Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 3
(1898)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een Noord-Nederlander over zijn omreisje door Belgie in 1823.De schrijver van het ‘Beknopt dagverhaal’, dat wij hier laten volgen, was een zekere Mr. Isaac Verwey, griffier bij de rechtbank te Sneek in Friesland. Een deel zijner familie woonde te Dordrecht. Het is dan ook in die stad, dat men het handschrift van Mr. Verwey onder oude familiepapieren heeft teruggevonden. Dank zij de bereidwilligheid van Dr. Kiewiet de Jonge, voorzitter van het laatste Taal- en Letterkundig Congres van Dordrecht, kregen wij de toelating om dit naïeve stuk, waarin zooveel kleine, doch schilderachtige bijzonderheden voorkomen over de Belgische gewesten in den ‘Hollandschen tijd,’ aan de lezers van ons Tijdschrift bekend te maken. P.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beknopt dagverhaal van een reisje door de meeste der zoogenaamde Zuidelijke Provinciën. - 1823.Ga naar voetnoot(1)Niet geheel onbesmet van de thans meer en meer veldwinnende zucht tot reizen, had ik met mijne vrouw reeds vroeger een plan gemaakt om het merkwaardigste der voormalige Oostenrijksche Nederlanden te gaan bezien. De zomer van dit jaar, welke van de felle vorst des vorigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
winters nog eene koortsachtige ongesteldheid en ongestadigheid scheen behouden te hebben, kwam ons tot reizen minder geschikt voor; maar nauwelijks had de Herfstmaand eenig gestadig weder opgeleverd en het vooruitzicht op meerdere schoone dagen geopend, of wij gingen op reis. Den 6 September deden wij ons 's morgens te 7 ure aan boord roeijen van de stoomboot den Nederlander, welke, van Rotterdam naar Antwerpen stevenende, onze stad voorbijvoer. Hier vonden wij een gezelschap van circa 70 menschen van allerlei soort, van welke echter slechts een gedeelte in de groote kajuit met ons plaats genomen had, terwijl uit dit gedeelte wederom onze voormalige stadgenoot, de heer Coopman, met deszelfs dochter, zich voornamelijk bij ons voegden en ons dien dag een aangenaam gezelschap verschaften. Statig en snel voeren wij langs de Willemstad en Ooltjensplaat, door het Hollandsche Diep en het Volke Rak; lieten het Slaak (het gewone vaarwater bij de terugreis van Antwerpen op Rotterdam) ter slinkerhand liggen, en den Wijdners doorgestevend zijnde, kwamen wij weldra aan de Sijppe, voeren de Koeten door, tusschen Vianen en Stavenisse, terwijl wij van rondom de heeriijkste gezigten hadden op Duiveland, Noord-Beveland en Ziericzee. De Ooster-Schelde opvarende aten wij onder eene tent van zeildoek op het dek, zoodat wij, zonder hinder van de zon, de ligging van Zuid-Beveland konden waarnemen. Bij het veer van Gorishoek en Yrsekedamme ontscheepten wij eenige menschen in een daartoe door middel van een seinvlaggetje ontboden schuitje, waarna wij met de stoomboot eenen cirkel moesten beschrijven om het landwaarts varende schuitje door den slag onzer raderen niet in gevaar te brengen. Door eenen goeden kijker van den kapitein hadden wij het gezigt op Tolen en Bergen op den Zoom zoo duidelijk, dat wij bij de laatst genoemde plaats de menschen over de wallen konden zien wandelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weldra kwamen wij aan het verdronken Zuid-Bevland, waar wij op zeker punt zoo weinig water vonden, dat het schip, 5 voeten diep liggende, er met moeite doorkwam. De ongerustheid, hierdoor bij sommigen veroorzaakt, verdween at spoedig door het verkrijgen van meerder water, gedeeltelijk ook door het eeten aan eene publieke tafel met 25 menschen, werwaarts wij meer gelokt wierden door het ongewone der zaak dan door de smakelijkheid en de zindelijkheid der spijzen. Ik stond van tafel op om het fort Bath te zien, het welk op weinige kaarten gevonden wordt en den naam draagt (naar mijne gissing) van het oude dorp Bat of Badt, onder de verdronken dorpen van Zuid-Beveland behoord hebbende; bij of omtrent de stad Roemers waal, in 1532 mede door de zee verzwolgen. Van deze oude Ambagts Heerlijkheid Bat zouden neg de overblijfsels van eenen toren te zien zijn, volgens Smallegange in zijne Kronijk van Zeeland. Het nu bestaande Fort werd in 1809 bij de landing der Engelschen bijzonder bekend. Tusschen de schansen Lillo en Liefkenshoek doorvarende begon men de goederen op het dek te brengen, ten einde ieder het zijne mogt herkennen en na zich nemen en om alle versmissing voorte komen, onder welke bezigheid wij Antwerpen in het oog kregen, waar wij nog vóór 4 ure na den middag aan wal stapten, zeer voldaan over onzen