Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 4
(1899)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||
Het Nederlandsch en zijn plaats in 't Walenland.Langzamerhand krijgt het Nederlandsch in België toch de plaats waarop het recht heeft: in 't bestuur, in het recht, in 't onderwijs is er al heel wat tot stand gekomen. Dat de Vlamingen evenwel zich op hun lauweren niet te slapen leggen; want, is het van den eenen kant raadzaam steeds een oog in 't zeil te houden, werk vinden ze van een anderen kant nog genoeg. Op een tot nog toe - meen ik - verwaarloosd punt wil ik hier even de aandacht vestigen.
***
Wanneer de Vlamingen iets zochten te verkrijgen van de Regeering, hadden zij vooral op 't oog de verbetering van ongezonde toestanden binnen Vlaanderen. Wat er buiten Vlaanderen omging voor of tegen onze landgenooten en onze taal, dat bleef steeds onbesproken. Ik heb wel eens - wie het was weet ik niet meer, maar de bedoelde persoon had in 't Vlaamsche kamp nogal wat te zeggen - hooren verklaren: ‘De Walen trekken we ons niet aan; laten zij hun pot koken zooals zij hem lusten’. Of zulke handelwijze niet een beetje met onze belangen in strijd is? Wij willen de toestanden eens wat van naderbij beschouwen. Overbekend is het, dat de Walen niet veel op hebben met de Vlamingen: dat ondervinden het best zij, die in 't Walenland verblijven en dagelijks kunnen kennis maken met de gedachten, door de Waalsche ouders hun kinderen over het Nederlandsch en over de Vlamingen ingeprent: want, zooals | |||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||
de jongen piepen, zoo zongen de ouden het voor. Is er ergens in een officieel lichaam een of ander te bespreken waarin het Nederlandsch betrokken is, dadelijk komt er een Waal opdagen om zijn woordje te plaatsen, en dat woordje is zelden hartelijk voor ons. Geringschatting, niets dan geringschatting koestert de Waal voor den Vlaming, en als er klappen vallen, men verwachte niet dat onze Waalsche broertjes ze van ons zullen afkeeren. Ze zijn, gelukkig, niet allen van hetzelfde hout gesneden; maar die loffelijke uitzonderingen, witte raven, laten zich op de vingers tellen. In het algemeen geldt de Vlaming voor den Waal als een wezen van ondergeschikten aard. Moeten wij tegenover zulke gevoelens onverschillig blijven, en ligt het heelemaal niet op den weg der Vlaamsche Beweging te trachten daar iets aan te veranderen?
***
Ik weet het niet, maar het wil mij schijnen dat men een klein beetje egoïstisch te werk gaat, door de talrijke Vlamingen welke om den broode of om andere redenen naar het Walenland moeten verhuizen, zoo maar geheel aan zich zelf over te laten; over te laten - wie weet? - misschien aan den moedwil der Waalsche administraties. De levenstoestanden zijn gansch niet dezelfde voor den Waal die Vlaanderen bewoont, en voor den Vlaming die in 't Walenland verblijft. De Vlamingen, dat zijn me goeie jongens! Zij hebben een voorbeeldige toegevendheid voor al wat Fransch heet. Hun steden besturen ze vaak in het Fransch - op dit punt waren ze in vroeger jaren nog heel wat voorkomender; ze besteden hun beste jaren om wat Fransch te leeren napraten, en, radbraken zij 't doorgaans, ze verstaan het toch vlot; zij houden er Fransche kranten op na, soms met nogal wat haar op, maar het franscht toch! Wil de in Vlaanderen verblijvende | |||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||
Waal zich eens ontspannen, hij vindt in de grootere Vlaamsche steden een Fransch theater, dat hem op de hoogte houdt van de moderne nieuwigheden even goed als woonde hij in eenig Waalsch centrum; heeft hij kinderen, hij kan ze een opvoeding bezorgen in hun moedertaal, zonder ze naar elders te zenden; zij hoeven de landstaal niet te kennen en hij heeft zelfs in 't hartje van Vlaanderen te zijner beschikking inrichtingen, waar het Nederlandsch niet eens op 't leerplan voorkomt. Die goedzakken van Vlamingen! Zij offeren zoo graag op het altaar van Frankrijk; ja, ze zouden zich schamen dien Waal in zijn moedertaal niet korrekt te kunnen antwoorden! Herinnert zulke toestand wel wat aan de ‘Verkeerde Wereld,’ hij behoort intusschen tot de werkelijkheden, en de Waal heeft het waarlijk in Vlaanderland nog zoo slecht niet.
