Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 4
(1899)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 321]
| |
Het Goethe-feest te Frankfort.
| |
[pagina 322]
| |
den dag legde. Men merkte wel - en de dagbladen schreven het neer - dat de groote stad vooral den man wilde vieren, die het meest heeft bijgedragen tot haren wereldroem, meer dan de keizers, die er in den Römer gekroond werden. Goethe is immers niet alleen te Frankfort geboren, maar hij heeft er van 1770 tot 1775, zijn ‘Geniezeit’, de heerlijkste Duitsche lyriek geschapen en het geniaalste dramatische werk van de heele Duitsche literatuur ontworpen. In die tijdspanne schreef hij inderdaad Goetz (1773), Werther ('74), het grondontwerp voor het eerste deel van Faust ('75) en Egmond ('75). Op meer dan een plaats wordt bovendien het oude, schilderachtige Frankfort in Goethe's werk beschreven. Het kleurige tafereel van de kroning van Jozef II tot Romeinschen koning in 1764 en de volksfeestelijkheden, die bij deze gelegenheid op den Römerberg plaats grepen, is o.m. algemeen bekend (Wahrheit und Dichtung I. 5). Er lag dus wel een greintje esprit de clocher in de geestdrift, die de Frankforter bevolking aldus deed opgaan en feesten liet inrichten, die een onuitwischbaren indruk zullen nalaten in het geheugen van al degenen die ze bijwoonden. Buiten deze uitingen van volksvreugde en -piëteit, gaven de Frankforter Goethe-dagen nog veel te genieten. Men heeft er de bevoegdste critici der Duitsche letterwereld, E. Schmidt o.a., Goethe's persoonlijkheid hooren ontleden. Men heeft er het zoo wijd uiteenloopende werk van den letterreus als een honderdfacettigen edelsteen langs alle zijden bekeken; - zoo sprak b.v. Prof. Dr. H. Reichenbach over Goethe en de Biologie, Prof. Dr.W. König over Goethe's optische Studiën, enz. Men staat verbaasd bij het zien van al hetgeen uit de rijke mijn van Goethe's werk al geput kan worden en men beseft moeilijk de groote omvattingskracht der kalme redeneering naast het vlammengelaai der dichterfantazie van dien, in de maat van het bereikbare, volledigen mensch. Er zijn weinig uitingen der menschelijke geestesbedrijvig- | |
[pagina 323]
| |
heid waaraan Goethe vreemd bleef. Zoo treft men in de onafzienbaar lange rij verhandelingen en artikels over den grootsten der Duitsche dichters, die tevens jurist, theaterdirecteur en staatsman was, studiën aan over zijne verhouding tot de wijsbegeerte, den godsdienst, de natuurwetenschappen, de beeldende kunsten, de muziek, enz. In elk dier vakken heeft hij niet steeds scheppend gewerkt, maar toch trachtte hij altijd hun wezen te doorgronden en zich toe te eigenen. Dit was o.a. het geval met de muziek en de beeldende kunsten. De muziek, die hij van den huize uit liefgekregen en met Kayser e.a. ernstig geleerd had, vond in hem steeds een vurig bewonderaar. Talrijk zijn de plaatsen in zijn werk waar hij bekent hoe graag hij zich onder de beslommering-insluimerende bekoring dier Muze liet brengenGa naar voetnoot(1). Voor de beeldende kunsten was zijne belangstelling niet minder levendig en meer dan een jong kunstenaar vond in hem een beschermer. Goethe beproefde zelfs eenige teekeningen te maken, maar verhief zich niet boven de middelmaat. Zoo zagen wij van hem een drietal teekeningen, twee landschapjes met rotsen en een hut in een woud, die niet beter zijn dan middelmatige leerlingenschetsjes. Bleef Goethe als schepper buiten de muziek en de beeldende kunsten, zijn werk is daarom niet minder vruchtbaar geweest op dit dubbel gebied, want het aantal dichters met toon en kleur, die in Goethe's poëzie bezieling zochten is zeer groot. De Frankforter feesten hebben ook die onrechtstreeksche uitstralingen van Goethe's genie op waardige wijze laten uitschijnen. Muziek van Wagner, Beethoven, Brahms e.a., ingegeven door werken van Goethe, werd herhaaldelijk ten gehoore gebracht, en eene tentoonstelling van oorspronkelijke Goethe-teekeningen en schilderijen van niet minder dan tachtig | |