togt, op welken wij door stoom gevoerd en gevoed waren, terwijl wij noch van het weder noch van het water noch van de zamenstelling of beweging der stoomboot eenigen hinder geleden hadden, uitgezonderd eenen ligten zwavelreuk, denkelijk aan de kolen toe te schrijven. In het Hôtel d'Angleterre geene plaats vindende, namen wij onzen intrek in den Laboureur, en wandelden na het theedrinken naar de Lieve Vrouwe Kerk, waar wij de beroemde stukken van Rubbens, de afneming van het kruis, de hemelvaart van Maria en het laatste oordeel bewonderden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De kerk zelve hadden wij reeds te voren gezien en naderhand hebben wij er geene aangetroffen, welke in grootte en grootschheid van bouworde met deze hoofdkerk van Antwerpen kon vergeleken worden. Den 7den deden wij eene wandeling naar het Museum, waar wij eenen schat van schilderstukken bezigtigden en onder dezelve velen van Van Dijk en Rubbens; in een afzondelijk vertrek vonden wij eene tentoonstelling van stukken van jonge meesters, alle voorstellende het afscheid van Coriolanus van zijne vrouw en moeder, haar zijne beide zoontjens aanbevelende. Een van deze in bewerking zoo verschillende stukken wachtte eerstdaags eenen verdiende bekrooning. De zaal met antieke borstbeelden in pleister lag nu aan de beurt en, na ook hier eenen geruimen tijd te hebben doorgebragt, begaven wij ons naar de Schelde, om de bassins, dat reuzenwerk van Napoleon, en de ijzeren brug, welke dezelve vaneen scheidt, te bezien. Van deze wandeling terugkomende traden wij in de Predikheerenkerk, waar wij, om de menigte welke aldaar verzameld was om den dienst bij te wonen, niet alles nauwkeurig konden opnemen, hebbende alleen het stuk van Rubbens (de geeseling) kunnen bewonderen, terwijl wij tevens aanstalte zagen maken tot verplaatsing en verbetering van het orgel. Schoon ook reeds te voren den beroemden Calvarieberg gezien hebbende, traden wij nogmaals derwaarts om ons opnieuw over de menschelijke dwaasheid te bedroeven. Hierop bezochten wij nog een klein kerkje aan de H. Moedermaagd gewijd en keerden toen naar ons logement. Na het eeten maakte ik accoord met den heer Loos omtrent het rijtuig, dat ons verder voeren moest, en wij kwamen overeen, dat ik de coupé-koets, welke hij mij voor 24 fr. daags met koetsier en paarden verhuurde, zoolang zoude kunnen bij mij houden als ik verkoos. Dit rijtuig was zeer goed en volkomen ruim genoeg voor ons beiden en de jongste dochter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van onzen oudsten broeder, welke wij op reis tot gezelschap hadden medegenomen. Tegen den avond deden wij eene wandeling naar een soort van Park, een half uur gaans buiten de stad gelegen, en gingen met den stroom van menschen, welke van daar met ons stadwaarts keerden, naar het Wafelhuis, eene groote en uit een aantal aan elkander verbondene vertrekken bestaande zaal, waar men sommige menschen wafelen zag eten, maar allen bier drinken. Alle klassen van menschen vond men hier zonder onderscheid bijéén; het gedrang was verschrikkelijk, en schoon elk gezelschap zooveel mogelijk zich aan een tafeltje geplaatst had en hierdoor de zaal aan alle kanten bezet was, verkoos men door deze menigte van stoelen en tafels met geheele kolommen te wandelen. De lucht was er heet, evenals voor de uitbarsting van een zwaar onweder in de hondsdagen; het gejoel kon op het denkbeeld brengen, dat er reeds veel wind onder de bui kwam, zoodat lucht en rust dubbele weldaden waren bij het verlaten van deze plaats van uitspanning of liever van spanning; en wanneer men in aanmerking neemt, dat hier circa 1000 menschen bier dronken en in dikke wolken van tabaksdampen rondspartelden, zal men ons gaarne toegeven, dat het opschrift voor dit huis eenvoudig zijn moest: Bier en getier. Ik althans kan mij beter begrijpen, hoe de kastelein van een arm man, die kinderwafeltjes voor een duit bakte, tot eigenaar van zulk een gebouw is opgeklommen, dan hoe het mogelijk zij, dat iemand zich vermake op eene plaats, waar alle zintuigen tegelijk verdoofd worden. Den 8sten bezochten wij het praalgraf van Rubbens in de St-Jacobskerk, waar ook zijne famille-schilderij gevonden wordt. De afneming van het kruis, in steen gehouwen, trok hier mede onze aandacht, zoowel als de marmeren doopvont, terwijl de rijk met goud geborduurde koorkleederen der 3 dienstdoende geestelijken ons van verre in de oogen blonken, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar wij tot de kapel der Lieve Vrouw niet mogten naderen, wordende wij hier in verhinderd door eenen hellebaardier, op wiens