stoelte plaats, en hield de feestrede. Hij wees er op hoe de slag van Sedan Duitschlands grootheid had verzekerd, en sprak over de voornaamste helden, vooral Keizer Willem en Moltke, aan wie men deze verschildigd was.
Ook herinnerde hij de zware offers welke de eenheid van het rijk had gevergd, en bracht eene diep gevoelde hulde aan de duizenden gesneuvelden van allen rang en stand, wien het niet gegeven was getuigen van de heerlijke opkomst van het vaderland te zijn.
Vooral weidde hij over Bismarck uit. De levensbeschrijving van den staatsman werd uitvoerig medegedeeld.
De redenaar haalde menige bijzonderheid uit Bismarcks kindertijd aan, en deed uitschijnen wat al werkkracht, wat al toewijding van hem vereischt werden, om het Duitsche vaderland uit de diepste vernedering tot zooveel grootheid en roem te verheffen.
Ik moet bekennen, dat deze toespraak ons in bewondering deed opgaan. Vooreerst, omdat zij allerbest voor de jeugdige toehoorders geschikt was, en voortreffelijk aan het doel beantwoordde, dat de redenaar zich had voorgesteld. Daar was eene overtuiging in de voordracht, en eene gemoedelijkheid in den toon, waarvan men zich moeilijk een denkbeeld kan voorstellen.
Ook was de indruk op die kinderschaar niet te beschrijven. Nog zie ik de flinke jongens en lieve meisjes eerbiedig, fier en tevens ingetogen den redenaar aanblikken. Daar woei een adem in deze klasse, die elkeen tot opgetogenheid stemde. Daar ging in de kinderziel iets om, dat veel verklaart van de zedelijke grootheid en staatkundige macht, waartoe Duitschland in de laatste jaren is gestegen.
De redenaar eindigde: geene toejuiching werd gehoord.
Het tweestemmig koor: Ich kenne einen Helden! werd daarop door de jongens aangeheven. De gedichten Bismarck's Tod, Fürst Bismarck, Ein Volk, ein Herz, ein Vaterland, Das