[pagina 324]
| |
verschillende kunstenaars was door het Frankforter Kunst-Verein ingericht geworden. Deze tentoonstelling hebben wij met veel belangstelling bezocht en wij schrijven in dit tijdschrift, wegens de mindere bekendheid der Goethe-illustraties hier te lande, gaarne de indrukken neer, die wij daar opdeden. Het heeft ons getroffen dat de muzikale vertolkers van Goethe's poëzie, hetzij ze die heromwerkten met den olympischen adel van Beethoven, de romantische wildheid van Berlioz of de psychologische diepte van Brahms, veel dichter tot de ziel van het oorspronkelijke zijn doorgedrongen. Meer dan een teekenaar of schilder, die niet bevoegd was om Goethe's poëzie te doorgronden, heeft zich wel gewaagd aan de plastische vertolking van een verkeerd- of onbegrepen tekst; dan deden zij als Gounod, die voor de Faust-figuur eene op zich zelf niet kwade, maar in verband met Goethe's schepping valsche muziek schreef. Dat dezulken niet slaagden in het ondernomen werk begrijpt men lichtelijk, maar dat de pogingen van zeer goede kunstenaars dezer eeuw geen betere uitslagen opleverden, is van aard om ons te verwonderen. Wij bedoelen hiermee geenszins dat er onder de tentoongestelde werken geene aangetroffen worden, die goed Goethe's poëzie illustreeren, - integendeel er zijn er wel, die in dit opzicht allen lof verdienen, - maar wat wij onder die teekeningen en schilderijen niet vonden is een monument dat als dusdanig naast Goethe's dichterlijk monument kan prijken, evenals Beethoven's muziek naast Egmond. De bekendste Goethe-illustrator is W. von Kaulbach, wiens werken door de lichtteekening en de gravure overal verspreid zijn. Hij verdient dat wij bij hem wat langer stil blijven. Op de tentoonstelling te Frankfort zagen wij de twaalf oorspronkelijke cartons van de bekende werken Goethe en de Muze, Lotte, Adelheid, Herman en Dorothea, Gretchen naar de kerk gaande, Gretchen voor de Mater Dolorosa, Leonore, | |
[pagina 325]
| |
Lili, Klärchen, Alexis en Dora, Heideroosje, Goethe schaatsende te Frankfort. Deze cartons, die omstreeks 1862 voltooid werden, zijn niet van groote eigenschappen ontbloot. De insceneering van elke groep is meestal treffend en mooi; zoo b.v. Lotte, brood snijdende voor de kinderen die haar omstoeien; Gretchen, die snikkend voor het Mariabeeld ligt, terwijl de klappeien op den achtergrond de hoofden bijeen steken. Dichterlijk fijn is ook de interpretatie van het eenvoudige Heideroosje. Bij een zandsteenen bidzuil te midden der heide kust een herder het lieve herderinnetje dat hij daar aantreft; de angstige schroomvalligheid van het meisje dat zich als het roosje ‘weerde en stak maar het toch moest lijden;’ spreekt treffend uit het heele tafereel, zoowel uit het landschap, waarover als het ware plotseling een donkere wolk henenstrijkt, als uit de schrikkende, samenscholende kudde en uit de gelaatstrekken der personages. Vergelijken wij Kaulbach's Heideroosje met dat van K. Kögler, dat wij insgelijks op de tentoonstelling zagen, dan treft ons dadelijk de superioriteit van het eerste werk; hetzelfde geldt bij Kaulbach's carton Alexis en Dora wanneer wij het vergelijken bij de behandeling van hetzelfde onderwerp door F. Kirchbach. In al zijne werken levert Kaulbach het bewijs dat hij Goethe zeer goed begrepen heeft; tot de lichtste schakeeringen van den tekst komen in zijne plastische vertolkingen tot hun recht. Nochtans laten ons zijne werken koel. Het is Kaulbach's techniek, die ons pijnlijk aandoet; zij zondigt Hoor al te groote stiptheid en zorgvuldigheid. Er ligt geen schwung, geen persoonlijkheid in zijne manier van teekenen. In Duitschland noemt men Kaulbach algemeen den ‘kalligraaf;’ en waarlijk geen kenschetsender woord kan gevonden worden met het oog op zijn teekentrant. Wat de karakterlooze kalligrafie is naast het vrije handschrift, dat is Kaulbach's schoolsche lijn naast den lossen, als het ware spontanen pennetrek van den stouteren kunstenaar. Van Kaulbach zagen wij ook te | |
