| |
| |
| |
Onze leestafel.
Omer Wattez. Het witte Boek, tooneelspel in 3 bedrijven (Gent, A. Siffer); z.j. (1898). - Double-Dutch. Problemen van kleiner Britannië (Apeldoorn, J.H. Steghgers H. Jzn); 1897.
In het tooneelspel Het witte Boek heeft Omer Wattez, luidens de voorrede, de personen laten optreden met gevoelens en gedachten, die hem lief zijn, en, door het vooruitzetten van tal van denkbeelden, getracht goed te doen.
Die denkbeelden hebben vooral betrekking op kunstsmaak en opvoeding; maar erg nieuw zijn ze niet. Men oordeele:
Het getal zenuwlijders en gejaagden breidt zich uit op onrustbarende wijze. (blz. 21).
Tot op (het) oogenblik (van haar huwelijk) wordt (de vrouw) als een kind beschouwd; niemand brengt haar op de hoogte, leert haar het goede van het kwade onderscheiden, terwijl zij nochtans, als jonge juffer, in den hedendaagschen toestand der samenleving veel moet zien, hooren, vernemen of lezen, waarvan haar de zin niet langer kan verborgen blijven. Dit moet op de vorming van haar hart en geest nadeelig werken.... (blz. 35).
Het vaderschap is een mikpunt voor zeer verfijnde kwinkslagen, en een moeder, die zich met haar kinderen bezighoudt, is een onnoozel wezen uit een ander tijdvak, (blz. 36).
Ontwikkeld zijn vele rijken genoeg om geen vooroordeelen meer te hebben; maar geld, rang en stand hebben nog altijd de bovenhand boven alle beschouwingen van wijsbegeerte en poëzie, (blz. 88).
Wie schilderijen maakt is niets in veler oogen; maar wie ze betalen kan, staat boog boven hen! (blz. 87).
| |
| |
Men toetst de waarde der menschen alleen aan de volheid der beurs, welke zij bezitten.
Een bundel obligatiën op de beurs gebracht door een hoop gauwdieven, in vennootschap vereenigd, met ronkende titels en kwakzalversbeloften, trekt de menigte meer aan dan een bundel gedichten. (blz. 42).
Aan echte kunstenaars worden geen lauwertakken meer toegereikt. (blz. 43).
Toonkundigen willen nu niets meer doen dan schilderen; sommige schilders willen niet meer hooren van kleur noch lijn, en poëten aanzien hun zinledige woordenkramerij voor kleur en klank. Iedereen wil anders zijn dan hij is. Uit dien chaos werd de zooi der nieuwlichters, der kinderachtige symbolisten, der onnoozele mystiekers getrokken. (blz. 44).
Er zijn er die zeggen, dat het niet noodig is te kunnen teekenen om schilder of beeldend kunstenaar te zijn....
Als een schilder den hemel blauw en het gras groen schildert is hij van de oude school. Integendeel, schildert hij het gras blauw en den hemel groen, dan is hij een impressionnist. Is de hemel geel en het gras rood dan is hij een kolorist. Ik heb er gekend die de sneeuw blauw schilderden en men beweerde dat het uitstekende talenten waren. (blz. 110).
In het Fransch opschrift van een hotel eener kleine badplaats aan de Vlaamsche kust vindt een der personen gelegenheid (tegenover een' sportsman, die aan een hem onbekenden advocaat wordt voorgesteld als een ‘Fransquillon’ en blijkbaar alleen maar om die ontboezeming aan te hooren in het stuk werd opgenomen) zijn hart te luchten over den hoogmoed der geldaristocratie,
die de taal des volks te gemeen vindt voor haar pseudo-verheven gedachten, die denkt, dat zij zich sterk onderscheidt door een vreemde taal te gebruiken en zoo tusschen haar en het volk, dat den landaard getrouw blijft, een Chineeschen muur op te trekken. (blz. 19).
Dergelijke gesprekken, die meer dan eens konden gemist worden, verlammen soms de actie, die reeds niet al te boeiend is:
| |
| |
De advocaat Hagemans (op de vermelding van den ouderdom der meeste personen zal de lezer wel niet zoo erg gesteld zijn als de schrijver) is verloofd met de levenslustige Emilie Laarman, in wier gezelschap hij eenige dagen aan zee heeft doorgebracht. Maar als Emilies zuster, de ernstige, ontwikkelde Liana, dochter uit Laarmans eerste huwelijk, uit Nederland terugkeert (nadat haar neef, de heer Elderveen, tegenover haar zijn woord verbrak), voelt Hagemans zich meer tot haar aangetrokken en bekent haar zijne liefde. Zij wijst hem af: haar hart behoort aan den schilder Beerens, die vroeger de portretten der echtgenooten Laarman geborsteld heeft en nu, op uitnoodiging van den vader, die der dochters vervaardigen zal. De schilder wordt dan ook haar verloofde. Aan Herman geeft zij een ernstigen raad en het witte boek: het leven van den Heiland, ‘die den menschen 't voorbeeld gaf van zelfopoffering en gelatenheid.’ De avocaat keert tot Emilie terug; doch deze, die alles weet, geeft hem de vrijheid weer en zal eerst dan het plechtig ja hernieuwen, als beiden zullen hebben leeren inzien, of ze elkaar beminnen kunnen.
De slotscene der twee eerste acten is gelukkig, al is gezochtheid merkbaar: in 't eerste bedrijf 't schot van een' jager, die eene meeuw getroffen heeft, iets waarin Emilie ‘een nare voorspelling’ ziet; in 't volgend bedrijf een zang van Emilie achter de schermen, onmiddellijk na de scène à faire tusschen Liana en Hagemans.
