| |
| |
| |
Gedenkteeken Jan Frans Willems.
| |
| |
| |
Gedenkteeken voor Jan Frans Willems en XXVe Nederlandsch taal- en letterkundig congres.
De 27e Augustus is weer een dag, die eene niet te versmaden beteekenis heeft voor onze taalbeweging: hij lei het getuigenis af, dat Vlaanderen zijne strijders weet te waardeeren en hunne gedachtenis te huldigen; dat de jarenlange werkzaamheid van de eerste Vlaamschgezinde baanbrekers vruchten heeft gedragen; dat hoe langer hoe meer de onverschilligheid wordt afgeschud, tegenover welke geestdrift en volharding zouden ontzenuwd worden.
Uit alle gouwen van Vlaanderen, ook uit Fransch Vlaanderen, waren niet minder dan 320 maatschappijen naar Gent gekomen, om, na een indrukwekkenden stoet, de onthulling bij te wonen van het gedenkteeken, aan Jan Frans Willems opgericht, en met fiere dankbaarheid te verkonden:
Heil hem, die 't nieuwe leven
Verwekte in Vlaandrens schoot!
Het was eene grootsche uiting van Vlaanderens besef van eigenwaarde; eene verdiende hulde aan 't verleden en aan 't beginsel, waarvan Willems de drager was; eene bemoedigende belofte voor de toekomst.
Het gedenkteeken, het werk van den beeldhouwer De Rudder, symboliseert de ontwaking van Vlaanderen: de schutsgeest van Vlaanderen heft den sluier op, waaronder de Vlaamsche Maagd sedert eeuwen in doodslaap lag. Op de voorzijde van het voetstuk is het medaillon van Willems aange
| |
| |
bracht. De zijkanten verheerlijken, in mooi geslaagde basreliefs, Reinaert den Vos en het oude Vlaamsche lied, dat eene moeder haar kind voorzingt. Op de achterzijde leest men de namen van Willems' tijd- en strijdgenooten: Blommaert, Conscience, David, Ledeganck, Rens, Serrure, Snellaert, Van Duyse, Van Ryswyck.
Evenals tot het welslagen van de betooging, waarvan de Arteveldestad getuige was, hebben katholieken en liberalen medegewerkt tot het oprichten van het monument, dat zich, op St-Baafsplein, vóor den nieuwen Nederlandschen schouwburg verheft. En de burgemeester van Gent, die na Prof. Obrie het woord nam, mocht te recht getuigen:
‘De tijden zijn grootelijks veranderd, sinds Willems door de toenmalige katholieke geestelijkheid met hardnekkigheid werd bevochten, omdat zijn streven voor de eenheid der Nederlandsche spelling op eene toenadering tot het protestantsche Holland berustte. De gevoelens van verdraagzaamheid en de verbroedering der volkeren hebben sinsdien een ruimen weg afgelegd en het doet goed aan 't herte te zien dat heden, aan het voetstuk van dit standbeeld, in de tegenwoordigheid van onze Noorderbroeders, alle handen ineen worden gelegd tot verheerlijking van een werk van echte volksgezindheid en echte vaderlandsliefde.’
Van echte vaderlandsliefde sprak ook de treffende improvisatie van Jan Van Ryswyck aan den voet van het beeld:
‘Wel had Willems gejuicht bij de hereeniging der Nederlanden; maar na 1830, bij de scheiding, heeft hij den moed niet laten vallen, en, werkzaam in een kleiner land, heeft hij pogen te redden wat te redden was. Het heeft immers weinig te beduiden of er eene staatsgrens ligt tusschen twee volkeren, als zij beiden maar voortarbeiden aan iets hoogers, iets grooters, dat men niet kan uitroeien.
‘Niet uit noodzakelijkheid des gebods, maar met dankbaarheid, uit gansch ons harte hebben wij, Vlamingen, trouw gezworen aan 't regiem waaronder wij leven, overtuigd dat de
| |
| |
toekomst en de grootheid van een land in nauw verband staan met de vrije ontwikkeling der rassen, die leven op zijnen bodem.
