Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 4
(1899)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 87]
| |
Handel en nijverheid in Belgie onder keizer KarelGa naar voetnoot(1).De voorspoed van Antwerpen was echter een alleenstaand feit en vond zijn weerga niet in de andere steden onzes lands. Weliswaar telde Gent, ondanks de onderstane vernederingen, nog 50,000 ambachtslieden; Kortrijk fabriceerde zeer gezocht linnen en Oostende, dat in 1518 de vergunning eener jaarmarkt gekregen had, hield zich veel met haringvisscherij in de Noordzee bezig; maar overal elders was het verval onloochenbaar. Brugge trachtte te vergeefs de laatste werklieden binnen hare muren te houden, door het betalen eener premie per stuk laken en door hare pogingen om de borstelnijverheid in te voeren. Ieperen, de weleer zoo machtige gemeente, telde nog slechts vijfhonderd weefgetouwen. Te Leuven kwijnde de nijverheid, niettegenstaande de hoogeschool en de pogingen om de Dijle en den Demer bevaarbaar te maken. Slechts het brouwen werd er eene lokale nijverheid en verwerkte de hop, welke reeds destijds in Vlaanderen, rondom Aalst en Poperinghe, op groote schaal geteeld werd. Mechelen, zoo bloeiend onder Margareta van Oostenrijk, had door de uitwijking harer lakenwevers alles verloren, behalve hare looierijen. Brussel, nochtans, zag hare bevolking merkelijk aangroeien, dank zij den voorspoed van tapijt- en kantnijverheid. In het Zuiden en het Oosten onzes lands was de toestand | |
[pagina 88]
| |
evenwel minder akelig: in het uitdelven van steenkolen, ijzer, kalksteen en blauwe sleenenGa naar voetnoot(1) vond de meerderheid der inwoners eene broodwinning; Luik en Dinant, gedeeltelijk heropgebouwd, bewerkten het ijzer en koper, terwijl zich de wijnbergen langs de Maasoevers vermenigvuldigden. In het Limburgsche trok Hasselt voordeel uit hare ligging op den handelsweg tusschen Keulen en AntwerpenGa naar voetnoot(2). De lakennijverheid, die er, na de woelingen van Leuven, was ontstaan, bloeide er zoo sterk, dat de Hasseltsche handelaars te Antwerpen eene bijzondere halle bouwden, om aldaar hunne producten te verkoopenGa naar voetnoot(3). *** Ziedaar, in breede trekken, den handels- en nijverheidstoestand in onze voornaamste steden, omstreeks het einde van Keizer Karel's regeering. Zonder de gestadige uitbuiting door hunnen vorst, zouden zij de rijkste des aardbodems geweest zijn; want men mag zonder overdrijving zeggen dat alles, wat zij opbrachten, enkel diende om de oorlogslasten, door den Keizer geëischt, te dekken. En toch waren die opofferingen nog luttel in vergelijking met degene, welke hun de godsdienstige vervolgingen en de burgeroorlog zouden kosten. Keizer Karel deed in 1555 afstand van den troon ten bate zijns zoons, Philips II. Met dezen beginnen de Spaansche over- | |
[pagina 89]
| |
heersching, de godsdienstige vervolgingen en de ondergang onzes lands. *** Er blijft ons een kort overzicht te geven van de verschillende rechterlijke, finantiëele en huishoudkundige hervormingen, welke onder Keizer Karels regeering ingevoerd of verwezenlijkt werden. | |