Maar de tooneelen, die, in het laatste bedrijf, volgen op 't besluit, waarmee ik de samenvatting van den inhoud eindigde, zijn geheel overbodig en verlammend: de terugkomst van Elderveen, die, uit listig fortuinbejag, bij Liana zijn vroeger gedrag weer goed wil maken en het op den draad versleten trucje, dat Laarman zich door een' vriend in 't oor laat blazen, om te zien of de twee verloofden het niet op zijn geld gemunt hebben, en dat bestaat in het komen mededeelen van het nieuws, dat hij geruïneerd is.
| |
| |
Van clichés bleef het stuk niet vrij: dan zal uw vurige wensch volbracht zijn (15); om te eindigen heb ik u nog een verzoek te doen (67); arm menschdom! hoe kunt gij dwalen, enz. (36); vele zinsneden op blz. 65, 66, 67, 73, 82.....
Ik heb geen vrede met een ‘(ter zij) Wat is zij veranderd’ dat den ommekeer in 't gedrag van Hagemans moet aannemelijk maken, en vooral niet met lange alleenspraken, waarin de acteurs moeten zeggen:
Het wordt mij bang om het hart. Ik kan hier niet langer huichelen... O Liana, wat bemin ik u met al den gloed mijner ziel... God, welke toestand!... Ik ben radeloos! Enz.
of, pas twee tooneelen verder,
Brave man! Waarde en gevoelige vader!... Wat gaat er hier van mij geworden? Mijn toestand wordt onuitstaanbaar. Alle oogenblikken nader ik den afgrond .. O Liana! gij zijt mij boven alles duurbaar. Nooit kan ik de echtgenoot eener andere vrouw worden. Liana moet de mijne zijn, of anders zal ik het leven verlaten. Enz.
of ook nog
Zou zij iets van mijn levenswijze in den vreemde vernomen hebben? Het ware vreeselijk. Ik bezit niets meer door dat vervloekte spel! Enz.
Moest, na de tooneeltaal, ook de zuivere taal besproken worden, dan zou ik zeggen dat de schrijver zijne errata o.a. had kunnen aanvullen met de volgende verbeteringen: oprechte voor rechtzinnige (blz. 5); voornaamste voor bijzonderste (27); op de canapé voor den kanapee (102); gij hieldt (100); bemint (104); minachting (106); verloofd met, niet aan (114); men heeft mij daar medegedeeld voor men komt mij daar mede te deelen (118-119); benijd worden (57) in plaats van beneden (!); alles wat achting en eerbied waard is (36) voor alles wat achtenswaardig en eerbiedig (!) is...
De meeste lof komt den uitgever toe, die van Het witte Boek een keurig boek heeft gemaakt.
| |
| |
***
Het witte Boek heeft mij onwillekeurig aan 't gele boek en 't roode boek voor diplomatische briefwisselingen doen denken; en zoo komt het, dat ik van mijne leestafel Problemen van kleiner Britannië ben gaan nemen, door Double-Dutch: enkele niet vleiende opmerkingen, af en toe door minder gewenschte uitweidingen onderbroken, over de koloniale politiek van Engeland, of, juister gezegd, over het inzicht, dat aan Engeland wordt toegeschreven, om eene innige vereeniging tot stand te brengen van de koloniën met het moederland tot een Greater Britain, tot een machtig Britsch Imperium.
Om dit doel te bereiken streeft Engeland er naar de koloniën, voor zooverre ze bewoonbaar zijn door eene overwegend blanke bevolking, te bezetten met menschen, die in ras, taal, zeden en instellingen éen zijn met de bewoners der Britsche eilanden, ofwel de niet Engelsche bevolking (b.v. de Fransche Canadiërs en de Hollandsche Afrikaners) te verengelschen door de Engelsche school en het opdringen van de Engelsche taal; ook soms wel (b.v. in Tranvaalsche verkiezingsstrijden) invloed te oefenen door Engelsch goud en Engelsche kuiperijen.
Op tijd winnen komt het aan en op het aan den praat houden van machten, die Engeland in zijne imperiale vlucht zouden kunnen belemmeren. Die mogendheden zijn Rusland, Duitschland, Frankrijk, Oostenrijk-Hongarië en Italië.
Over elk dier machten wordt uitgeweid, het meest echter over Frankrijk, met wiens ‘onafzienbare schare groote geesten’ de schrijver hoog schijnt op te loopen, en aan wien hij den raad geeft eene Fransch-Canadeesche vereeniging te stichten, zoo iets in den geest ongeveer van de Nederlandsch-Zuidafrikaansche Vereeniging), omdat de herwinning van Canada door Frankrijk (wat zeer goed mogelijk is langs vredelievenden weg, b.v. door ruiling van grondgebied of door koop) eene levensquaestie genoemd moet worden voor het geheele Fransche ras.
| |
| |
Hij voorziet de mogelijkheid, dat Engeland, geen kans meer ziende zijne bezittingen op het vasteland van Noord-Amerika te handhaven, ze overdraagt aan de Vereenigde Staten.
Wat het Zuiden betreft, hoopt hij dat de Transvalers zich niet goedschiks zullen laten overstelpen door Engelsche inmigranten en dat Frankrijk, Duitschland en Rusland, zoo niet om humanitaire, dan toch om internationaal-economische redenen, zullen beletten dat Transvaal, die thans bijna reeds een vierde van de geheele goudproductie der aarde voortbrengt, in handen van Engeland valt.
Ik zal eindigen met de verklaring over te schrijven van Double-Dutch, dat het hem tegen de borst stuit soms vermoedens omtrent minder eerlijke bedoelingen uit te moeten spreken, maar dat hij meent reden te hebben om wantrouwend te zijn omtrent veel, wat van Engelsche zijde tot ons komt.
P.
|
|