| |
| |
| |
Paaldorpen en paalbewoners.
De meesten wel gaan naar Zwitserland om op zijn-bergen, aan zijn meren, in de nabijheid van zijn eeuwige sneeuw- en ijsvelden voor een poosje van een nieuwe omgeving te genieten, andere gezichten te zien en frissche indrukken op te doen. Betrekkelijk gering is het aantal van hen, die in de weken, welke men gewoonlijk ieder jaar bestemt tot niets doen, nu en dan ook een dagje wijden aan studie of geestesarbeid. De natuur geeft immers zooveel te zien in het Alpenland! Het jaar door heeft men thuis het hoofd vol met de beslommeringen van het beroep, met het geharrewar over politiek, over letterkunde of wetenschap. Het nieuw milieu werkt dan ook opwekkend en men stelt er prijs op, zich wat af te zonderen. Men rekent het zich in vacantie als geen zonde aan, wanneer men soms een museum ongezien laat. En zoo komen de meesten uit Zwitserland terug, zonder zelfs te weten dat ook daar museums bestaan.
Toch, hoe weinig er ook gewag van wordt gemaakt, bezit Zwitserland verzamelingen, in hun soort even gewichtig en eigenaardig als collecties op 't gebied der kunst, der historie of der ethnographie. De grond van dit land heeft namelijk een massa voorwerpen geleverd, welke licht hebben geworpen op de oudste geschiedenis van den mensch.
Geen vak der wetenschap heeft in de laatste vijftig jaar meer vorderingen gemaakt dan de palaeontologie. Het is pas een eeuw geleden, toen nog als onbetwiste waarheid gold, dat ‘wij in de geschiedenis van den mensch niet hooger konden opklimmen dan tot de getuigenissen van de oudste schrijvers.’
| |
| |
Sedert Johnson zich alzoo uitte, is er heel wat opgedolven of in holen gevonden geworden, en de systematische en grondiger studie der natuurvolken heeft heel wat aan 't licht gebracht, dat iets leert omtrent de stoffelijke en intellectueele toestanden van den mensch in lang vervlogen phases zijner evolutie. De vondsten gedaan o.a. in de Zwitsersche meren hebben aan die opzoekingen omtrent den voorhistorischen mensch een vasten grondslag gegeven.
***
Het heeft lang geduurd, voor men tot het besef is gekomen van de groote beteekenis, welke deze vondsten voor de wetenschap hadden. Reeds in 1829 had men te Obermeilen aan het Meer van Zurich overblijfselen gevonden van bewerkte palen; de ontdekking ging echter zoo goed als onopgemerkt voorbij. In den winter van 1853 op 54 viel het water der Zwitsersche meren, wegens aanhoudend droog weer, verre beneden het gewone peil, en dezen guns igen stand namen de bewoners van Obermeilen te baat om de dijken te herstellen. Bij 't uitbaggeren stieten de werklieden op een menigte diep in den grond geslagen palen, welke de visschers tot dan voor overblijfselen van overstroomde bosschen hadden gehouden. De baggeraars haalden tevens allerlei voorwerpen van steen evenals van been te voorschijn, en dezen keer wekten de vondsten de nieuwsgierigheid van dr. F. Keller, den voorzitter van de Société des Antiquaires de Zurich, welke er sedert, in de handelingen van genoemd genootschap, herhaaldelijk de aandacht der geleerde wereld op vestigde.
De doctor bedroog zich niet: thans zijn nagenoeg al de Zwitsersche meren in het opzicht der praehistorie onderzocht geworden, en dank zij Keller's doorzicht en volharding, kunnen wij de geschiedenis van den mensch uit de tweede steen- en de bronsperiode vrijwel volledig reconstrueeren.
Met volle zekerheid - trots het scepticisme van Carl Vogt
| |
| |
- weten wij thans, dat er een tijdperk heeft bestaan, waarin de mensch zijn woning bouwde aan meren, vijvers of moerassen op in den grond geslagen palen, waarschijnlijk om zich te beveiligen voor de aanvallen van wilde dieren en vijandige stammen. Geen meer is er op de Zwitsersche vlakte tusschen de Alpen en de Jura, of het is deze ontdekking komen schragen, evenals onderscheiden meren in andere landen, zooals het Garda-meer en de Lago Maggiore in Italië, het Starnberger Meer in Beieren, ook nog de meren in Mecklenburg, Brandenburg en Pommeren. Terwijl deze periode vrij hoog opklimt, weet men van een andere zijde, dat zij nog op plaatsen heeft voortbestaan tot ongeveer honderd jaar na Christus.