‘Het is, wat sommigen ook droomen, onmogelijk de beide rassen te vermengen als eieren in eene pan; voor zulk eene samenklopping is nog geen pollepel gevonden. Onmogelijk is het ook, door dwang de eene helft van België zijne taal te ontnemen, zijnen landaard te vernietigen; zelfs het zwaard van een Tzaar is daartoe niet bij machte.’
Wat er te betreuren valt (de spreker bedacht het nog den vorigen dag aan het Noordzeestrand, waarover hij zich op dichterlijke wijze uitliet), is dat de wittebroodskinderen, die zich in Vlaanderen de weelde van twee talen zouden kunnen veroorloven, de taal van 't volk versmaden.
En nog laakbaarder is de onverschilligheid!
Wat baat het, zeide eens de heer Rolin-Jaequemyns, dat op 't papier Vlaamsche grief na grief verdwijnt, wanneer het volk voor zijne taal onverschillig blijft of ze veracht? Wat baat het dat onze taal weerklinkt in 't parlement, in 't raadhuis, in de rechtzaal en in den schouwburg, als zij gebannen is uit den kring van het gezin?
Nòg zijn dus vorderingen te doen, na eene halve eeuw; maar daarom niet gewanhoopt: wat is eene halve eeuw in het leven van eene natie?
Vlaanderen, het trouwe, het geestdriftige, het overtuigde, zàl die vorderingen doen; en met den gevierden redenaar hopen wij, dat het de eerste, maar niet de laatste ‘bedevaart’ zal hebben ondernomen naar het beeld van vader Willems, hem en zijn werk ter eere.
***
De noodzakelijkheid, om in het eigen gezin en in 't openbaar leven de eigen nationaliteit hoog te houden, werd niet alleen aan den voet van het Willemsgedenkteeken voorgehouden; zij werd door verschillende sprekers met klem herhaald tijdens het XXVe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres,
| |
| |
waarvan de hooger beschreven manifestatie de overheerlijke inleiding was.
Zij klonk uit den kreet van den heer Van Cuyck - ‘Nederlanders, laten wij meer Nederlandschgezind wezen!’ - die o.a. goedkooper Nederlandsche boeken en bladen wenschte.
Zij bleek uit het betoog van den heer Marcellus Emants, dat het niet genoeg is lid te zijn van een Nederlandsch Verbond, maar dat men onbeschroomd van zijne nationaliteit blijk moet geven bij elke gelegenheid, bij voorbeeld door het lezen van eigen schrijvers en het bijwonen van vertooningen van oorspronkelijke tooneelstukken.
Zij sprak uit de zachte critiek van den heer Kiewit de Jonge, die - na belangwekkende mededeelingen over de groepen en het ledental (3600) van het Algemeen Nederlandsch Verbond - de Nederlanders gispte, die, pas in Esschen, dadelijk Fransch, meestal slecht Fransch spreken, en daardoor, onder meer, de taalbeweging van de Zuiderbroeders op gevoelige wijze nadeel toebrengen.
Zij sprak, treffender nog, uit de openingsrede van baron de Maere d'Aertrycke, die, na een' blik op de door wetten behaalde overwinningen, het in overeenstemming brengen bepleitte van onze zeden met onze wetten, opdat vooral de vrouw liefde opvatte voor onze taal. Daarom moet die taal steeds zuiver en beschaafd worden gesproken en moet ze in de meisjesscholen, niet het minst in die voor den hoogeren stand, door een bevoegd onderwijzend personeel en met voorliefde worden aangeleerd. Uit de hoogte moet het licht komen, riep de spreker uit, en hij drong er in roerende bewoordingen op aan, dat allen er toe zouden meewerken om de vrouw te maken tot den schutsengel van den ganschen Nederlandschen stam. Men beschouwe dit als den uitersten wil, of liever den uitersten wensch van iemand, die steeds zijn vaderland heeft liefgehad en zijne moedertaal is trouw gebleven. Het geldt overigens eene heilige taak: de opbeuring van het Nederlandsche volk.
| |
| |
***
Dat de belangstelling in de studie van onze taal meer en meer toeneemt, bleek uit de feiten, in eene algemeene vergadering door eenen Amerikaan medegedeeld: den heer Van Noppen nl., die Vondel's Lucifer in 't Engelsch heeft vertaald. Te New-York, zegde hij, bestaat eene afdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond. In zes hoogescholen van Amerika zullen, in 't Engelsch, voorlezingen worden gehouden over Nederlandsche dichters: Vondel, Bilderdijk, da Costa, Cats e.a. Aan de universiteit van New-York zal een professor van Nederlandsche taal worden benoemd; is er maar eens éen dergelijke leeraarstoel, dan komen er in Amerika spoedig tien.