Wetgeving. Geldwezen.De keizer heeft ons wetten over de verzekeringen, het uitstel van betaling en de faillissementen nagelaten. Een schip mocht boven de helft zijner waarde niet verzekerd worden, noch de waren, welke het aan boord had, voor meer dan de 9/10 van het vertegenwoordigd kapitaal. Uitstel van betaling werd enkel toegestaan aan ongelukkige schuldenaars, die bijgevolg hunne verliezen moesten verrechtvaardigen. Bankroetiers werden streng gestraft, vernederd en als openbare schelmen hehandeld. Door een edikt van 4n October 1540 liet Keizer Karel den handelaars toe, elkander leeningen op interest te doen, ‘'t Was echter verboden, meer dan 12 % op aldus geplaatst geld te eischen en hetzelve voor meer dan één jaar te leenen. Elke tegenstrijdige schikking werd nietig verklaard en de schuldiige als woekeraar vervolgd’Ga naar voetnoot(1). Men hield echter niet altijd rekening met die voorschriften; want enkele leentafels of leenhuizen woekerden tegen 20 %. De houders dier instellingen mochten de goddelijke diensten niet bijwonen, op straffe hun voorrecht te verliezen; en wijl het kerkedijk recht het leenen op interest met den woeker verwarde, vloeide daaruit het centraliseeren der kapitalen in de handen der Joden. | |
[pagina 90]
| |
Het groot aantal muntsoorten, evenals het stijgen en dalen hunner waarde, deden den handel veel kwaad; Keizer Karel trachte hierin verbetering te brengen; doch zijne eigene geldelijke moeilijkheden verhinderden hem, doortastende en doeltreffende maatregelen te nemen. De vorst hield zich nog onledig met de regeling van het innen der belastingen en verbood de gemeenten er zonder zijne toestemming te heffen. Ook van kloosters en abdijen, zegt Barlet, die door landbouw of eenige fabrieksnijverheid geld wonnen, eischte hij dat ze - net als iedereen - de staatslasten hielpen dragen. | |
Wetten tegen de weelde. Geestelijkheid. Armwezen.Ten einde de verregaande pracht, welke in de Nederlanden heerschte, tegen te werken, dreef de keizer den geest van gezag zóó ver, dat hij door somptuaire wetten de plaatselijke feestelijkheden, bruiloftsmaaltijden en doopgiften wilde regelen, en zelfs voorschriften uitvaardigde nopens het houden van drankhuizen en de dronkenschapGa naar voetnoot(1). Aan hertogen en prinsen verbood hij goud- en zilverlaken te dragen, en, ‘het fluweel en satijn aan de hoogambtenaars overlatend, liet hij enkel zijden en damasten kleederen dragen door degenen, die bemiddeld waren om twee goede paarden te kunnen onderhoudenGa naar voetnoot(2)’. Die voorschriften werden noch in acht genomen, noch geëerbiedigd, en deden integendeel den luxus en de verkwistingen aangroeien. Omstreeks dat tijdstip werd men terecht bekommerd over de gestadige vermeerdering der kerkelijke goederen of ‘doode | |
[pagina 91]
| |
hand’; daarom verbood de zeer katholieke Keizer Karel aan de godsdienstige vereenigingen voortaan eenig onroerend goed, zonder zijn oorlof, te verwerven. Dit bevechten der doode hand haalde hem natuurlijk den tegenstand der geestelijkheid op den hals; doch deze wist hij door zijne bloedplakkaten tegen de ketters te bedaren. Destijds leefde een groot deel der bevolking in eenen bestendigen staat van armoede. Karel trachtte dien toestand te weren, door het bedelen streng te straffen, de landlooperij te verbieden en te bevelen dat al de arme kinderen een ambacht zouden leeren; tevens hervormde hij geheel het bestuur der Godshuizen. Toen bestonden in de Nederlanden en vooral in de groote gemeenten, eene menigte weezengestichten, gasthuizen en armentafels. Elke dier instellingen bezat haar eigen bestuur en beschikte naar goeddunken over hare inkomsten Ga naar voetnoot(1). Met dien toestand had de keizer geen vrede en hij beval, op 15 November 1540, dat al de geldmiddelen der armen in eene gemeene beurs zouden gestort worden, iets wat reeds sedert 1530 te Ieperen bestond. De opperaalmoezeniers hadden het beheer der goederen en de hulpmiddelen der gemeenschap in handen; zij hadden zelfs het recht de goederen, welke niet genoeg opbrachten, te ruilen of te verkoopen; in geval van overlijden eens proveniers dezes plaatsvervanger te kiezenGa naar voetnoot(2); de bestuurders der verschillende | |