[pagina 326]
| |
Frankfort teekeningen voor Reineke Fuchs. Dezelfde pijnlijke nauwkeurigheid hinderde ons hier weer, en onwillekeurig dachten wij aan de door het onderwerp verwante illustraties van G. Doré voor de fabels van La Fontaine. Wat een zwierige losheid bij dezen laatste en wat een aangrijpende kracht tevens! Trots al den humor, dien Kaulbach in zijne Reinaertillustraties wist te leggen, loopen wij hooger op met Doré's La Fontaineprenten. De ware Goethe-illustrator zou zijn teekentrant moeten veranderen naarmate hij een der menigvuldige, verschillende onderwerpen van den dichter behandelt. Kaulbach's nauwgezetheid en lijnenkalmte past wellicht uitstekend bij het klassieke Alexis en Dora, maar de romantische opbruisingen van Goetz en het satanische gegrijns uit Faust, om maar die gemoedsbewegingen te noemen, vragen een andere, onstuimigere techniek, die geenszins die van den bezadigden Kaulbach was. Onder al de werken van Goethe is het de Faust, die het meest de beeldende kunstenaars heeft verleid. Niet minder dan twee-en-twintig teekenaars en schilders hebben dat onderwerp aangedurfd. Het dient ook erkend te worden dat juist de Faust aan de verbeelding der illustrators de meeste vrijheid liet. Onder allen is het wellicht A. von Kreling, die als Faustvertolker den meesten lof verdient. Hij weet bijzonder goed de Mephistopheles-figuur in zijne teekeningen aan te wenden en besteedt een bijzondere zorg aan de poëtisch middeleeuwsche inlijsting van zijne personengroepen. Zijn Gretchen in de kerk is waarlijk een heel mooi werk. A. Zick leverde ook flinke illustraties voor Faust; o.a. trof ons bijzonderlijk de Wandeling buiten de poort. Het is te verwonderen dat noch Zick, noch eenig ander behandelaar van dit onderwerp gebruik maakte van de mooie prenten, waarop Goethe's tijdgenoot Koller gezichten van het toenmalige Frankfort voorstelde. Het is immers dat oude Frankfort, dat Goethe voor oogen had toen hij die bekoorlijke Wandeling buiten de poort dichtte. Zoo | |
[pagina 327]
| |
geeft Koller's gezicht van den Mühlberg op Frankfort denzelfden indruk als de wandelingsscene. Wegens de hartstochtelijkheid der teekening verdient P. Simm hier ook een bijzondere vermelding. Na den Faust zijn Goetz en Egmond ook zeer geliefkoosd onder de plastische kunstenaars. Hier kunnen zij aan hun voorliefde voor woelige tooneelen en schilderachtige kleedijen den teugel vieren. E. Hoeberlin illustreerde Egmond. A. Hendschel, F. Pforr en A. von Wagner behandelden vooral Goetz. De teekeningen van dezen laatste zijn krachtig en jong als het werk van den Sturm-und-Drang Goethe. Hendschel's schetsen zijn zeer poëtisch. Onder de kleinere gedichten van Goethe zijn het in de eerste plaats de balladen, die de teekenaars aangetrokken hebben. Deze romantische stukjes vertoonen inderdaad zooveel kleur en beweging, en laten de fantazie zooveel vrijheid dat ze den beeldenden kunstenaar moesten verleiden. B. Von Neher en Dr. F. Fellner vertolkten, de laatste met een uitbundige verbeelding, Erlkönig. Van niet minder fantazieweelde getuigt Von Neher's Zauberlehrling. H. Kaulbach illustreerde den Rattenfänger met een heel mooie grisaille. J. Hübner's Fischer streeft er eerlijk naar om al de verleidende frischheid van Goethe's gedicht te vertolken. C. Eberhard stelde den Sanger voor, die in de burchtzaal zijn lied aanheft, en teekende hem het treffend gelijkende hoofd van Goethe. Wij meenen hiermee de beste balladenillustrators opgesomd te hebben. Ofschoon Herman en Dorothea minder speelruimte aan de verbeelding laat, biedt dit wonderbaar plastische burger-epos den schilder meer dan een verleidelijke zijde aan. Dit gedicht spreekt vooral tot degenen, die graag het gemoedelijke, kalme leven op doek brengen. Tien verschillende kunstenaars hebben teekeningen voor dit werk gemaakt, o.a. L. Richter en M. Oppenheim. Het werk dezer twee teekenaars is uitstekend en behoort wel tot het beste wat de Goethe-tentoonstelling | |
