin Wilhelmina niet de vrouw is, die wil staan onder anderen invloed wat haar regeeringszaken betreft, dat zij in dit opzicht is het kind van haar vader. Haar zelfstandig karakter en haar vasten wil zal zij weten te bewaren, waar dit
| |
| |
noodig is en gelukkig voor den prins-gemaal, indien hij dit spoedig inziet. Hoe bescheidener hij zich toont als man van staat, des te zekerder is hij de man van haar hart en zooals koningin Emma door hare verstandige liefde haar kind heeft weten te leiden ten goede, zal de prins-gemaal zijne vrouw weten te leiden en doen ondergaan zijn invloed, waar zijn raad en steun verstandig is en goed.
Als hertog Hendrik voor ons Willemientje wordt, wat Albert geweest is voor Victoria, zal dit huwelijk worden een zegen èn voor de koningin èn voor haar volk.
Treffend was 't, dat op 't oogenblik waarop 't vorstelijk paar Den Haag bereikte, de regen had opgehouden en 't oranjezonnetje doorbrak, nu niet schijnend met gouden stralen als in de kroningsdagen, maar glurend door 't wolkenfloers met zachten zilverglans als 't blanke, reine geluk van deze vorstenkinderen.
Treffend was ook 't ruw daarheen geworpen woord van een werkman die voor me stond en die, toen ze voorbij waren zoo heel flinkweg zei:
‘Nou - 't is een ferme knul; als ie nou maar heel goed voor d'r is.’
En dit onbeschaafde gezegde geeft zoo precies weer 't oordeel en den geest van het Nederlandsche volk.
's Middags aan 't Paleis, toen 't paar thuiskwam van een rijtoer, waarbij Hertog Hendrik zelf met ‘de vier’ reed, had eene ware ovatie plaats.
Men had reeds lang gewacht; onafzienbaar stonden de menschen geschaard. 't Voorplein van 't paleis werd door politie afgezet, maar toen men in de verte een aanzwellend gejuich vernam, was het volk niet meer te houden. Men drong de politie op zij, die zich echter ditmaal willig liet dringen, wel begrijpende 't nuttelooze van tegenstand. Men bestormde de zijgalerijen van 't paleis tot aan den middelvleugel toe.
Als met onberispelijke handigheid de phaëton het voorplein
| |
| |
opzwenkte en voor de portico stilhield, was 't een alles overweldigende juichkreet die opsteeg, nog eens en nog eens. Toen, als had een kapelmeester het sein gegeven, klonken eenige stemmen, die 't volkslied aanhieven, de gansche menschenmassa stemde in, en heerlijk, als een jubelzang klonk de nationale hymne door de open lucht. De verloofden waren getroffen en zeker moet de indruk zich diep gegrift hebben in de ziel van den Mechlenburger. Hoe dierbaar moet dit Oranjekind zijn aan het volk, dat koel heet in zijn uitingen en kalm in zijn gevoelens!
17 October was een gelukkige dag voor den aanstaanden prins-gemaal, maar een ernstige tevens.
* * *
Men kent Pier Pander, onzen eenvoudigen, Frieschen beeldhouwer, zoon van een stoelematterspaar uit de Lemmer, die echter grootendeels in Rome verblijf houdt, maar den tijd, dien hij in ons land doorbrengt, vertoeft bij zijne ouders, in 't kleine dorpshuisje.
Pier Pander is de maker van de heerlijke bas-reliefs, waarmee hij de kunstschatten, die we van onze meesters bezitten, komt verrijken en het is een gelukkige gedachte geweest van minister Pierson, dat hij, nu er een nieuwe pasmunt moet geslagen worden, daartoe den beeldenaar koos, dien Pier van onze koningin vervaardigde.
Want dat in zwak relief uitgevoerde kopje, en profil gezien is een mooi stuk artistiek werk. Wij hebben hooren zeggen dat het niet geheel geleek. Dit is in zooverre juist dat de mond wat te benepen is, de neus wat recht, en het gezichtje niet dien vriendelijken, innemenden trek heeft, dien we van onze koningin kennen, als we haar begroeten op een rit of als we haar zien, minzaam dankend voor het een of andere huldebetoon.
Pier Pander heeft echter uitgebeeld de koningin zich bewust
| |
| |
van hare roeping met den eigenaardig-ernstigen trek om den mond, die 't gezichtje wat ouder maakt, doch die aan 't geheel iets onbeschrijfelijk sympathieks geeft. Zóó zal Wilhelmina er uit zien als zij staat tegenover den ernst des levens, en deze persoon is ons nog wèl zoo lief als de minzame, altijd glimlachende vorstin.
Of deze muntstukken uit een technisch oogpunt even deugdelijk zullen blijken, als de scherp gegrifte, ouderwetsche koningsbusten van vroeger; of de zachte lijnen, de geringe welving van 't relief op den duur niet zal blijken onpractisch te zijn, moet de tijd nog leeren.
