Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 3
(1898)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 275]
| |
Hanepen, een tegenhanger van Kippeveer.Zoo wat negen jaar geleden verscheen te AmsterdamGa naar voetnoot(1) een roman in twee deelen, Kippeveer. De auteur, die zich onder den pseudoniem Cosinus schuil hield, had daarin, op zeer onderhoudende wijze, vol geest, vol opmerking, vol waarheid en satire tevens, in bonte menging allerlei feiten en toestanden beschreven: verkiezingen, bondgenootschap van roomschen met orthodoxen, vrije scholen en universiteiten, naaischolen met den bijbel, verplichte koepokstofinenting, spiritisme, realisme in kunst en literatuur, modes, studentengrappen en wat niet al! Thans heeft Sinus, onder den titel Hanepen - insgelijks een roman in twee deelen - een tegenhanger van Kippeveer laten verschijnenGa naar voetnoot(2), waarvan ik beproeven wil eenige feiten te groepeeren. ***
De eigenaar van den plebejischen naam, waaraan het werk zijn' titel dankt, is een huichelende kruipersvent, bon à tout faire. Een aartsleelijk mensch. Een breed schaapachtig gezicht, rood, met een massa hoeken en plooien, dikke lippen en wijd uitstaande ooren, een weggezakte kin vol blauwe stoppels, de oploopende schedel zonder haar. Hij behoort tot de Groote Partij, de Partij der toekomst. Wat hij daarvan verwacht, blijkt uit een gesprek met Arthur, den zoon van baron Lodael | |
[pagina 276]
| |
van Heidecampe, - een schatrijk doordraaier, die, na een tamelijk Iiederlijk leven, dat dreigde schandaal te wekken, met succes in Marabië als officier gevochten heeft en nu, steeds vervolgd door de bittere ironie van zijn' vader, 't voornemen opvat iets anders te doen dan alleen den tijd dood te slaan, als hij er maar zijne zucht naar aanzien en rijkdom beide door bevredigen kan. ‘De wereld deugt niet, jonker, u weet dat niet zoo goed, maar wij, mannen van het Groote Volk, wij voelen dat zoo meer. ‘Ziet u, jonker, u is rijk en ik gun het u van harte, maar het zou toch heel prettig voor mij zijn als ik ook rijk was, begrijpt u wel, jonker, ik zeg het zooals ik het meen...’ ‘Ja, ja, zeker - het is heel duidelijk en - nu zal de Groote Partij alle menschen rijk maken?’ ‘Dat is te zeggen, jonker, er komt een Heilstaat, ziet u, ze noemen dat bij ons een... een... Utopia... ja, ja, ik kan u dat niet zoo mooi vertellen als onze groote mannen, maar dat is zeker, er komt een kolossale verandering en dan is 't klaar.’ ‘Zoo, en wanneer?’ ‘Het kan elk oogenblik komen, jonker.’ ‘En wie geen lid is?’ ‘Ja, dat is moeilijk te zeggen, ik vind het billijk als die worden overgeslagen.’ ‘Ja, dat dunkt mij ook...’ De leden der Groote Partij spreken er onder elkander zoo bedaard niet over. Daar heet het: ‘De groote dag der Vrijheid komt - de kapitalisten zullen hangen!... De revolutie wordt voorbereid... Nu zal het met die rotte boel hier gauw gedaan zijn... We gaan aan 't werk - de vulkaan rommelt.’ En ook de leider der beweging, Jacob de Wilde, verklaart in ernst aan zijne dochter Hanna: ‘Groote dingen zijn op handen, kind! Ons lijden is haast voorbij - nog hoogstens een jaar - we bereiden alles voor | |
[pagina 277]
| |
- we wachten op de omstandigheden - een kreet van oproer in 't buitenland en wij volgen hier - ons kalm volkje van een klein koninkrijk moet opgeschokt worden en als er een sterke stoot komt, staan ze op - één teeken van mijn hand en de arme tobbers werpen de knellende boeien af om te eischen hun rechten op geluk en welvaart. Dan geven we hun nieuwe wetten, rechtvaardige - de Heilstaat zal zegen brengen over heel de menschheid... en je vader zullen ze uit dankbaarheid een eervolle post toevertrouwen, dan word ik de eerste in in 't land...’ ‘De eerste?’ ‘Dat wil natuurlijk niet zeggen... eerste beteekent hier niet machtige, onderdrukker, maar... tijdelijk bekleeder van... president bijvoorbeeld... ieder oogenblik kan ik worden afgezet- begrijp je wel... enfin, breek je hoofd maar niet met dergelijke kwesties...’ En tot zijne vrouw, ‘al jaren lijdend en levend in bed, geduldig wachtend 't einde,’ maar vol onrust over 'tgeen 's mans onbesuisdheid hem op den hals kan halen: ‘Nog een jaar, dan komt de gulden tijd, dat 't volk zich zelf zal gaan besturen en ik zal zijn leider zijn - ik word geroepen tot groote dingen... Dan zal je het goed hebben - ze zullen je eeren als de vrouw van den verlosser - houd je nog zoolang goed - het begint al te dagen!’...