bandelier geschreven stond: Suisse de l'Église de St-Jacob. Dergelijke wachthouders vindt men in alle kerken. De St-Paulus- of Jesuiten-kerk wierd nu door ons bezigtigd, maar leverde weinig bijzonders op, schoon ook deze de opmerking bevestigt, dat alle Jesuiten-kerken bijna naar elkander gelijken. Nog voor een oogenblik vertoefden wij in de Cathedrale of Lieve Vrouwe kerk, ofschoon wij er daags te voren reeds geweest waren; ons oogmerk was nu voornamelijk om het orchest te hooren, hetwelk op dezen feestdag van Maria de mis moest begeleiden, en wij vonden onze moeite rijkeiijk beloond door het heerlijk muzijk, het welk in een gebouw van 500 voeten lengte, 240 voeten breedte en 340 voeten hoogte, dat daarenboven geheel met marmer bevloerd is en op 125 marmeren kolommen rust, eene onbegrijpelijke uitwerking doet. Te 11 ure stapten wij in het rijtuig en reden over de dorpen Berchem, Contigh en Waelhem op Mechelen, waar wij te 2 ure aankwamen. Wij door wandelden de stad, en bezigtigden de hoofdkerk aan St-Rombaud gewijd, welke met vele schilderstukken versierd is; maar, schoon eene menigte van geestelijken er den dienst deed, waren er bijna geene menschen: naderhand vernam ik, dat men de vesper vierde, en dat zulks een stille dienst was. De stad is net en aangenaam aan de Dijl gelegen, maar levert te weinig bijzonders op, om het oude spreekwoord nog te laten gelden (hetwelk ook in andere opzigten misschien van zijne juistheid zal verloren hebben), dat namelijk Antwerpen de rijkste, Brussel de edelste, Leuven de wijste, Gend de grootste, en Brugge de oudste, maar Mechelen de schoonste stad was, namelijk der Spaansche Nederlanden. Hier en daar vonden wij de huizen aardig met gouden figuren beschil- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derd, het geen in vroeger jaren, toen dit meer algemeen en de kleur nog frisscher was, een prachtig aanzien moet gegeven hebben. Te half 4 ure vertrokken wij naar Leuven, en te 6 ure stapten wij aan het Hôtel de Cologne af. Het inkomen der stad, van de zijde van Mechelen, is eenig in zijne soort. Na meestal over vlakken grond tot de buitenste stadspoort genaderd te zijn, begint men, deze inrijdende, zeer sterk te dalen, houdende ter regter en linkerhand steeds eenen hoogen wal. Deze smalle, duistere en altijd afdalende weg, waarop men de paarden sterk dient in te houden, duurt tot men de eigenlijke stadspoort inrijdt, waar men zich weder op effen bodem bevindt. Dadelijk maakten wij begin met het doorwandelen der stad en traden in de St. Pieterskerk. Hier vertoonde men ons het gebeente van Margaretha van Leuven, welke in 1425 aldaar vermoord was, en het spreekt van zelve dat deze reliquiën, welke in eene afzonderlijke kapel bewaard werden, groote kracht hadden. Voorts zagen wij in deze kerk eenen fraaijen toren van doorschijnenden steen, dienende tot bewaarplaats van sieraden en andere heilig gehoudene zaken. Het antiek portaal, met houten beeldhouwwerk versierd, trok onze opmerking, zoowel als de kunstige predikstoel, tegen twee palmboomen rustende, alles van eikenhout. In het midden dezer lange kerk zagen wij het beeld van Maria, ter gelegenheid van haar geboortefeest, met een geborduurd kleed versierd, hetwelk de dames van Leuven daarvoor opzettelijk vervaardigd hadden. Een fraai klokkenspel vermeerdert het merkwaardige dezer kerk en vervrolijkt de stad. Den 9en gingen wij sm. te 1/2 9 ure naar de Dominicanerkerk en van daar naar den Hortus-Botanicus, op welks grond weleer een capucijnerklooster stond, hebbende men, volgens het verhaal van onzen leidsman, bij het omgraven van den tuin nog wel 20 lijken van capucijnen gevonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze tuin is een geregeld vierkant en met zorg aangelegd; men toonde er eene Magnolia grandiflora in vollen bloei, welker bloembladen, gedroogd zijnde, aan leder gelijk zijn. De oranjerij en de 2 serres of stook-kassen voor de vreemde gewassen zijn binnen weinige jaren geheel nieuw gebouwd; de laatstgenoemde zonder eenig hout, geheel uit ijzer en glas bestaande, naar de tegenwoordig aangenomene wijze. Men heeft aan deze serres eene fraaie koepelvormige gedaante gegeven met, door middel van windassen, opschuivende zolderingen, in den vorm eener parapluië. Dicht bij den tuin is het gebouw voor de anatomie en het Auditorium anatomicum, het welk nog niet geheel in orde was. De verzameling van voorwerpen, welke nog meest van Leiden afkomstig zijn, is tot heden zeer gering. Van hier begaven wij ons naar het Academie-gebouw, waar wij eerst van buiten de antieke bouworde der 15e, en naderhand van binnen die