Voor 't oogenblik kunnen wij ruimschoots tevreden zijn, dat er een meer dan gewoon vluchtig bewerkt betaalmiddel in omloop zal komen, waarnaar het een genoegen moet zijn te kijken.
* * *
Dat de societeit een heerlijke uitvinding is voor de heeren der schepping zal wel geen man betwisten, tenzij hij is een gezworen vijand van rook en sterken drank, maar dan nog heeft zijn vooroordeel geen reden van bestaan meer, want in de meeste ‘soosen’ vindt men zaaltjes voor niet-rookers en alcoholvrije dranken zijn tegenwoordig overal te krijgen.
Niet tevergeefs heeft de firma Bensdorp en Cie (chocoladefabrikanten) Fosco de wereld ingezonden, welken naam men tot vervelens toe leest op alle aanplakborden, op hoeken van straten, op vensters van cafés met en zonder vergunning, op tram- en omnibusramen, tot op comedieprogramma's en spoorboekjes toe, zoodat ge eindelijk, moe van dat altijd weer lezen van dezen naam F-o-s-c-o-, dien ge al gespeld en uitgesproken hebt op allerlei mogelijke en onmogelijke manieren uitroept, in de eerste de beste gelegenheid, waar ge niet zitten kunt zonder wat te gebruiken: ‘Aannnemen een Fosco als te blieft,’ en je spreekt 't woord uit met een gewicht alsof je iets heel
| |
| |
kranigs zegt, alsof je minstens een flesch Pagne voor je laat ontkurken.
Maar dan vraagt de kellner heel nuchter: ‘met melk of spuitwater, dame?’ En je kranigheid zakt opeens in je schoenen, want je zit met je mond vol tanden, je hebt 't immers nog nooit geproefd!
‘Wat 't beste smaakt,’ zeg je, terwijl je je groot houdt. ‘Ja, ziet u,’ zegt onze secure hollandsche Jan, ‘met melk is 't precies slappe melkchoco.....’ ‘Dan met spuitwater’. Aannemen buigend af.
Enkele minuten later heb je een bruinachtig petilleerend vocht voor je, waaruit kleine groezelige luchtbelletjes telkens naar boven komen; 't doet je denken aan opborrelende slappe koffie. Doch met een air alsof er iets bijzonders gaat gebeuren, zet je de overal geziende, alom gereclameerde Fosco aan je lippen en drinkt - koude waterchocola aangelengd met spuitwater. Wel bekome 't je!
't Is heerlijk voor den dorst luidt de aanbeveling. Best mogelijk; koude koffie en koude thee nemen de soldaten immers ook mee in hun veldflesch voor den dorst! Maar of 't lekker is? Zouden we voor koude koffie met spuitwater ook niet eens een mooien naam kunnen verzinnen? Moccaline of zooiets. 't Zou een reuzenreclame waard zijn!
Zoo, nu ben ik heelemaal uit de societeit verzeild geraakt, of ben ik ongemerkt aan de kletstafel gaan zitten? Het heeft er veel van. - A propos echter van societeiten. Revenons à nos moutons....
Hebt u ooit van beroemde societeiten gehoord? Is er een societeit in Brussel of Antwerpen die beroemd is door heel België? Niet? Nu wij Noord-Nederlanders zijn in 't bezit van zulk eene beroemdheid.
‘De Witte’, staande en gelegen aan het Plein te Den Hag is door heel Nederland bekend.
Wie als heer naar 's Gravenhage gaat en er minstens een dag den tijd heeft, gaat naar ‘De Witte.’
| |
| |
Nieuwtjes van regeeringswege, officieele en officieuse berichten, schandaaltjes, vermakelijkheden, zij zijn het eerste bekend op ‘De Witte.’ Dáár borrelt de bron van alle nieuws; ‘De Witte’ weet altijd van alles het eerste en het beste te vertellen. Als je hoort zeggen: ‘Het is me op De Witte verteld,’ neem 't dan maar als een voldongen feit aan.
C'est là.... que les beaux esprits se rencontrent....
In die beroemde ‘Witte’ nu, die iedereen in 't land kent als ware hij een persoon van vleesch en bloed, heeft Woensdag 17 Oct. de inwijding plaats gehad van een nieuw bijgekochten rechtervleugel en om te toonen hoe ruim de ‘Witte’ is, niet alleen van ruimte, maar ook van geest, hebben Vrijdag avond 19 Oct. ook de dames toegang aldaar gehad om eens persoonlijk te komen aanschouwen het heerlijk oord, waaraan hunne geliefde mannen, broêrs en zonen zoo zeer verknocht zijn.
Het nieuwe gedeelte is geheel opgetrokken in den zoogenaamden nieuwen stijl, dat de Franschen zoo leuk uitdrukken met ‘Art nouveau.’