***
Groot is de invloed, dien Jacob de Wilde op het volk oefent. Bij de politie staat hij op een zwart blaadje en hij veroorzaakt haar heel wat last. Meer dan eens schrijft hij haar, bij straatincidentjes, voor, wat zij te doen en te laten heeft. Ondanks haar verbod neemt hij een bad in het troebele water van eene gracht - bewerend dat geen reglement het recht heeft, de rivier voor 't volk af te sluiten - in de hoop eene beslissing, door de rechtbank uit te lokken. | |
[pagina 278]
| |
We zien hem eene vergadering voorzit ten in Elysia, waar, als muurversieringen, zwart op paars, de bekende machtspreuken prijken: ‘Weg met het kapitaal! - Eigendom is diefstal! - De regeering is voor 't volk!’ en dgl., teksten, waarvoor de gewone tiraden der sprekers tot illustratie dienen. ‘'t Getoetoet der groote woorden overblufte de luisterende menigte, suffend na een langen dag van harden arbeid, allen wachtend op de komende verandering, die ze niet begrepen en waarvan ze den doorslag zochten in hun leiders, in menschen.’ In de vergadering waarvan sprake hooren wij, onder meer, eene rede van Hunling over 't nut van den honger, bijtend van scherp sarcasme, met snijdende, wondende woorden de massa ophitsend, een brullenden bijval lokkend, met onstuimig gestamp. Maar een der aanwezigen, Karel van Merevoort, protesteert ‘tegen de gevaarlijke, gewetenlooze manier, waarop de spreker het volk opruit.’ We staan niet alleen aan den vooravond van eene groote verandering, we zijn er eigenlijk al midden in; ze is merkbaar door de talrijke verschijnselen. Langzamerhand beginnen de meeningen zich te wijzigen, de patroons willigen de eischen der werklieden grootendeels in, de regeering wil meewerken door arbeidswetten, enz. Nog moeten alle krachten ingespannen om te komen tot verbetering, maar het moet gaan zon ter geweld. Geweld helpt nooit, door elke gewelddadige verandering ontstaat nieuwe ellende. Alle groote hervormingen geschieden niet door geveld, maar ondanks 't geweld. Laat de hervorming groeien, laat de arbeiders in vereeniging kracht zoeken, in een eerlijken open strijd meer rechten verwerven, laten ze zich ontwikkelen - dát is de weg, niet moord en doodslag. De maatschappij hervormt voor een deel zich zelf, als 't gezonde verstand de overhand blijft behouden, ten einde 't volk den weg te wijzen, en niet de dolle revolutiegeest van enkelen.. | |
[pagina 279]
| |
Deze bezadigde, ware woorden vinden geen steun bij 't bestuur. Hunting voelt zijn fundamenten schudden en schreeuwt: ‘Dat is de theorie van slaapmutsen en vreetzakken! Weg er mee! Al zulke ellendelingen staan 't volk in den weg!’ en andere groote woorden, die... indruk maken. En Karel moet er uit. Later op den avond, als Morlison, een anarchist, 't woord... neemt, ontstaan woelige incidenten, en allen gaan aan 't schelden, parlementair of revolutionnair, al naar hun beginsel. De politie doet de zaal ontruimen... Eene korte botsing ontstaat en... verbittering meteen. Die verbittering geeft zich ook lucht ten huize van Jacob de Wilde, waar Hanna bevel krijgt, allen omgang af te breken met Karel van Merevoort, een voormaligen, welstellenden buurjongen. Maar zij komt in verzet, heftig en beslist. ‘Is dat dan de vrijheid, die u predikt! Uw kind weigert u de vrije keuze - u ontrooft haar 't geluk!’ ‘Zij richtte zich op en antwoordde trillend, met open, glinsterende oogen: “Neen!” Jacob schokte terug. Hier trad 't oproer voor hem - de opstand, dien hij preekte - haar recht van vrijheid, lief te hebben den man van haar keuze. Dat neen was voldoende... Een oogenblik kwam 't idee, haar wil te buigen, maar hij dacht aan zich zelf en voelde, dat hij het niet zou kunnen. Zonder een woord verder te zeggen, liet hij haar alleen en zij lachte door haar tranen heen. Een moeilijke strijd wachtte haar - met hem.’