der 19e eeuw konden opmerken en met elkander vergelijken. Men toonde ons de senaat-kamer, de collegie-kamers voor alle de faculteiten, en het Auditorium publicum, met 12 schilderstukken versierd, onder welke er twee zijn van den beroemden Lens. Overal vonden wij eene buitengewone netheid, gepaard met eene zindelijkheid, zelfs zoo verre gaande, dat men er de gewoonte heeft in de vacantie alles te doen verwen, wat de studerende jeugd bemorste of geschonden heeft in het afgeloopen jaar. Te Leuven vindt men voor elke Faculteit eene afzonderlijke boekerij. Die voor de Philosophie heeft verre weg het fraaiste lokaal; alle theologische boeken worden ook hier bewaard en tot het vak der wijsbegeerte gerekend, terwijl dan ook alleen zoodanigen, welke zich daarop toeleggen, er soms gebruik van maken. Op den rug van verscheidene werken vond ik het woord Hel geschreven, om aan te toonen, dat dezelve, in vroeger tijd, op den index der verbodene en kettersche boeken gesteld waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwere theologische werken treft men hier niet aan, gelijk zulks van zelve spreekt. Van hier komende bezagen wij de Jesuitenkerk, welke weinig merkwaardigs, oplevert, en wij verkozen dan ook daarom niet lang hier te vertoeven, maar liever het daar kort bijstaande gebouw in te treden, waar zich de verzamelingen voor de Natuurlijke Historie en de Physica bevinden. De eerstgenoemde verzameling is voor hun, die het Museum te Leiden gezien hebben, van weinig belang, gelijk zulks niet te verwonderen is aan eene Hoogeschool, zoo kortelings uit haren doodslaap herrezen. Het kabinet van physische instrumenten is van grooten omvang, ofschoon hier alles ruim geplaatst is en nog veel aanvulling toelaat. Er is één groot electriseer machine, benevens een kleiner, hetwelk wij met goed gevolg op het gelaat van een meisje zagen werken, het welk, door congesties van het bloed naar het hoofd, geheel was mismaakt geworden. Daar het juist te Leuven kermis was, moesten wij ook deze niet ongezien laten, te minder, daar deze voor Brabant is, hetgeen de Rotterdamsche kermis is voor Holland. Het getal der kramen was verbazend groot, de voornaamste stonden in besloten plaatsen en gebouwen, als gedeeltelijk in een lokaal aan de Akademie behoorende, gedeeltelijk, en wel voornamelijk, in een groot gebouw, het welk te voren een seminarium was en thans tot casernes gebruikt wordt. Hier vond men 3 verdiepingen met kramen boven elkander, en op elke verdieping verscheidene zalen daarmede opgevuld, zoodat men met regt zeggen kan, dat de Leuvensche kermis zeer hoog vliegt. Het Stadhuis is een van de grootste sieraden der stad, van kunstiglijk gebouwd en prijkende met zes torens. Het zich daar bevindende Museum van schilderstukken komt echter in geen vergelijking met dat te Antwerpen, en schoon er eenige stukken van Rubbens en 2 portretten van het penseel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Vander Elst gevonden worden, konden wij ons daar spoediger verzadigen dan aan de beschouwing van dit prachtig gebouw van buiten. Ga naar margenoot+ Te 12 ure verlieten wij deze oude stad, van welke Guicciardinus zegt, dat onze voorouders wijsselijk en met oordeel gehandeld hadden, door haar lot zetel der Musen en voor hunne letteroefeningen uittekiezen. Ga naar margenoot+ De schilderachtige weg van hier naar Tirlemont, of Tienen, vertroostte mij een weinig over het verlaten van zooveel eerwaardigs en fraais; de ééne berg volgde op den andere en leverde telkens nieuwe en schoone gezigten. Te 2 ure kwamen wij in logement Le plat d'étain, en na ons middagmaal besteld te hebben, doorwandelden wij dit lieve stadje, en vertrokken na het eeten, omstreeks half 5 ure naar St-Truiën, een zeer klein stadje, hetwelk voorheen versterkt was, maar van hetwelk sedert 1673 de vestingswerken geslecht zijn. Te 7 ure kwamen wij hier aan, maar vonden er niets bijzonders dan de overblijfsels eener ellendige kermis. In deze beroemde vergaderplaats van de Nederlandsche Edelen, welke in de 16e eeuw voor de verkrijging van vrijheid in den Godsdienst ijverden, is thans alles Roomsch, en men zag ons met afkeuring aan, omdat wij melk in onze thee dronken. De weg van Tirlemont naar St-Truiën is al wederom eene aaneenschakeling van fraaië landgezigten. Alles is bergachtig en niets onbebouwd; zelfs zag ik hier en daar hennep op het veld staan, welke ik hier niet zoude gezocht hebben. Weiland en vee zijn er weinig te vinden, en over het algemeen zagen wij dan nog meer klaver dan gras. Den 10n verlieten wij den Wildeman, waar wij dien nacht geslapen hadden, om niet met