[pagina 92]
| |
hospitalen te benoemen en kostgangers te aanvaarden; eindelijk deden ze jaarlijks verslag, over hun beheer, aan Burgemeesteren, Schepenen en raad der gemeente. Enkele gasthuizen, door kloosterlingen bestuurd, weigerden zich aan gemeld bevel te onderwerpen, niettegenstaande Julius III er zijne pauselijke goedkeuring aan geschonken had. Zij wonnen het pleit en werden, door uitzonderingswetten, van onderwerping aan het keizerlijk bevel ontslagenGa naar voetnoot(1). | |
Nijverheids- en handelsenkwesten. Vischvangst. Wetten betrekkelijk de zeevaart.Keizer Karel stelde meermaals een onderzoek in, nopens den nijverheidstoestand der Nederlanden en dezer handelsbetrekkingen. Daardoor wilde hij kunnen oordeelen, van welken aard de redmiddelen dienden te wezen, om eene crisis te voorkomen of te verhelpenGa naar voetnoot(2). Een dier enkwesten, geleid te Antwerpen in Februari 1532, door zekeren Victor Neauwe van Gent, doch te Antwerpen verblijvend, brengt zonderlinge bijzonderheden aan het licht, nopens de plagerijen welke de Belgische kooplieden in Engeland te verduren hadden. Wederrechterlijke wetten, in 1516 en 1529 bekrachtigd, behelsden onderscheidene schikkingen betrekkelijk den wolhandel en behielden de stapelplaats dier waar te Kales. Echter werden de voor België voordeelige schikkingen menigwerf overtreden en zelfs te Kales hadden onze handelaars zich dikwijls over allerlei vernederingen en zelfs diefstal te beklagen. | |
[pagina 93]
| |
Wanneer een Nederlandsch handelaar naar Kales ging om er wol te koopen, moest hij er zich eerst tot den luitenant wenden, daartoe door de handelaars der stapelplaats aangesteld. Dadelijk liet die ambtenaar, bij monde van zijnen sergeant, al de kooplieden ter halle bijeenroepen. De vreemde kooper was dan verplicht de vergadering eerbiedig te groeten, waarna hem de luitenant weten liet, onder welke voorwaarden hij een koop sluiten kon. Op elke drie balen was hij gedwongen, er eene met oude wol te nemen, meermaals rot en bedorven handelsgoed, en wel tenzelfden prijze als de goede waar. Hij moest aan den prijs koopen, welken hij bij zijne aankomst geboden had, en, durfde hij minder bieden, zoo werd hij uit de stapelplaats verbannen. Het was hem verboden den inhoud der baal te onderzoeken; hoogstens mocht hij een hoekje openen, zoodat hij dikwijls bedrogen werd. Wanneer hij toch, na veel aandringen en ten prijze van geldelijke opofferingen, de gunst verwierf geheel den inhoud der baal te mogen onderzoeken, moest hij zich verwijderen terwijl men er de wol weder instopte, zoodat hij zich andermaal niet vergewissen kon, of de ingepakte wol wel degelijk dezelfde was, welke hij gezien hadGa naar voetnoot(1). Onze kustbevolking was jammerlijk geteisterd geworden door herhaalde en vreeselijke stormen, die hare have en goed, doch vooral het visschersgereedschap, vernietigd hadden. Tusschen de visschers bestonden nog langdurige en menigvuldige geschillen, welke in 1535 Keizer Karels tusschenkomst noodzaakten. Hij beval hun, na zonsondergang licht te ontsteken ter plaats waar zij hunne netten uitwierpen, eene lantaarn in den mast hunner vaartuigen te hangen en verbood hun, zich in zee verlatene visscherstoestellen toe te eigenenGa naar voetnoot(2). Ook kondigde hij onderscheidene ordonnantiën betrekkelijk de zeevaart af: die van 1531, ten getale van twee (26n Mei en | |