***
Verscheidene andere vergaderingen woont de lezer bij. Aldus bv. eene, waarin Karel van Merevoort eene mooie rede over wereldvrede uitspreekt, en de oudste zoon van Hanepen de gewone tiraden tegen de kapitalisten opdreunt, iets wat hem van wege Hanepen senior - die zelf al mooi op weg | |
[pagina 280]
| |
is om kapitalist te worden - een flink pak slaag doet oploopen, op het podium zelf, onder afkeuring van de eene, instemming van eene andere fractie van 't publiek. Eene andere zitting nog van de vrije vrouwenvereeniging, waar, met heftige verwijten aan de brutale heerschzucht van 't mandier, gedebatteerd zou worden over ‘de vrouw en de leer van Malthus’, maar die het niet tot conclusiën brengen kan, omdat het geroep ‘Een muis, een muis!’ eene paniek doet ontstaan van groote comische kracht. Verder, als nabootsing van verrassende proeven van Mr. Grimbly, séances van hypnotisme, waar het soms erg lollig toegaat, en waarbij Hanepen eens in 't ootje genomen wordt...
***
Ook openbare demonstraties krijgen wij te zien. Treffend is bv. de manifestatie, als Jacob de Wilde, veroordeeld naar aanleiding van een onvoorzichtig artikel in den Volkskampioen, de gevangenis verlaat: een geknakte eik; eene gebogen figuur met de diepe groeven op 't hooge voorhoofd en de sombere trekken om den toegenepen mond. Hij heeft in de gevangenis zijne energie, zijn nooit wankelend vertrouwen verloren; hij wil wraakzuchtig zijn, maar zijne kracht is gebroken. En ook in 't bestuur van de partij is zijn invloed sterk verminderd; deze is op Hunting overgegaan, die beweert dat Jacob niet meer op de hoogte is en die de smeulende vonken van oproer heftig aan wakkert. Juist gezien en flink geteekend is de begrafenis van Jacobs vrouw, begrafenis die in eene ‘reclamemakerij’ ontaardt, met kransen en strikjes en roode vlaggen, heftige redevoeringen en lange, schetterende dagbladartikels over ‘de liefhebbende vrouw van den grooten Jacob de Wilde, gestorven in den bloei van 't leven, verstooten uit een goede familie door de geldzucht van hardvochtige geldmannen, gedood door 't kapitaal.’ | |
[pagina 281]
| |
Nog wordt in 't boek een oproer beschreven, met brand en verwoesting en tusschenkomst der soldaten en eene poging tot koningsmoord, een oproer waarbij Hunting sterft, Morlison - die ‘nummer een’ moest dooden - zich bij Hanepen gaat verbergen en hem de kas der partij toevertrouwt, en de Wilde, die zijne oude overredingskracht gebruikte om de moordtooneeien af te raden en te beletten, naar de gevangenis wordt gesleurd, waar hij, aan de grens der krankzinnigheid, steeds nijdiger en opvliegender wordt, strenger en strenger wordt behandeld en nog vóor de zaak voor 't gerecht komt, sterft, - vermoord, berichten de gazetten. ‘Als een zwarte slang van protest kronkelde de (begrafenis)-stoet door de straten. Onder 't publiek was voorbeeldige orde en stilte, meer aandacht dan voor een koning.’
***
En welke is de houding der ‘leidende standen’ bij de toenemende verbittering en de gisting, die in de volksklasse ontstaat? Reeds van bij den aanvang van 't werk, op eene soiree ten huize van baron Lodael, leeren wij het gevoelen kennen van een groepje geldmannen. Vol egoïsme zijn hunne beschouwingen over de vèrgaande eischen van 't volk, vol minachting voor al wat beneden hen is. Maar de ‘zwetsende machtspreuken der geldaristocraten’ worden weerlegd, eerst in opgewonden, kwetsende taal, door een' journalist, daarna sarcastisch ernstig, door een' advocaat. Deze laatste bekent dat ‘de farces van een troep dollemannen met lange haren en groote flambards’ veel bedorven hebben, maar toont aan dat allen, die aanspraak willen maken op den naam van mensch, verandering wenschen; met verandering wordt dan verbetering bedoeld door wettige middelen, niet door geweld.