den avond in Luik te komen en alzoo eene menigte van natuurtooneelen in de duisternis voorbij te gaan. Te 8 ure 's morgens afgereden zijnde, kwamen wij over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gelinde, Heers en Orey te 12 ure te Luik. Lang moesten wij stijgen, eer wij op den top des bergs waren, aan welks voet men Luik voor zich ziet, en even lang moesten wij afdalen, om in de stad zelve te komen. Te half één slapten wij af in l'Aigle noir. Men is hier gewoon vroeg te eeten, en wij volgden deze gewoonte. Te 3 ure bragt onze leidsman ons door een paar naauwe straten op eens op het schoonste punt van de stad, waarover menig vreemdeling verstomd staat. De Maas lag op haar breedste voor ons; ter linker zijde hadden wij eene heerlijke wandeling met wijnbergen als bemuurd, ter regter hand de pont des arches, welke 5 bogen over het water en den zesden over de kaai langs de rivier uitbreidt, terwijl met allerhande graansoorten en boomen bedekte bergen aan de overzijde der Maas vóór ons lagen en Chaufontaine voor ons oog verborgen. Den zoo even genoemden wandelweg volgende, kwamen wij langs de wijngaarden aan de geschutgieterij, waar al de ijzeren stukken voor 's Lands dienst gegoten worden, even gelijk de metalen te Amsterdam en in 's Hage. Wij zagen twee kanonnen, welke daags te voren gegoten waren, nog in de aarden vormen liggen, en zoo heet, dat men op eenen afstand reeds de hette gevoelde. Men maakte vormen voor kogels, bommen en hauwitsers, alle van eene bijzondere aardsoort, terwijl wij de ruw gegoten kanonnen door machines zagen boren, polijsten en met zinkgaten voorzien, wordende deze machines door stoomketels aan den gang gehouden. Wij, wierden verzocht onzen naam te teekenen in een daartoe voorhanden zijnde boek, waaruit mij bleek dat deze fabriek door zeer vele menschen bezocht wordt. Zwart als geschutgieters, begaven wij ons weder stadwaarts en naar het gebouw der Akademie, waar aan nog gewerkt wordt. Ook hier bewonderden wij de netheid en regelmatigheid der verschillende gehoorzalen, den fraaijen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kruidtuin en de serres of kassen voor de boomen en gewassen van vreemden grond. Alles is hier in den zelfden smaak ingerigt als te Leuven, maar op eene grootere schaal, gelijk het grooter aantal van studenten zulks ook noodzakelijk vereischte. In het kabinet voor de natuurlijke historie vonden wij juist den hoogleeraar in dat vak, den heer Gaëde, een Deen van geboorte, welke bezig was met de merkwaardigheden alhier voorkomende aan een gezelschap aan te wijzen. Hij ontving ons zeer vriendelijk en verhaalde ons, dat hij protestant en een vriend van Ds Van der Bank was. Wij vonden hier onder anderen eenen grooten wolf, die gedurende den afgeloopen strengen winter de omstreken van Luik onveilig gemaakt had, maar gelukkiglijk hier in veiligheid gebragt was. Het physisch kabinet wierd mede door ons bezigtigd, maar alles wat de anatomie en osteologie betrof, sloegen wij dit maal over, daar wij reeds te lang hier vertoefd hadden, weshalve wij alleen nog het Bisschoppelijk Paleis, (nu het locaal voor het Tribunal civiel, het Tribunal de commerce en de Hoven van Appel en Assises) konden beschouwen en toen naar ons logement moesten terugkeeren. Den 11den reden wij smorgens, na het ontbijt, langs eenen schilderachtigen weg naar Chaufontaine, een verrukkelijk oord, waar wij eenen kleinen jongen aannamen om ons den weg te wijzen. Wij deden eene vermoeijende wandeling over de bergen, bezagen het dorp en kasteel van La Rochette, en kwamen over het dorp Ninane naar Chaufontaine terug, het welk wij onder weg dikwijls van verschillende berg-punten weder in de diepte hadden zien liggen. Het kleine riviertje La Vesdre doorkronkelt dit dorp en drijft de raderen van vele geweerfabrieken en molens. Hetzelve ontspringt bij Verviers of iets hooger en dient tevens om de pomp in beweging te brengen, welke het water uit de bron van Chaufontaine gestadig doet opwellen. Deze bron is uit de natuur zoo warm, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat men er een ei in gaar kan maken, en het huis binnen het welk men dezelve besloten heeft, bevat een goed aantal baden, welke bijna alle vol van badgasten waren; het water wordt ook veel gedronken, maar heeft geenen smaak. Wij kochten er een boekje, waarin de eigenschappen en kracht van hetzelve worden omschreven. Te één ure vertrokken wij van daar, en na te Luik gegeten te hebben, deden wij eene wandeling naar de Citadel op eenen hoogen berg gelegen, van waar men een gezigt op de stad heeft, het welk niet wel beschreven