Ook uit een Javaanschen mond hoorden wij op het Congres onze taal spreken en huldigen, uit dien nl. van den prins Sosro Kartono. Dat deze hoogst begaafde jongeling ijvert voor de verspreiding van het Nederlandsch in de hoogere kringen, dat zijne familie daarvan flink het voorbeeld geeft moge zeer verheugend zijn; doch waar hij, naast het behoud van de eigen taal van den Javaan, het verplichtend stellen bepleit van het Nederlandsch als diensttaal en van de ambtenaars het meest verwacht voor de verspreiding van die taal op Java, ga ik met hem niet mee: wij weten in Vlaanderen te goed wat dit beteekenen kan.
Wij zullen nog de uiting van sympathie vermelden vanwege den heer gezant Muller, afgevaardigde van den Oranje-Vrijstaat, die ook aan 't Congres den groet overbracht van de 1000 leden der Zuidafrikaansche groep van het Algemeen Nederlandsch Verbond: Groot-Nederland wordt groot en, zooals Prof. Mac Leod het in de derde afdeeling te recht deed opmerken, de bewering van ‘een' der beste Nederlandsche philologen’, als zou ‘de Nederlandsche taal buiten de acht provinciën van het koninkrijk der Nederlanden eene onbekende taal’ zijn, is grondvalsch.
De Transvalers waren niet op het Congres vertegenwoordigd: zij zijn ook - zooals de heer Rooses zei - niet in een'
| |
| |
toestand om aan kalme beraadslagingen deel te nemen. Maar stemmen zijn opgegaan van broederlijke genegenheid voor dit vrijheidslievend volk; en al werd verder niet ingegaan op eenige motie, toch werd het nobel vertrouwen uitgesproken, dat de rechtgeaardheid der Engelsche natie de onafhankelijke ontwikkeling der Zuidafrikaansche gemeenebesten niet zal storen.
***
Van eene zekere matheid zijn de algemeene vergaderingen niet vrijgebleven, en het wil mij toeschijnen, dat men er in 't vervolg wèl zou aandoen, het in 1896 te Antwerpen genomen - maar reeds tweemaal over 't hoofd geziene - besluit na te leven, om namelijk de Bestendige Commissie te laten beslissen, welke van de opgegeven spreekbeurten vooraan op de agenda moeten worden gebracht, het liefst met vermelding der stellingen en besluiten. Dit zou tijd uitsparen, tot rasscher en practischer uitslagen leiden en van de dagorde zulke voordrachten afhouden, die - misschien - in een tijdschrift zouden worden gelezen, maar op vergaderingen onmogelijk luistergrage ooren vinden kunnen.
***
In de afdeelingen, althans in de eerste en in de derde, ging het er op sommige oogenblikken echt levendig toe.
In de eerste (taalkunde, ik laat letterkunde achterwege, omdat er geen tijd voor overbleef, wat - natuurlijk vanwege de belangstellenden klachten moest uitlokken) ontsponnen zich levendige debatten over de gebrekkige vertaling in het Nederlandsch van de Fransche wetteksten in ons land, vertaling, die, sedert de gelijkheidswet, kracht van wet heeft; over beschaafde uitspraak naar de modernste eischen der phonetiek; over het al of niet overdrevene en vruchtbare der pogingen van hen, die aan ‘taalpolitie’ doen en over 't misbruik der bastaardwoorden.