***
Het kan niet gezegd worden, dat Arthur Lodael van Heide- | |
[pagina 282]
| |
campe zich niet aan 't lot van den minderen man gelegen laat. Maar zijne milde vrijgevigheid heeft bijbedoelingen. Zijn droom is: minister worden, premier. In cene druk besproken brochure doet hij een' aanval op de tactiek van den minister van oorlog: hij zet uiteen, dat 't bouwen van nieuwe oorlogsschepen dringend noodzakelijk en dat 't geld, besteed aan forten en leger, weggegooid is. Dat kan Arthur in eens te paard helpen. De liberalen, die op dat oogenblik, in de oogen van zich zelf en de groote menigte, bijzonder vooruitstrevend zijn, nemen met vreugde dit geschrift te baat, om den minister, oud en conservatief, den voet dwars te zetten. Maar... al hebben ze veel op met zijn idee en zullen zij er een kostelijk gebruik van maken, met den jongen man hebben de liberale leiders liever niets te doen en ze toonen zich ijzig koel tegenover hem, wanneer hij hunkert naar eene candidatuur. En daar hij manoeuvreert met groote woorden, als ‘rechten des volks, 't keeren van eene bloedige revolutie, concessies doen aan billijke eischen’, geeft hij zich onvrijwillig een brevet van volksman en... de leiders vinden dat heel verschrikkelijk; ze willen wel een club van vooruitstrevers oprichten, maar geen broertje spelen met 't plebs. ‘Hel was daardoor, dat Arthur een wrok zette tegen de liberalisten en plannen vormde in verbond met 't radicalisme, dat toen juist behoefte kreeg aan een leider en eenvoudig wachtte op een stoot, om plotseling de zoogenaamde vooruitstrevers terug te brengen tot de achterhoede en zelf te worden een partij van mannen, die aan de spits kwamen van de Groote beweging voorwaarts.’ Hij koopt daarom het radicale blad De Wachter aan, dat, ten gevolge van herhaalde personaliteiten, niet zoo gemakkelijk steun en advertenties vindt als men het hem had voorgespiegeld. Hij ondersteunt in 't geheim de partij van Jacob de Wilde. Hij geeft Hanepen een onbeperkt krediet om ongelukkige stak- | |
[pagina 283]
| |
kers te helpen. 't Is wàt jammer, dat zooveel van de guldens te recht komen in 't eigen geldkoffertje van Hanepen, als hij ze maar niet benuttigt om in de gunst te komen van niet onaardige weeuwtjes! Arthur gebruikt de erfenis van zijn' vader en van een verren neef om een prachtig ‘Volkshuis’ te bouwen. ‘Bekende lezers werden uitgenoodigd voor 't Volk op te treden, betaald met Arthurs geld. De beroemde komiek Dievermans kwam hier zijn voordrachten houden en de zangers van de opera stuurden baron Lodael een kaartje bij wijze van herinnering. Het liep geregeld storm en ten slotte waren de meeste aanwezigen gegoede burgers, die zich hier voor een niemendalletje vermaakten. Daarom werden er ten slotte kaartjes afgegeven, maar toen ontstond er een razende handel in die dingen. De mannen uit 't Volk verkochten ze voor een paar dubbeltjes. Het kon Arthur weinig schelen - zijn doel was bereikt. Beter reclame had hij niet kunnen bedenken, want de roep van den grooten volksvriend, baron Lodael, ging door 't gansche land.’ En hij liet het daar niet bij. Telkens kwamen uitdeelingen van bons voor spijzen 't volk verrassen. Tal van goedkoope arbeiderswoningen werden gebouwd. Schoolkinderen werden feestelijk onthaald. Toen - schoolbaden, schoolartsen, gaarkeukens. Later, eigenlijk om van zich te doen spreken en te beletten dat er iets mocht uitlekken van zijn financieelen achteruitgang, liet hij ook een reusachtig badhuis bouwen voor den minderen man. ‘Het was éen geroep van: de vriend des volks. Zijn bladen prezen hem hemelhoog en op een avond bracht een werkliedenzangvereeniging hem een serenade. ‘Arthur, op 't balcon met Betsy (zijne vrouw), voelde een huivering bij 't zien van die volksmassa in 't rosse licht van toortsen. Een juichkreet steeg omhoog uit duizenden monden... ‘De bevriende pers vertelde 't gansche land, hoe goed en hoe groot baron Lodael toch wel was.’ | |
[pagina 284]
| |
Naast bovenvermelde instellingen voor 't volk wordt ook een Utopia in 't klein beschreven, ‘een heel aardig huisje, heelemaal ingericht op een grondslag van heilstaterigheid’, van gelijkheid en broederschap. De burgers-knechts en de burgeressen-meiden worden er beschouwd als deel uitmakende van de gemeenschap, die meewerkt om de belangen van het huis te behartigen. Wie er zijn' plicht niet doet, kan in staat van beschuldiging gesteld worden. Iedereen heeft het recht van onderzoek en is zedelijk verplicht alle fouten en verzuimen bekend te maken. Dit is echter geene instelling, die Arthur Lodael heeft op touw gezet. Evenmin als de andere zou zij er overigens in geslaagd zijn om er hem boven op te helpen.