kan worden. Digt bij de Citadel bezigtigden wij eene kolenmijn; dezelve had 2 openingen of ingangen, 900 voeten diep gaande, uit welke de kolen door een stoom machine worden opgehaald. Daar wij ons in dezen zwarten afgrond niet wilden begeven, en zulks ook, zonder verlof der eigenaars, en dan nog zonder zich geheel te verkleeden, niet mogelijk is, vergenoegden wij ons met in de diepte neer te zien, waar men juist bezig was met groote balken neder te laten om de mijn te ondersteunen. De flambouwen beneden schenen sterren te zijn, zoo als dezelve soms tusschen zwarte wolken doorschijnen, en het geroep der mijnwerkers, of liever de teekenen, welke zij naar boven gaven, waren slechts doffe klanken. De leeuwen-kuil van Daniël stond mij levendig voor den geest. In de stad den berg beklommen hebbende, daalden wij langs de buitenzijde denzelven af. Deze was zoo steil, dat eene geladen kar, door 9 paarden getrokken, er met veel moeite tegen op kon. In de stad terug gekeerd begaven wij ons naar de Cathedrale kerk aan St. Lambert gewijd. Het verwulf is fraai beschilderd en men treft er eene menigte van schilderstukken aan, waaronder de bekeering van Saulus en de doop in den Jordaan uitmunten, welk laatste stuk mede naar Parijs is vervoerd geweest. Het autaar is van verguld zilver en voor hetzelve hangt eene lantaren van hetzelfde metaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van hier komende trachtte ik eene visite bij Ds v.d. Bank te doen, welken ik niet te huis vond, en zulks nogmaals te vergeefs herhaald hebbende, ontvingen wij later een bezoek van hem. Ik bemerkte, dat zijne gemeente naauwelijks uit 100 zielen bestond, welke nog niet alle protestanten waren; het garnizoen echter was hier onder niet begrepen. Ga naar margenoot+ Den 12den verlieten wij deze fraaije stad, waar wel is waar de huizen, van gehouwen steen, minder net en regelmatig gebouwd zijn dan wij zulks in Holland zien, en waar de menschen doorgaans leelijk en zwart zijn als de kolen in hare bergen, maar welke toch om hare onvergelijkelijke ligging aan de Maas en de vruchtbare bergen en heuvelen, welke haar omringen, teregt van ouds het Paradijs der Papen genoemd is. Voor 8 ure afgereden zijnde, reden wij over Jemeppe, Fremalle, Choquier (waar een groot kasteel op den top van eenen berg liggende aller vreemdelingen aandacht trekt), en verder over Angis, Amay en Ambsin naar Huy, een lief maar klein stadje aan beide zijden van de Maas gelegen, met circa 5000 inwoners. Te half 12 ure kwamen wij in het Hôtel de la Poste, bestelden ons middagmaal en gingen eene wandeling doen langs het riviertje Hoyoux, welks water, na vele papier-, leder-, olijen porselein-molens benevens andere fabrieken te hebben aan den gang gehouden, zich hier in de Maas ontlast. Wij traden in eenen porselein molen, welke werkte voor eene fabrijk van faijence tusschen Huy en Namur liggende, en beklommen daarna de Citadel, op eene hooge rots gebouwd, wier steen men eeniglijk daartoe gebezigd heeft. Wij doorliepen de 2 boven elkander gemetselde verdiepingen van kazematten en vertoefden bij den diepen put, welke de bezetting van water voorzien moet. Een steen in denzelven geworpen overtuigde ons door den langen weg, welken hij moest afleggen, eer wij zijne nederploffing hoorden, van de ontzettende diepte van dezen put. Aan deze vesting is 6 jaren gebouwd en in het jaar 1822 is zij eerst voltooid geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schooner gezigt hadden wij nog niet gehad dan van hier. Huy lag on ler onze voeten zoo klein alsof wij hare platte grond in een boek zagen; in de verte herkenden wij Luik; en de Maas met de haar omzoomende bergen en dorpen leverde ons eene schilderij op, zooals wij in geeue kunstverzameling hadden aangetroffen, en welker kleuren van rijpend graan en groenend geboomte elk jaar vernieuwd en elk jaar afgewisseld worden door den Schepper der Natuur. Warm en vermoeid van het klimmen, was ons het eeten dubbel welkom en, na nog de barge van Huy op Namur (eene schuit, gelijkende naar eene kolenpont met 2 tenten van hout) te hebben zien af varen, vertrokken wij insgelijks tegen 3 ure van daar. Tot Huy hadden wij de Maas ter linker zijde gehad, nu hadden wij dezelve aan onze regter hand. De hoogste bergen hadden wij thans ter linker zijde, sommigen van rotssteen, anderen van louter aarde, anderen wederom met eene ligte aardkorst overdekt; meest allen echter waren door de natuur of menschenhanden met groen versierd, en sommigen zoo aanmerkelijk hoog, dat wij eens eenen man met een groen buis en wit schootsvel voor eenen vogel aanzagen, en