Zeer dikwijls kwamen paalwoningen voor, vereenigd tot dorpen. In 't Meer van Neuchâtel vond men zelfs de overblijfselen van zulk een dorp dat meer dan 5000 inwoners kan hebben bevat. Het paaldorp te Morges aan het Meer van Geneve beslaat een oppervlakte van 60.000 vierkante meter. Te Wangen in den Bodensee heeft men niet minder dan 40.000 palen ontdekt.
De meeste vestigingen behooren tot een tijd, toen de mensch nog niets bezigde dan steenwerktuigen; eenige bevatten brons, en een enkelen keer ook ijzer. In vele komen steen en metaal gemengd voor, hetgeen bewijst dat de drie tijdperken in de geschiedenis van den oermensch zich door geen bepaalde grenzen laten scheiden. Toch weten wij, dat de paalwoningen in 't Oosten van Zwitserland de oudste zijn, terwijl die van Middel- en West-Zwitserland van later dagteekenen.
Ofschoon de paalwoningen ons verplaatsen in overoude tijden, had zich toch bij de menschheid in die dagen reeds een zekere beschaving ontwikkeld. Een bezoek in een museum van voorwerpen afkomstig uit de Zwitsersche meren, bezorgt heel wat verrassingen. Het is verwonderlijk, hoe ver de primitieve mensch wist te komen, zonder de hulp onzer verbeterde werktuigen, zonder de grondstoffen waarover wij beschikken. De
| |
| |
paalbewoners hielden zich bezig met jacht, landbouw en veeteelt, en de inrichting hunner woning op palen boven het water wijst reeds op vooruitgang in beschaving; zij wisten tevens de palen op den bodem der meren te bevestigen tegen de woede der elementen; zonder molens wisten zij hun graan te malen; zij bakten zeker soort van brood; zij verstonden de kunst om vischnetten te vervaardigen en manden te vlechten; zij maakten zich allerlei werktuigen en wapens uit steen, later uit brons; zij waren er, even goed als onze dames, op bedacht hun persoon te versieren. Zij kenden, zooals blijkt uit de gevonden voorwerpen, als huisdieren reeds het paard, den ezel, den hond, den oeros. De opgehaalde overblijfselen van lijnwaad toonen de behendigheid der steen- en bronsmenschen in 't spinnen en weven: 't werd deels geknoopt, deels op 't weeftouw vervaardigd.
Geheel in hout opgetrokken, moesten deze paalwoningen dikwijls in de vlammen opgaan. De palen komen derhalve veelvuldig in verkoolden toestand voor, met groote hoopen asch en kool er tusschen. Vele voorwerpen in de paalhutten aanwezig zonken aldus op den bodem, waar zij weldra door een laag turf werden overdekt, zoodat zij, dank zij de bewarende eigenschappen dezer turf, tot heden konden weerstaan aan de ontbindende kracht van het water, en aldus aan de vergetelheid ontsnappen.