[pagina 94]
| |
26n October), betroffen hoofdzakelijk de verklaringen der kapiteins, wanneer deze eene haven binnenliepen en behelsden verder nog schikkingen nopens de vaart- en havenrechten. De verordening van 1549 bevatte, onder zeer breedvoerige voorschriften omtrent de betrekkingen der bemanning en des kapiteinsGa naar voetnoot(1), nog deze bijzondere bepaling: Het wordt elk handelsschip, met kostbare waren bevracht, verboden zee te kiezen, zoo het niet van geschut voorzien is. De bevrachter, die gemeld voorschrift overtreedt, zal bij eerste reis tot eene boet, beloopende tot het derde der vrachtwaarde, veroordeeld worden, van welker waarde hij bij hervalling de twee derden verliezen zal, en welke bij eene derde overtreding gansch en al verbeurd wordt. Die strenge voorschriften toonen genoeg hoe treurig het, in opzicht van veiligheid, met onzen zeehandel gesteld was. | |
Mercantiel stelselGa naar voetnoot(2) of Handelsbalans.De handelsbalans, zegt Em. de Laveleye, is de vergelijking welke een land tusschen zijnen in- en uitvoer maaktGa naar voetnoot(3). Dit stelsel, dat men zegt in de 16e eeuw uitgevonden geweest te zijn en eerstwerf door Keizer Karel toegepastGa naar voetnoot(4), berust op eene valsche berekening: wanneer het totaal van den uitvoer dat van den invoer overtrof, zei men dat de balans voordeelig was, omdat men meende dat het verschil in klinkende munt door den vreemde vereffend of afbetaald werd; | |
[pagina 95]
| |
in tegenovergesteld geval, zei men dat ze ongunstig was, omdat het land zijn te veel aan invoer met goud moest soldeeren. Uit dat oogpunt beschouwd, waren goud en zilver de voornaamste, zooniet de eenige, rijkdom des lands. Men moest er zich dus op toeleggen, zooveel goud en zilver mogelijk te verzamelen en vooral er geen uit te geven; met andere woorden: uit den vreemde mocht het land geen waren trekken, die méér kostten dan degene, welke het hem zond; maar integendeel meer omloopend kapitaal, dan hetgeen men hem betaalde. De gevolgen dier verkeerde stelsels bleven niet lang uit: Zoo goud en zilver als hoofdvoorwaarden in 's lands rijkdom golden, kon deze slechts vermeerderen door de exploitatie van goud- en zilvermijnen; aldus werd het grootste belang gehecht aan streken met goudhoudenden grond, terwijl men integendeel landbouw en nijverheid daarvoor verwaarloosde. Zulks was het geval nl. met de Spanjaards, die als hongerige gieren op Amerika vielen. ‘Sindsdien heeft Spanje die noodlottige dwaling van Keizer Karel vreeselijk uitgeboet. Het heeft zijne nijverheid (fabrieken) verloren, door te veel belang aan het goud zijner koloniën te hechten; en later zijn hem zijne koloniën ontsnapt, omdat het te veel zijne nijverheid verwaarloosd hadGa naar voetnoot(1).’ Men kon slechts rijkdom verwerven ten koste der naburige landen; zoo het eene rijker werd, moest het andere verarmen! Vandaar vijandschap en oorlog. ‘In dat stelsel lag de grondoorzaak der ontelbare oorlogen, waarvan Europa sedert Keizer Karel's troonbeklimming het schouwspel opleverdeGa naar voetnoot(2).’ Men moest immers eene voordeelige handelsbalans trachten te verkrijgen en derhalve zijne toevlucht nemen tot allerlei middelen, welke daartoe geschikt konden voorkomen! Daaruit sproten vooreerst beperkingsmaatregelen, welke den vrijen | |
[pagina 96]
| |