***
Hoe gansch anders gaat het met den bij de Walen wonenden Vlaming! Het is nog eerlijk, als hij zijn landgenooten en zijn taal niet dagelijks hoort beschimpen. ‘C'est on Flamind!’ De Flaminds staan voor den Waal op de beschavingsladder een heel eind lager dan hij zelf: zij komen, zoo gaat de sage, uit een land waar men zich voedt met roggebrood en karnemelk. De fijnere Waal beschouwt zulke dingen als nauwelijks goed genoeg voor zijn varken! Dan, het Nederlandsch, dat is geen taal! Hoe kan men het in 't hoofd krijgen zoo iets te gaan leeren! En de kollega's zullen u vragen, wat ge toch voor iets onderwijst: het Brusselsch, of het Gentsch, of het Hasseltsch. En geestig dat ze dan kunnen zijn, daar hebt ge geen idee van! Het is gansch niet zeldzaam, dat de Waalsche leeraars in 't Latijn of in 't Fransch den kollega in 't Nederlandsch uit de hoogte behandelen en de Nederlandsche les aanzien als tijdverlies voor de jongens. ‘De la haute farce!’ zei er onlangs in volle klas een, mij bekend met naam en toenaam. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||
Zulke speldeprikken zijn schering en inslag. Voelt de in Vlaanderen verblijvende Waal de sympathie hem overal te gemoet komen, de in 't Walenland wonende Vlaming integendeel stuit alom op antipathie. Deze gevoelens slaan over tot onverholen vijandschap, zoodra de Vlaming zich aan zijn moedertaal gehecht toont. Willen de Vlamingen, die onder de Walen wonen, hun kennis van hun taal onderhouden, verlangen ze naar eenig geestesvoedsel door middel van het Nederlandsch, dan zijn ze geheel aan eigen middelen overgelaten. Neem eens inlichtingen op dit punt en luister even naar de ervaringen van iemand die b.v. het bestuur van het Kinker-Genootschap te Luik aan 't werk heeft gezien. We zijn in de provincie Luik een 60.000 Vlamingen en NederlandersGa naar voetnoot(1). Nogal een aardig hoopje, hoor ik u zeggen. Jawel, en toch kon ons genootschap, in zijn tijdperk van grootsten bloei, niet meer dan een goede 100 werkende leden bijeen trommelen. En met wat 'n moeite, en ten koste van hoevele pogingen, aangewend van man! op man! Ik herinner | |||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||
me zeer goed, dat we, toen een van ons heel toevallig vernomen had dat meneer X. of Z. Vlaming of Hollander was en onze - geringe - bijdrage kon betalen, er met tweeën of drieën op uitgingen om die heeren te ‘lijmen’. Nu ja, Vlaming of Hollander waren ze wel, doch wat kon de meesten die kwaliteit ook schelen? Uit beleefdheid lieten er zich eenigen gewillig onder onze leden opnemen, om dan toch naderhand de miserabele bijdrage van 6 frank te weigeren, terwijl ze de schuld soms heel galant op moeder de vrouw schoven. Zoo zijn ze, de Vlamingen: slap genoeg, en de meesten buiten hun vaderland laten zich dan ook opslorpen. Ik ken er meer dan een, wiens kinderen geen woord Nederlandsch kennen; ik weet zelfs een West-Vlaming, die les geeft in 't Nederlandsch op een Waalsch athenaeum; zijn vrouw, een Antwerpsche, doet hetzelfde op de middelbare school, en hun kinderen spreken allen Fransch, niets dan Fransch! Onverschilligheid bij de eenen, tegenwerking en vijandigheid bij de anderen. Men begrijpt wat volharding er noodig is, om, gelijk het Kinker-Genootschap deed te Luik, een volksbibliotheek te stichten, welke tegenwoordig bekend is onder de Nederlandsch-sprekende kolonie. Neen, wij weten wat onze gehechtheid aan de moedertaal ons kost per jaar: willen wij lectuur hebben, wij kunnen onze penningen gereed maken; willen wij een voordracht hooren, wij kunnen ze zelf houden; willen wij een Nederlandsche tooneelvoorstelling bijwonen, wij richten ze zelf in, en nog zekerder zouden we zijn het spelletje niet te verliezen, als wij zelf de planken wilden betreden.