***
Hij wordt geen premier, geen minister, geen candidaat. Verschillende omstandigheden, misschien wel zijn verleden, staan hem daarbij in den weg. Zelfs het heden is niet moreel vlekkeloos. Hanepen is zijn liefdebode. Hanepen huurt hem kamers. Hanepen voert er eene gehuwde vrouw heen, met wie Arthur later in het huwelijk treedt, loerend op 't fortuin van haren eersten echtgenoot, waarvan zij echter alleen 't vruchtgebruik blijkt te bezitten. Naderhand wordt zijn kantoor een cabinet d'amour, waar hij mevrouw Smoocke ontvangt, die strijdt voor de rechten der vrouw, en wier echtgenoot, een wezenlijke vampyr, in verstandhouding met zijne mama, Arthur op allerlei wijze uitzuigt, ja, zijne vrouw ophitst om uit hare hem bekende verhouding met Arthur geldelijk voordeel te halen! Tijdens 's meesters afwezigheid wordt Hanepen door hypnotisme gedwongen al dezes pekelzonden op te biechten...
***
Ook met de financieele zaken gaat het Arthur niet voor den wind. | |
[pagina 285]
| |
Veel van 'tgeen hij in zijn' overmoed aanvangt loopt niet mee. Van 'tgeen wèl winst afwerpt, zooals eene rijwielfabriek, zijn de meeste aandeelen in het bezit van Balthasar Smoocke, die den baron meer dan éen' valstrik spant en in 't eind zijn voornaamste en onverbiddelijke schuldeischer wordt, meer geld- dan wraakzuchtig. Over een nieuw licht, Ecla, voor welks fabricatie Arthur talrijke proeven heeft laten nemen en waarvan hij alles blijft verwachten, is 't advies der technische commissie ongunstig... En terwijl de baron ten onder gaat, wordt de afgedankte Hanepen een vet renteniertje. Een oogenblik nog schijnt het spel Arthur te zullen redden, het spel met geld, aan juffrouw Toos Hanepen behendig ontfutseld. Een oogenblik slechts. Een kogel wordt het laatste.
***
Ofschoon als 't ware zonder pretentie geschreven, is Hanepen een boek dat treft, door een diepen blik in de wisselvalligheden der politiek, door de vele typen, die er te voeten uit worden in geteekend, door het aangrijpende der driften, die met elkaar in botsing komen. Het is een boek dat te denken geeft. Vele nevensituaties heb ik bij deze bespreking ter zijde moeten laten, waaronder menig kijkje in de familie van Hanepen: dronkemanstooneelen en zoo meer. Evenmin heb ik over den vorm kunnen spreken, die zich af en toe eene satire schijnt te veroorloven op het gewild hortende en te gezocht onverstaanbaar mooi-doen van sommige wouldbe woordvirtuozen, zooals b.v. in de beschrijving van het optreden van een beroemd vioolspeler, die, na ‘'t kriskrassnerp-brom-geluid van stemmende musici’, diepe aandacht afdwingt voor de ‘grabbelgrabbelkunsten op de snaren, 't op en neergevlieg van den strijkstok, flageoletmooiheid en roete- | |
[pagina 286]
| |
toet hobbeldraverijen van omlaag naar de hoogte met een ophalen van den stok bij die piepnoot, lang aangehouden, glasklinkend zuiver...’ Maar ik meen uitvoerig genoeg te zijn geweest, om meer dan éen' lezer aan te sporen, met den tegenhanger van Kippeveer nader kennis te maken. P.A. |
|