handel benadeeligden, doch niettemin in de meeste landen Europa's werden nagevolgd. In 't uitvaardigen dier beschermwetten lag de eerste zegepraal van 't protectionnismus! Uitvoer van goud was op straffe van dood verboden! ‘Alsof het mogelijk ware, roept Blanqui te recht uit, iets te koopen dat men zelf niet bezit of voortbrengt, en meteen het geld te houden dat dienen moet om het gekochte te betalen!’ Men vermeerderde in hooge mate de inkomrechten op vreemde voortbrenselen, uitgenomen voor zekere grondstoffen door fabrieken verbruikt, die voor den uitvoer produceerden. Daarop volgden het verbod van uitvoer zekerer grondstoffen, het verleenen van premiën aan het uitvoeren van nationale producten en eindelijk het toekennen van gunsten aan hen, die hier eene nieuwe nijverheid stichtten, ten einde zooveel mogelijk onze bevolking van aankoopen in den vreemde te ontslaan. Al die maatregelen zijn, onder gewijzigde vormen, in ons huidig douanenstelsel overgegaan....... met hunne negatieve uitslagen. Weliswaar geldt heden ten dage de dwaling niet meer, dat goud de eenige rijkdom is, doch wèl eene handelswaar, gelijk alle andere, die daalt en rijst naar de wet van aanbod en vraag en wier waarde door overvloed vermindert; maar andere oorzaken verhinderen nog de uitbreiding des vrijhandels: de zware budgetten, het overdreven militarisme, de buitensporige bewapeningen, welke men verrechtvaardigt met ons den....... algemeenen vrede te verzekeren! ‘Al de valsche leerstelsels en noodlottige vooroordeelen, zegt Blanqui, welke wij nog heden te bevechten hebben, danken wij Keizer Karels bestuur; en door zijnen verfoeilijken opvolger werden ze nog voortgezet en verscherpt!’
***
Bij het sluiten dezer verhandeling, kunnen we den lust niet weerstaan, een paar bedenkingen in het midden te brengen: De voorgaande bladzijden laten Keizer Karel opdagen in een | |
[pagina 97]
| |
daglicht, dat zijn figuur niet gevleider maakt; doch waaronder de meesten, denken wij, hem nog niet leerden kennen. Inderdaad; hoe wordt die vorst over het algemeen beoordeeld? Stellig naar de wijze, waarop de geschiedboekjes, welke op de lagere en middelbare scholen gebruikt worden, over hem spreken en waarin onze jeugd geestdriftig gemaakt wordt voor dien ‘roemrijken overwinnaar’, Belg van geboorte, ‘in wiens Rijk de zon nooit onderging,’ - juist alsof de grootheid diens vorsten liggen kon in 't behalen van zegepralen, waarvoor niet hij, maar zijne arme onderdanen hun bloed vergoten hadden, of in 't bezitten van landen en koloniën, welke hij niet eens veroverd of gekocht, maar eenvoudig weg geërfd had! Zulke verdienste is gering en men vergeet in onze schoolboeken te veel, dat de waarde eens vorsten dient geschat te worden naar zijne persoonlijke deugden of hoedanigheden, naar de wijze waarop hij het heil zijns volks betracht, naar de toewijding waarmede hij 's lands belangen van allen aard behartigt. Bij Keizer Karel niets van dat alles: wel is 't vrij algemeen geweten dat die vorst, door 't invoeren der Inkwisitie, de zedelijke beul der Nederlanden geweest is; doch minder bekend was het, dat hij, daarnevens, óók op stoffelijk en verstandelijk gebied, zijn ongelukkig vaderland ten onder bracht. En dàt ook hoeven de jeugd en ons volk te kennen, opdat hunne bewondering of erkentenis niet verloren ga op de nagedachtenis van mannen, die zulks onwaardig zijn! De helden onzer vaderlandsche geschiedenis moeten naar de verdiensten hunner werken herdacht worden: de eenen, door de eeuwen voortlevend in den schitterglans der vereering bij een dankbaar nageslacht; de anderen, terecht beladen met de verachting en den vloek van het heden en het verleden! M.V. |
|