***
Moet ik u, na dit alles, nog inwijden in de geheimenissen van het huishouden onzer maatschappij? Beter zei ik: het huishoudentje; immers, wij kunnen ons de weelde niet permitteeren te goochelen met indrukwekkende begrootingen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||
Hoef ik u de spanning te beschrijven waarmee wij steeds in onze eerste zitting het verslag van den penningmeester te gemoet zien, en... de afvalligen tellen? Zulke zijn er elk jaar: de een heeft de stad verlaten en is reeds in zijn nieuwe verblijfplaats aangeklampt geworden door een anderen kring; een tweede is ‘wegens drukke bezigheden’ niet meer in de gelegenheid om naar de zittingen te komen en slaat intusschen, in de werkelijkheid, den tijd dood met kaartspelen of biljarten; een derde, een schoenmaker van beroep, kan het niet verkroppen dat zijn medeleden van zijn laarzen en muilen niet gediend zijn, en trekt zich terug; een vierde is, in dezen tijd waarin het voordeelig kan zijn zich onder de goede vlag te scharen, overgeloopen tot het David-Fonds, want ook dit heeft tegenwoordig een vertakking te Luik; een vijfde.... doch zou ik u de lauwheid, de karakterloosheid nog uitvoeriger uiteenzetten, en nog scherper de bezorgdheid beschrijven waarmee wij ieder jaar onze begrooting opmaken, en telkens daarbij moeten constateeren dat wij langzamerhand slinken tot een handvolletje getrouwen, vast besloten tot het uiterste te strijden voor het in stand houden onzer boekerij, dat machtig werktuig tot volksbeschaving, alles eigen werk en ingericht met eigen middelen? Zeker, moest de stelling op een gegeven oogenblik blijken onhoudbaar te wezen, in geen geval zal men voor de vierschaar mogen dagen die weinigen, die den standaard onzer nationaliteit te Luik tot het laatst verdedigden en recht hielden, trots de onverschilligheid der eenen, trots de tegenwerking der anderen.
***
Juist die ongunstige toestanden waarin zich de Vlamingen buiten Vlaanderen steeds bevinden en ze rijp maken tot opslorping, brachten het bestuur van 't Kinker-Genootschap tot de gedachte, dat er wel iets kon beproefd worden om de Nederlanders te Luik aan eenig onderwijs in hun eigen taal te helpen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||
Onze kring nam het initiatief, en bracht, met ongehoorde moeite, eenheid op deze kwestie tot stand tusschen de onderscheiden Vlaamschgezinde maatschappijen, welke de stad rijk is, doch waarin vooral aan politiek wordt gedaan; met het gevolg dat wij naar den gemeenteraad een rekwest konden sturen, gevolgd door omme ende bij 2000 handteekens. Ons eerbiedig verzoek was, dat de stad per week een paar uren onderwijs in 't Nederlandsch zou inrichten bij de lagere scholen, ten behoeve van de Vlaamsche kinderen. Wat een herrie heeft het toen gegeven onder de Luiksche raadsheeren, en wat al lieve dingen hebben we toen niet moeten hooren! Geld zouden die heeren wèl hebben voor maatschappijen van duivemelkers, maar voor Nederlandsch onderwijs geen rooien duit! Ook de Waalsche kringen bemoeiden zich met de zaak, beschouwende dit ‘schaamteloos’ verzoek als een uitdaging gericht tot hun graag op vlammend chauvinisme. Tot een resultaat kwam het natuurlijk niet. Het rekwest bleef tot heden onbeantwoord, en de eenige hoop ligt in onze eigen onvermoeibare volharding, welke desnoods zich zal uiten in een tweede en ook in een derde herhaling van ons pogen. Heel wat verdraagzamer hebben zich de Vlamingen getoond, toen ze in het leerplan van hun athenaeums elementaire leergangen van Nederlandsch opnamen ten behoeve uitsluitend van de Waalsche jongens, niet alleen op de Waalsche grens, zooals te Tongeren, te Hasselt, te Leuven, maar zelfs te Oostende en, ben ik wel ingelicht, ook te Antwerpen. Dit voorbeeld moge den Luikschen gemeenteraad tot zijn plicht terugroepen. Nogmaals aan eigen middelen zijn we in deze zaak overgelaten, en ik hoef wel niet te zeggen, dat de kas van ons genootschap ons metonmacht slaat en ons zelfs niet in de verste verte laat hopen, dat wij ooit eenig Nederlandsch onderwijs zullen kunnen inrichten ook op den bescheidensten voet. Intusschen gaat de verwaalsching der uitlandige Vlamingen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||