[pagina 328]
| |
aanbood. L. Richter maakte o.a. ook voor de Geschwister een allerbekoorlijst teekeningetje met de oude ‘Justizbrunnen’ van den Römerberg op den achtergrond. Ook O. Cornill, de huidige bestuurder van het stedelijk geschiedkundig museum te Frankfort, maakte een heele reeks cartons voor Herman en Dorothea. Vele dier werke zijn ook heel goed geslaagd b.v. Sag' was beklemmt dir das Herz (H. en D. IV). B. Vautier illustreerde ook H. en D. maar niet altijd op gelukkige wijze. Werthers Leiden is onder al de werken van Goethe wellicht datgene dat het minst geschikt is om plastisch vertolkt te worden. Werther is een opeenvolging van verzuchtingen en klachten, eene afwisseling van hoop en wanhoop, een in hoofdzaak lyrisch gewrocht dat bijna niet stoffelijk te vertolken is. De muziek vindt in de abstracte gevoelsuitingen van Werther een rijkere bron van bezieling. Niettemin hebben verscheidene kunstenaars als P. Thumann, F. Kirchbach en F. Skarbina ook dit onderwerp aangepakt. Kirbach's teekeningen zijn veel beter dan zijne schilderijen, waarvan de kleur onooglijk is. Skarbina leverde een heele reeks Wertherteekeningen, die wel in den melancholischen toon van het werk opgevat zijn. Wij hebben hier alleen de voornaamste werken vermeld en zooveel mogelijk in groepen ingedeeld. Onder de tachtig ten toon stellende kunstenaars zijn er natuurlijk nog heel wat, die zouden dienen genoemd te worden, maar deden wij dit, dan zouden wij buiten de grenzen loopen, die wij ons stelden. Niettemin willen wij nog P. Meyerheim vermelden, die evenals Kaulbach Reinecke Fuchs verluchtte en meer dan eens met beter gevolg. Zelden zagen wij dierenkoppen, die zooveel schalkschheid en diepzinnigheid verraden. Van H. Junker bevonden er zich op de tentoonstelling twaalf cartons, die tooneelen uit Goethe 's leven voorstelden naar gegevens uit Wahrheit und Dichtung. Deze teekeningen zijn gedurende de feestdagen op groote schaal verspreid geworden onder den vorm van postprenten, die in alle magazijnen te | |
[pagina 329]
| |
Frankfurt te verkrijgen waren. Wellicht hebben zij eene historische waarde, maar in kunstopzicht laten ze tamelijk onverschillig. Al die tooneelen zijn voorgesteld met een overdreven pathos, waartegen Goethe zelf wel de eerste zou opgekomen zijn. Vatten wij onze indrukken samen, dan komen wij, niettegenstaande het vele goede dat er over de tentoongestelde werken te zeggen valt, tot het besluit dat de ware Goethe-illustrator nog komen moet. De afstand tusschen de poëzie van Goethe en hare vertolking in beeld en kleur, zelfs door de besten, is nog te groot. Hier is een zware taak weggelegd voor het jonge Duitschland, dat heden zoo oploopt met zijn streven naar echt-Germaansche, oorspronkelijke kunstuitingen. ‘Onze plastische kunst ligt nog te zeer aan academische banden, wij moeten ze bevrijden en den weg der populair-Germaansche kunst doen opgaan,’ zoo schrijven heden dozijnen Duitsche critici. Ons komt het voor dat hun uitspaaak stellig waarheid bevat, wanneer wij ze toepassen op de Goethe-illustrators. Zelfs de door en door Germaansche deelen van Goethe's werk zijn in de plastische kunsten classiek-veracademiseerd geworden. Wanneer staat de groote kunstenaar op, die het Duitsche wezen van Goethe in de beeldende kunsten zal vertolken? Een uitstalling van zijn werk zou een clou zijn voor een toekomstig Goethe-Feier. Maurits Sabbe. |
|