Het is een raadsel van gebogen lijnen en een knibbelspel van kleuren. De symboliek is er zelfs bij te pas gekomen. Men heeft er onder meer ook de Symphonie, 't Treurspel en 't Gevleugelde paard zinnebeeldig voorgesteld.
Toen ik een getrouw, maar bezadigd ‘Witte’ bezoeker vroeg wat het treurspel toch met de societiet te maken kon hebben, en de opmerking waagde dat naar mijn bescheiden meening die symboliek daar geheel en al misplaatst was, ontving ik het nuchter-verstandige antwoord, dat de societiet voor velen een treurspel was, als drank- en speelduivel den scepter zwaaide over den armen zwakkeling. Als zoodanig heeft misschien dit zinnebeeld reden van bestaan, al is 't ook niet erg vleiend voor de heeren bezoekers. Ik waag echter de veronderstelling dat de vervaardiger dezer fresco's zoo ver wel niet zal hebben gedacht.
De eerste zaal is een enorme hal met een groote gewelfde
| |
| |
kap - van een eigenlijk plafond kan hij geen sprake zijn; - op zij, links, gaat men met een kleine trap naar een soort gaanderij, die drie of vier balkonnetjes vormt, van waaruit men 't gezicht heeft op de zaal beneden zich. De wanden zijn niet behangen, maar druk geschilderd met arabesken van allerlei vorm en kleur en al zijn die kleuren op zich zelf zacht, dat drukke beweeg van lijnen, overal om je heen lijnen, krullen waar je op kijkt, nergens een stil, rustig, eentonig hoekje waar je oog op rust, vermoeit ontzettend, en heeft alles behalve een kalmeerenden invloed op den bezoeker, die, dikwijls terugkeerend van inspannend, hoofdvermoeiend werk, hier weinig ontspanning zal vinden voor oog en geest.
Alleen in de leeszaal heeft men getracht naar eenheid van kleur, naar rustige tinten en heeft men weelderigen overvloed van lijnen en tinten vermeden.
Alleen zweven de dofgroene kronen, als beschimmeld koper, in een vorm als waren zij reuzen-spinnenkoppen, gigantentarantula's boven de hoofden der lezers.
Het is te hopen dat niemand daar een nachtmerrie van krijgt.
* * *
Nu de zomer lang voorbij is en 1 Oct. schouwburg- en concertzaal zich weer heeft geopend, wordt het kunstleven weer levendig, hoort men van groote en kleine artisten op allerlei gebied, worden jubilea gevierd en sterren verheerlijkt.
Sorma heeft met haar heerlijk, natuurlijk spel in de stukken van Ibsen de bewoners der groote steden in verrukking gebracht, en degenen, die persoonlijk met haar kennis maakten, waren niet uitgepraat over den eenvoud en vriendelijke toeschietelijkheid dezer begaafde en gevierde vrouw.
Maar de eerste hulde in dit winterseizoen gold den heer G.A. Heinze, die als muzikaal mensch, als componist, als
| |
| |
muziekdirigent, als stichter van vele muzikale lichamen zeer veel heeft tot stand gebracht, die het ten volle verdient dat hem op 80jarigen leeftijd een warme hulde werd gebracht.
Behalve natuurlijk de noodige toespraken, werd den talentvollen grijsaard door zijne dochter, namens de Koningin de ridderorde van Oranje-Nassau aangeboden, en op de borst gehecht; een lauwerkrans, een artistiek geschilderd portret met album waarin de namen der schenkers, tal van gelukwenschen van beroemdheden uit de muzikale wereld, dit alles maakte 1 Oct. voor den kranigen ouden man tot een onvergetelijken dag.
Heinze, in 1820 te Leipzig geboren, werd eerst in 1880 in Nederland genaturaliseerd, want hij is van Duitsche ouders. Van 1839-43 was hij soloklarinettist in het Gewandhaus te Leipzig - ook zijne opleiding ontving hij in Duitschland - en werd in 1844 tweede kapelmeester, aan de opera te Dresden.
Na de revolutiejaren kwam hij naar Amsterdam als dirigent van de Duitsche opera, die een jaar later teniet ging, toen van de Italiaansche opera, die 'tzelfde voorbeeld volgde. Hij richtte in 1862 de Zangschool der Maatschappij ter bevordering van Toonkunst op, waaruit zich de tegenwoordige Koninklijke Muziekschool ontspon en later stichtte hij nog de Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging met Richard Hol en v.d. Linden.
In 1890, op 70jarigen leeftijd, ging hij zijn welverdiende rust genieten, en woont 's zomers op Muiderberg, 's winters te Amsterdam. Hij heeft veel gecomponeerd, waaronder heel veel goeds, al hebben zijn werken geen van alle zeer grooten omvang. Ze zijn hier te land in de muziekwereld te goeder faam bekend, al waagt die bescheiden faam zich niet veel verder naar buiten.
Den Haag.
Egb. C.v.d. Mandele.
|
|