haar gang. Van in de tweede generatie zijn de Vlaamsche kinders tot Walen geworden, behept met al de Waalsche wanbegrippen omtrent onze landgenooten, en zoo is het niet zeldzaam, onder de Waalsche poëten goed-Vlaamsche namen aan te treffen: alles verliezen voor ons, evenzeer als de talrijke Fransch-Belgische dichters, in de laatste jaren gesproten uit onzen stam, de Maeterlinck's, de Eekhoud's, de De Coster's, de Van Lerberghe's, de vele anderen uit wier werken Pol de Mont onlangs een zoo geurigen ruiker samenbondGa naar voetnoot(1). Tevens is het niet te ontkennen, dat de haat der Walen tegen al wat Vlaamsch is, in de laatste jaren steeds vinniger te voorschijn treedt. En dat, meen ik, is een bedenkelijk verschijnsel. Wij zijn nu eenmaal met de Walen huisgenooten: daaraan valt niets te veranderen. Aan hun haat hebben we dus niets, en we dienen integendeel naar middelen uit te zien om in hen goede maatjes te hebben. Niet door ons tegenover hen klein te maken, zeker niet; doch, evenals wij onze plichten van goede - zelfs een beetje al te goede - burgers uit een tweetalig land begrijpen en nakomen, moeten zij in dezelfde hoedanigheid leeren denken en handelen. Met ouden van dagen of volwassenen wier intellectueele opvoeding voleindigd is, valt - daarover moet niemand zich illusies maken - niets meer aan te vangen. Zulke zijn het juist, welke, wegens de kracht van inertie onafscheidelijk van de ingewortelde gewoonte, het luidst schreeuwen, zoodra zij Nederlandsch nevens Fransch aantreffen. Uitsterven moeten die! Bij het jonge geslacht integendeel ligt onze hoop. Het kind laat zich kneden zooals men wil, en het zal dus ook gemakkelijk wennen aan het tweetalig karakter van zijn vaderland. Dàt is nl. het begrip, dat men door opvoeding bij den Waal moet trachten te doen doordringen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||
Wij streven naar de volledige gelijkheid voor beide stammen; en wij hebben ze, of bijna, verkregen voor de Vlamingen binnen de Vlaamsche grenzen. Doch waarom, wanneer wij in Vlaanderen zoo vriendelijk zijn het Fransch een plaats in te ruimen zelfs in ons lager onderwijs, wanneer wij het als plicht aanzien Fransch te kennen, is het niet rechtvaardig te vergen dat onze lieve Waalsche broertjes zich even vriendelijk zullen toonen tegenover het Nederlandsch? Niet dat het wenschelijk zou zijn, het Nederlandsch te zien voorkomen op het leerplan der lagere school in 't Walenland: neen, iets dergelijks moet onvoorwaardelijk worden beschouwd als een paedagogische misslag, ook in Vlaanderen. Een enkele uitzondering zou ik willen maken voor de Waalsche centrums, als Luik, waar de Vlaamsche kolonie iets te beteekenen heeft, en het plicht is voor de gemeente te zorgen dat de Vlaamsche kinderen in de gelegenheid worden gesteld hun moedertaal te blijven beoefenen. En men bewere niet, dat de Vlamingen zelf dit niet verlangen: de 4000 boekdeelen welke wij jaarlijks op onze bibliotheek in het Kinker-Genootschap in lezing geven, komen dergelijk beweren logenstraffen. Met zulk een bescheiden eisch zijn we nog verre van het gewicht, dat aan 't Fransch toegekend wordt in het onderwijs van het Vlaamsche kind: een kwestie, waarop Max Rooses de aandacht heeft gevestigd, en die op tijd en stond ook wel zal geregeld worden, in overeenstemming met het recht en een goed begrepen paedagogiek.