eerst naderband onze dwaling bemerkten. Voortreffelijk is hier wederom de landstreek, overal bezaaid met dorpen en gehuchten, zoodat men hier zelden alleen is, vooral in den oogst. Hier en daar ziet men lust- en landhuizen boven op de bergen, wier toppen door bruggen vereenigd slechts eenen tuin vormen. De weg is hier door Napoleon in de rotsen aangelegd en wordt onderhouden met het afval uit de steengroeven, hetwelk men met mokers fijn slaat, maar waardoor, bij droog weder, het stof de reizigers niet weinig kwelt. Hier en daar vindt men wijngaarden, veel hop en graan, en veel meer gras en vee dan tusschen Antwerpen en Luik. Het speet ons bijna dezen weg reeds achter den rug te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben; bij Namur wierd alles wederom vlak en effen, zoodat wij het niet zagen vóór dat wij er bij waren; te 6 ure kwamen wij in het Hôtel d'Harscamp aan. Namur is in ligging noch grootte met Luik te vergelijken. Men telt er circa 16000 inwoners en schoon de Maas en Sambre zich hier vereenigen, levert dit geen grootsch gezigt op. Den 13den wandelden wij smorgens naar den wandelenden berg, dus genoemd, omdat hij door onderaardsch water als gedrongen, telkens brokken aarde naar beneden wentelt, welke reeds tuinen gevuld, huizen onbewoonbaar gemaakt en den weg naar Dinant meer naar de Maas hebben doen verleggen. Deze berg ligt even buiten de poort en er zijn nog geen 2 jaren verloopen, sedert hij begonnen heeft zich dus uittebreiden en als te wandelen. Van hier gingen wij naar de messenfabriek van Arnould, welke de beroemdste is onder vele; want Namur is met moordgeweer opgevuld. Wij zagen de verschillende werkplaatsen en het magazijn, en deden ons alles uitleggen, waarna wij op onze beurt mes en vork gingen hanteren. Na het eeten beklommen wij de Citadel, met veel minder moeite dan te Huy, maar ook met minder belooning; want, schoon de gezigten fraai waren, is alles hier toch oneindig ééntooniger dan tusschen Luik en Namur. Tegen den avond lieten wij het rijtuig inspannen en reden naar eene groef van zwart marmer. De lucht was drukkend en voorspelde onweder, weshalve ik mij reeds gelukkig rekende den Citadel-berg met het veel buspoeder bevattende kruidmagazijn verlaten te hebben, ofschoon hetzelve door afleiders beveiligd wordt, welke in eene gemetselde en vrij diepe waterkom uitloopen. Groot was nu de overgang uit dezen warmen dampkring in dit onderaardsche verblijf. De adem van een paard scheen mij toe een dikken rook te zijn, en de koude was zoo groot, dat wij, reeds ettelijke passen buiten de groef zijnde, de warmte der lucht en der zon nog niet gevoelden. Hier vond men pas den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overgang van de koude in de warmere lucht, welke men, door heen en weder te gaan, duidelijk bemerken kon. De mijn zelve was donker en morsig; men lichtte ons met twee lampen, en toonde ons de plaats waar het marmer gehaald wierd, of liever ééne dier plaatsen, want de koude, de diepe karsporen en het van boven op ons nederdruppelende water deden ons spoediger deze plaats verlaten, dan wij anders zouden gedaan hebben. Nu begaven wij ons naar de kerk van St. Luc, voormaals eene Jesuitenkerk. Zij is versierd met eenige schilderstukken, en een fraai bewerkt verwulf, rustende op 12 marmeren pilaren. Van hier gingen wij naar de Cathedrale Kerk aan den Heiligen Albinus toegewijd. Wij bewonderden het prachtige pleisterwerk en de trotsche dôme. Men vindt er stukken van het penseel van Rubbens en Van Dijk; ook het werk van Venius den leermeester, en van Nicolai, leerling van Rubbens, versieren dit gebouw. Den 16den reden wij smorgens naar Dinant. De weg derwaarts is rijk in treffende gezigten; de dag was zoo warm, dat wij soms het rijtuig moesten sluiten om de zon te ontgaan. Te 12 ure kwamen wij aan deze stad, gelegen aan de vereeniging der Maas en SommeGa naar voetnoot(1) tusschen heuvels en rotsen. Zij is niet groot en bevat maar ruim vierdehalf duizend menschen; wij hadden dezelve dan ook spoedig doorgewandeld; de hoofdkerk leverde weinig bijzonders op. In ons logement (La Tête d'or) aten wij aan de publieke tafel zeer slecht. Onder het eeten kwam eene onweersbui op, welke tegen den avond van kleinere buijen gevolgd wierd, en de lucht zoo duister maakte, dat wij niet naar Namur konden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terugkeeren en zelfs, om den vallenden regen, de dóórnatte bergen niet konden beklimmen. Wij hielden dan hier nachtverblijf, en schoon dit niet aanzienlijk was, werd dit ruim vergoed door deszelfs heerlijke ligging. Het is gebouwd aan