***
Onder al de Zwitsersche meren heeft dat van Neuchâtel het belangrijkst aantal voorwerpen uit den tijd der paalwoningen opgeleverd. Alleen in de vestiging van Corcelette kwamen er verscheidene duizenden te voorschijn. Aan de oevers van het meer volgden de dorpen elkander op in een bijna onafgebroken reeks. Men heeft er tot heden niet minder dan 70 ontdekt, waarvan er 44 behooren tot het steentijdperk, 1 tot de overgangsperiode, 24 tot het bronstijdperk, en 1 tot het ijzertijdperk. Van 1859 ging men aan 't zoeken, aan de oevers van het
| |
| |
Meer van Neuchâtel alsook aan die van het nabijgelegen kleinere Meer van Morat, en de opgravingen werden met den besten uitslag bekroond. Hoofdzakelijk Troyon maakte zich hierbij verdienstelijk. Hij dirigeerde namelijk de opgravingen, welke in 1861 voor rekening van het Museum van Lausanne bij Concise gedaan werden, en zorgde voor behoorlijk toezicht. Dit bleek ook hoogst noodig; want de rijke vondsten, die niet lang op koopers wachtten in Zwitserland zelf alsook in 't buitenland, wekten bij velen de zucht op naar geldelijk voordeel, zoodat er weldra praehistorische voorwerpen in menigte werden nagemaakt. Zelfs was de vestiging te Concise op die wijze in discrediet geraakt, tot Troyon er zich eindelijk mede bemoeide. Als conservator van het Museum te Lausanne wist hij zich, gedeeltelijk ook wegens zijn talrijke betrekkingen met vakgenooten in Zwitserland, een zeer belangrijke palaeo-ethnologische verzameling te vormen, welke hem de bouwstoffen leverde tot zijn werk: Les Habitations lacustres, uitgegeven in 1860 door de Société d'Histoire de la Suisse romande. In 1866 stond hij zijn collectie af aan 't Museum, waar zij nog den naam draagt van ‘Salle Troyon’.
Onder den opvolger van Troyon, den heer Morel-Fatio, nam de verzameling aanzienlijk toe, vooral nadat de regeering van het kanton Wallis in 1872 een besluit had uitgevaardigd, waarbij zij al de voorwerpen op haar grondgebied gevonden, tot staatseigendom verklaarde. Zoo kwam het kanton in het bezit van een verzameling oudheden, welke alle waarborgen van echtheid bezit. De heer Morel-Fatio wijdde zich met hart en ziel aan deze opzoekingen, achtervolgens op verschillende punten ondernomen. Voortdurend was hij zelf tegenwoordig, en de daarbij gehouden nota's vormen een kostbaar archief dat heden berust op 't Museum.
De resultaten van deze opgravingen zou hij ook bekend maken; en daartoe liet hij op eigen kosten de voornaamste typen van voorwerpen, uit de paalwoningen afkomstig, teeke- | |
| |
nen voor een uitgave, welke met het oog op de wetenschap een onschatbaar gewicht zou verkregen hebben. Doch de dood is hem in 1877 midden in dezen reuzenarbeid komen verrassen.
Gelukkig heeft zich de Société d'Histoire de la Suisse romande de zaak aangetrokken. De teekeningen werden haar door de erfgenamen afgestaan, en een commissie heeft een keus daaruit gedaan, tevens rekening houdende met later gedane vondsten. Zoo kwam een plaatwerk tot stand, met betrekking tot de studie der archaeologie eenig in zijn soort. Het verscheen in 1896 te Lausanne bij G. Bridel en F. Rouge, onder den titel:
Musée Cantonal Vaudois. Antiquités lacustres. Album, publié par la Société d'Histoire de la Suisse romande et la Société Académique vaudoise avec l'appui du Gouvernement vaudois, précédé d'une notice sur les collections lacustres du Musée cantonal vaudois par B. Van Muyden, président de la Société d'Histoire de la Suisse romande et d'un mémoire explicatif par A. Colomb, conservateur des collections lacustres au Musée cantonal vaudois.
Dit album bevat 41 bladen. Daarvan zijn de eerste 12 gewijd aan de steenperiode, het 13e aan het tijdperk van overgang van het steen tot het brons, 27 aan het bronstijdperk, terwijl het laatste een kaart levert van de Meren van Geneve, Neuchatel en Morat, en bericht over de onderscheiden vestigingen, uit elkaar gehouden door verschillende kleuren.
De uitvoering dezer platen laat niets te wenschen over. Zij geven een zeer duidelijke voorstelling der voorwerpen, steeds met aanwijzing van de verhouding in grootte van het beeld tot het origineel.