***
Een tweede wijziging betreft het meer gevorderd onderwijs, de middelbare scholen en athenaeums. Indien er bij de Walen - bewoners van een tweetalig land - een tweede taal wordt aangeleerd, heeft het Nederlandsch het recht die taal te zijn, die taal bij uitsluiting van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||
elke andere. Van de laagste klasse af behoorde het Nederlandsch te worden onderwezen, en als verplichtend leervak. Tegenwoordig onderscheidt men op de Waalsche inrichtingen van middelbaar onderwijs tweederlei regiem. In het zoogenaamde Vlaamsch regiem begint men de studie der Germaansche talen met Nederlandsch; in het Waalsch regiem met Duitsch, en eerst later volgt het Nederlandsch, en als facultatief - dus: ondergeschikt - leervak. Nederlandsch figureert als verplichtend o.a. te Bergen, te Charleroi, te Doornik. Te Hoei echter, te Luik, te Verviers leeren de jongens eerst Duitsch. In Henegouwen schijnt men ons over 't algemeen een beter hart toe te dragen dan in de provincie Luik; maar Luik heeft dan ook zijn Waalsche letterkunde - sic! - en zal eens, als 't kind kan groeien, de zetel zijn van een Waalsche Academie. Daar zit de kern der Vlaamsch-haters en juist deze haat nu wordt gevoed en aangevuurd door de vrijheid toegestaan bij de wet. Immers, de keus tusschen Duitsch en Nederlandsch staat aan de besturende bureelen der Athenaeums. Gij zult van zulke verlichte heeren, wien het Waalsch zoo nauw aan 't harte ligt, niet gaan verwachten dat zij eenig patriotisme zouden gevoelen voor de tweede landstaal. Zelfs indien zij wisten, dat de ouders de kennis van 't Nederlandsch voor hun kinders gewichtiger achtten dan die van het Duitsch, zouden zij nog niet toegeven. Meer dan eens heb ik zulke klacht hooren uitspreken, en de burgerij is op dit punt veel verstandiger dan de groote Oomes, en dringt aan op grondiger onderwijs in 't Nederlandsch. Er ware nog veel aan te voeren ten gunste van de vooropstelling onzer taal in de Waalsche middelbare scholen en athenaeums, zelfs uit een paedagogisch oogpunt. Het Nederlandsch, met zijn minder ingewikkelde grammatica, past beter als inleiding tot de studie der Germaansche talen, dan het Duitsch met zijn afschrikkenden vormenrijkdom. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||
Wij hebben dus het gezond verstand voor ons om zulke wijziging te vragen; ook den wensch der ouders, en - last not least - het recht. Het is onaannemelijk, dat het Nederlandsch in ons eigen land zou moeten achterstaan bij een vreemde taal, al heeft deze in wereldhandel of wereldlitteratuur meer te beteekenen: het Nederlandsch is nationale taal, en als zulke moet het den voorrang hebben op het Duitsch. De vrijheid gelaten aan de besturende bureelen in het middelbaar onderwijs geeft een oneerlijk wapen in de handen der Vlaamsch-haters, een middel om het Nederlandsch te negeeren, om de burgerij te houden buiten de kennis der tweede landstaal. De burgerij en de hoogere klasse in 't bijzonder leveren de bevolking van het middelbaar onderwijs; tot die standen behooren de leiders der openbare denkwijze, en juist omdat hun opvoeding niet geschied is in den hooger aangeduiden nationalen zin, vinden wij daar de hevigste Vlaamsch-haters. Van de eigenlijke volksklasse bij de Walen kan niet worden beweerd, dat zij deelt in den haat, welke de hoogere standen bezielt. Anders hadden ze nooit een Anseele tot vertegenwoordiger gekozen, en nooit, meen ik, is er bericht geworden dat zijn Waalsche kiezers hem, wegens zijn Vlaamsche afkomst, een stroo hebben in den weg gelegd. Met het groot sociaal gewicht der hoogere standen dienen wij voor de toekomst rekening te houden en juist op dien grond is het zeer te wenschen, dat onze stam hun door een meer algemeene en grondige kennis onzer taal nader zal worden gebracht. Aug. Gittée. | |||||||||||||||||||||||