Bij dit laatste punt moge hier de waarschuwing van den vertegenwoordiger van den Oranje-Vrijstaat een plaatsje vinden,
| |
| |
om uit de schriften, die men in Zuid-Afrika wil doen ingang vinden, alle Fransche bastaardwoorden te weren, daar het Fransch aldaar volkomen onbekend is en uitdrukkingen als lucifers, hypotheek, ik heb mij enorm geamuseerd voor gevolg hebben, dat het boek of blad, waarin zij voorkomen, ter zijde wordt gelegd.
De volgende wenschen werden er uitgebracht:
1. Bij de Regeering zal worden aangedrongen tot het nemen van doeltreffende maatregelen, om slordige en verkeerde vertaling der wetteksten te voorkomen.
2. Eene commissie van Noord- en Zuidnederlandsche vakgeleerden zal worden benoemd, om de regelen voor eene eenige spreektaal voor Noord en Zuid vast te stellen.
In de tweede afdeeling (geschiedenis en oudheidkunde) had men het o.a. over de studie der plaatsnamen, gemeente- en kerkarchieven, topographische kaarten, het verhaal van Lodewijk van Velthem over den Sporenslag, Prof. Pirenne's opvatting onzer geschiedenis, Simon Stevin, enz.
De volgende wenschen werden er uitgesproken:
1. Dat in de Koninklijke Vlaamsche Academie zich eene taalcommissie (niet eene aardrijkskundige commissie) belaste met de vollediging van de studie over de schrijfwijze der plaatsnamen;
2. Dat de gemeentearchieven in elke provincie in een Staatsarchief zullen worden vereenigd, terwijl ook eene oproeping zal worden gericht tot de bisschoppen, om voor de kerkarchieven 'tzelfde te doen en tot de bijzonderen, om de belangrijke stukken, die in hun bezit zijn, in een centraal archief neer te leggen.
De derde afdeeling besprak de belangen van tooneel, muziek en boekhandel. Wij hoorden er o.a. eene lieve causerie van den heer Kesler, wijzende op 't belang dat zingen, voordragen en vertellen voor onze taalbeweging hebben kunnen; degelijke, practische wenken van Prof. Mac Leod over de verspreiding van boeken; een' wensch om de prijskampen van Rome te zien
| |
| |
afschaffen; inlichtingen over een vertrouwbaren leiddraad bij de keuze van Nederlandsche boeken, geschikt voor bibliotheken en prijsuitreikingen: Wat mogen onze kinderen lezen? (Amsterdam, ten Brink en de Vries) en gegronde klachten over het Noordnederlandsch Nieuwsblad van den Boekhandel, dat, niettegenstaande een besluit, in '96 genomen, in '97 geen enkelen titel, in '98 in 104 nummers slechts 13 titels opnam van werken, buiten Noord-Nederland in de Nederlandsche taal verschenen, ofschoon men, wat België betreft, eenvoudig de titels uit de Bibliographie de Belgique kon overnemen.
Behalve over eenige wenschen, den stoffelijken toestand der tooneelspelers betreffende, werd er gestemd over de volgende voorstellen:
1. De Regeeringen zullen hare aandacht wijden aan de oprichting a) van volksbibliotheken, b) van eene boekerij in elke school.
2. Eene commissie zal de beste middelen opsporen om den Vlaamschen zang onder 't volk te verspreiden. Een dier middelen zou kunnen zijn het uitschrijven van prijskampen tusschen dichters en componisten, voor het maken van eenvoudige volksliederen, die dan, zoo goedkoop mogelijk, in druk zouden worden gegeven en verspreid (zoo 't kan met cijfermuziek).
***
Ten slotte mag een woord van lof niet worden onthouden aan de inrichters van de puike muziekfeesten, waarop de Congresleden werden vergast: den Maandag avond een overheerlijk concert, ingericht door de Melomanen, onder de kundige leiding van den heer Oscar Roels; den Dinsdag avond de gevoelvolle uitvoering van eene reeks pereltjes uit Coers' Liederboek van Groot-Nederland, door Mevr. Tyssen-Bremerkamp, Jos. Tyssen en Jos. M. Orelio, allen uit Amsterdam.
Het kunstgenot, tijdens die beide avonden gesmaakt, zal er niet weinig toe bijdragen om de herinnering aan het Jubelcongres bij alle deelnemers lang in leven te houden.
P.
|
|