De eerste platen bevatten hoofdzakelijk afbeeldingen van bijlen, beitels, hamers, zagen, handvatten, dolken enz. Tevens hebben de vestigingen uit het eerste tijdperk doorboorde berenen zwijnentanden opgeleverd, welke als sieraad of amulet werden gedragen. Bij zekere natuurvolken komen dergelijke
| |
| |
amuletten nog voor. Ook de wijze waarop de paaldorpers hamers en bijlen in den steel bevestigden, is nog heden bij sommige wilde stammen bekend. Het materiaal in deze periode gebruikt is vooral steen men vindt evenwel mede hertshoorn, aangewend voor hamers, been voor kammen of voor zekere wapens, zooals dolken, eindelijk hout voor nappen en lepels.
In de periode van overgang (pl. 13) vinden wij, behalve eenige bronzen pijlen, fragmenten van aardewerk met ribben versierd. Hoe laag ook nog de beschaving zij waarvan deze voorwerpen getuigenis afleggen, zij wijzen reeds op het bestaan van een zeker streven naar verfraaiing.
De bronstijd is in dit album het volledigst vertegenwoordigd. Juist in deze zucht naar versraaiing welke blijken geeft van kunstzin, laat zich een enorme vooruitgang boven de vorige periode ontdekken. Met reuzenschreden was het handwerk vooruitgegaan, zooals te merken is uit de verbetering der werktuigen, alsook uit hun grooter verscheidenheid en aantal. De mensch uit deze periode was reeds vernuftig genoeg, om zich aan te schaffen messen, zeisen, spelden, naalden, armbanden, ringen, knoopen, allerlei paardentuig, gespen, vischhaken, enz., en bijna al deze voorwerpen zijn versierd met figuren. Georneerde messen zijn in menigte uit de Zwitsersche meren te voorschijn gekomen en er zijn er zelfs zeer elegante onder. De op pl. 23-24 gegeven haarspelden b.v. hebben waarlijk zeer weinig te benijden aan die, welke door onze dames tegenwoordig worden gedragen. Plaat 25 brengt eenige bronzen vazen; daaronder een terrine van gegoten brons met tweehandvatten en aan de onderzijde rijk versierd met voluten. Dit fraai stuk is het eenige exemplaar van dat soort dat in de paalwoningen ontdekt is geworden. Ook de op de twee volgende platen afgebeelde bracelets zal men hoogst merkwaardig vinden. De paalbewoner verstond, zooals blijkt uit de gevonden voorwerpen, reeds de kunst om holle armbanden te vervaardigen met scharnieren voorzien, en was daarin al
| |
| |
weinig minder bedreven dan onze goudsmeden tegenwoordig. Men kan slechts bewondering gevoelen voor de op pl. 31 voorkomende kralen van glas, aardewerk, barnsteen en been, en komt tot de slotsom, dat het sieraad reeds zeer vroeg een gewichtige plaats heeft ingenomen in het leven van den mensch. Telkens valt daarbij op, hoe weinig nieuwe modellen de latere tijd verzonnen heeft.
Op de volgende platen treffen wij vischgerei aan, verder talrijke vormen tot het gieten van bijlen, lans- en pijlspitsen, terwijl pl. 37 allerlei spinschijfjes brengt van gebakken aarde, versierd met lijnen en groefjes. De drie laatste platen hebben aardewerk in verschillende vormen, en daaronder enkele proeven van met gekleurde figuren voorziene pannen en schotels.
***
Dit keurig uitgevoerd plaatwerk geeft een denkbeeld van den rijkdom van het Museum te Lausanne. Uit de voorrede vernemen wij, dat het aantal der voorwerpen tot ongeveer 10.000 beloopt! Men begrijpt dus licht, waarom vele typen van werktuigen of andere zaken geen plaats konden vinden in het album. Dit was o.a. het geval voor de menschelijke schedels en beenderen, welke naar het oordeel der commissie van uitgave beter op hun plaats zijn in aparte verhandelingen; evenmin werd de te Chevroux gevonden kano, hoe merkwaardig ook, in beeld gebracht, verder tal van zaken waarvan het gebruik tot heden niet met zekerheid vast staat. Toch mag de archaeoloog met dankbaarheid neerzien op den verrichten arbeid, en met volledige instemming nemen wij derhalve den wensch over, uitgedrukt in de voorrede, dat dit album moge helpen, om het Musée cantonal vaudois in Zwitserland alsook in 't buitenland beter bekend te maken.
Pepinster.
Aug. Gittée.
|
|