Naschrift.Onder 't corrigeeren der proeven komt ons het bericht ter oore, dat sedert een maand ongeveer in de hoogste klasse der gemeentescholen te Luik een facultatieve leergang wordt gegeven in het Nederlandsch en in het Duitsch. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||
Nu zegt de lezer gewis: ‘Maar, wat bazelt de schrijver van dit artikeltje dan toch over “stelselmatige” vijandigheid tegen het Nederlandsch bij den Luikschen Gemeenteraad?... Deze nieuwe maatregel bewijst immers dat ze onze taal een goed hart toedragen.’ - U niet vergaloppeerd, vriend Lezer! Mag ik er U even aan herrinneren, dat Mgr. Doutreloux onlangs een besluit heeft uitgevaardigd waarbij het Nederlandsch voortaan zal onderwezen worden als verplichtend leervak in de geestelijke onderwijsgestichten? En schijnt het u niet, dat de Stad bezwaarlijk zijn voorbeeld kon niet-volgen, daar men het de Raadsheeren bij de verkiezingen onder den neus zou hebben gewreven? Liefde tot onze taal bezitten die heeren geen zier, stel u dat niet voor! En ernstig opvatten moeten wij hun bedoelingen dan ook niet. Vooreerst wordt het Duitsch, dat lieve Duitsch, waarvoor zij zooveel over hebben, nevens het Nederlandsch onderwezen; en het zou te verwonderen zijn, als de Luiksche heeren de ouders niet wat hielpen in het kiezen tusschen Duitsch en Nederlandsch. De tijd zal daarover wel inlichting verschaffen. Dan, tweede tegenwerping. In de hoogste klasse der lagere scholen wordt dus les gegeven in het Nederlandsch en het Duitsch. Evenzeer als het onderwijs in elke vreemde taal in 't lager onderwijs, moet dergelijke maatregel in 't Walenland als in Vlaanderland, beschouwd worden als een paedagogische misslag. - Maar nu: de jongens gaan die vreemde taal leeren een heel jaar. Denk toch eens: een heel jaar, en daarna zullen ze, althans de grootste hoop, op een ambacht worden gedaan. Ge kunt u voorstellen wat schitterende uitslagen die les zal opleveren. Twee, drie uren per week 40 weken lang! En op 't athenaeum leeren de Walen het Nederlandsch gedurende 200 tot 240 weken en hun kennis ervan is nog erbarmelijk! In hun alwijsheid meenen zeker de Luiksche heeren dat de jongens op | |||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||
een jaar Nederlandsch zullen kennen. - Waarom niet nog het Duitsch er bij? Ils ne doutent de rien! Dit alles bewijst dat het den Raad niet te doen is om het verspreiden der tweede landstaal. Doch als wij de punten op de i's zullen zetten: zand willen ze de Vlaamsche kiezers te Luik in de oogen strooien. En de heeren werpen hun alvast een beentje toe, maar vleesch zit er helaas niet aan. Met zulke sterile maatregelen is de Vlaamsche kolonie te Luik niets gebaat. Zij vraagt in de eerste plaats, niet onderwijs in 't Nederlandsch voor de Walen - wat noodzakelijk moet uitloopen op wat leeren spellen, verbuigen en vervoegen - doch onderwijs gegeven in 't Nederlandsch ten behoeve der Vlaamsche en Nederlandsche kinderen, welke uit dat onderwijs de kracht zullen putten om hunne kennis van de moedertaal te behouden. Dàt wordt gevraagd. En juist de oplossing gegeven aan de kwestie, bewijst, dat de Luiksche heeren bedoelden, niet het geestelijk welzijn hunner geadministreerden van Vlaamsche afkomst, doch.... het behouden van hun mandaat. A.G. |
|