den voet van eene zeer hooge rots, op wiens top eene kapel gesticht is, in welke gedurende sommige tijden des jaars dagelijks dienst gedaan wordt. Van deze rots loopt een keten van minder hooge punten tot aan de Citadel; aan de afhelling van dezen kleinen bergrug liggen tuinen en koepeltjes en de stad is langs dezelve gebouwd. Den 15den besloten wij in te halen wat wij daags te voren verzuimd hadden. Te zes ure opgestaan zijnde ging ik den Gouverneur opwekken om een toegang billet tot het zien der Citadel. Te 7 ure beklommen wij dezelve langs 440 trappen, bewonderden de fraaije gezigten, welke dit panorama ons opleverde, en na even zoo vele trappen te hebben afgetreden, gingen wij uitrusten in ons rijtuig, hetwelk ons voerde naar de rots van Bayard, een eind wegs buiten Dinant, op den weg naar Givet. Deze rots heeft men zoo weten te doen springen, dat de groote weg als tusschen twee piramides doorloopt, zoo dat eene beladene diligence, welke wij er zagen doorrijden, de opening als het ware scheen te vullen. Naar Dinant teruggekeerd, verlieten wij kwartier voor negen ure deze stad, en daar de lucht nu afgekoeld was, hadden wij nog meer genot van den weg dan den vorigen dag. Hier en daar zag men menschen tegen eenen heuvel zitten teekenen; en waarlijk, wanneer men dit hier niet doet, moet men het nergens doen. Te 12 ure waren wij in ons hoofdkwartier te Namur terug. Te half drie ure vertrokken wij over Sombref en Quatrebras naar Genappe. - Te Quatrebras gingen wij uit het rijtuig, om ons de positie der strijdenden in 1815 te doen aanwijzen; wij zagen de kogels nog in de muren der weinige aldaar staande huizen, en de plaats waar de hertog van Brunswijk gesneuveld was, achter zekere schuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Intusschen was de duisternis gevallen; maar de maan, onze getrouwe reisgenoot, bragt ons te 8 ure te Genappe, een stadje, hetwelk volgens de daar ontvangene opgave 5000, maar volgens Van Kampen's Beschr. der Nederlanden maar 1200 inwoners telt. Het logement was hier vrij goed; maar ongelukkiglijk prees men er zich zelve. Den 16den vertrokken wij van Genappe circa te 8 ure en reden naar Belle Alliance, eene pachthoeve tusschen Waterloo en Planchenois. Hier waren wij nu midden op het slagveld van 1815. Men toonde ons de plaats, waar Napoleon gestaan en zijn observatorium gehad had, het dorp Mont-St-Jean, la Sainte Haije, Excelles en de hoeve Hougemont. Het monument voor Alexander Gordon, aide de camp van Wellington, die hier gesneuveld is, trok vooral onze aandacht. Het is van blaauwen steen, met eenvoudig maar net beeldhouwwerk; de opschriften toonen aan, dat broeder- en zusterliefde hetzelve aan zijne nagedachtenis gewijd hebben. Schuins over dit slaat een ander monument, door de gezamenlijke officieren der Hanoveranen voor hunne gesneuvelde landgenooten opgerigt. Wij namen eenige kleinigheden tot gedachtenis mede, en reden over Waterloo door het Bosch van SoigniesGa naar voetnoot(1) naar Brussel, waar wij voor 12 ure aankwamen. Ter nauwernood kregen wij hier eene kamer in het Hotel Belle Vuë, schoon wij er te voren om geschreven hadden, en zoo wel de bediening (ofschoon afzonderlijk betaald) als het eeten en de ligging waren smerig en slecht. Te 3 ure gingen wij met eene calêche eenen toer makenGa naar margenoot+ langs de Boulevards, door de Allée Verte en het voornaamste der stad. Wij zonden ons rijtuig, dat wij nu 9 dagen bij ons gehouden hadden, naar Antwerpen terug, en deden na het eeten eene wandeling door het Park, eene groote, in 4 afdeelin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen gescheiden en met een en vijver en standbeelden versierde wandelplaats, welke, boven op den Hofberg gelegen zijnde, des avonds gesloten wordt. Den 17 September ging ik de rijtuigfabriek van de heeren Simons en Zoon opnemen, waar onder anderen aan eene staatsie-koets voor het Hof geärbeid wierd. Hier op reden wij naar het lusthuis Tervueren, tusschen Brussel en Leuven gelegen, en vergenoegden ons, daar het Paleis niet te zien was, met eene wandeling door het Park, het welk, voor zoo verre wij daarover konden oordeelen, niet in vergelijking komt met dat te Zoestdijk; hier en daar echter vonden wij borden, waarop geschreven stond: passage interdit au Public, of iets dergelijks. Van hier reden wij naar Boitsfort, een klein dorpje, een uur gaans van Brussel gelegen, het welk veel door vreemdelingen bezocht wordt. Zoo wel de weg van Brussel naar Tervueren als die van daar naar Boitsfort loopt door het Bosch van Soignies (sic) en de laatstgemelde is zoo ongebaand, dat men bijna niet in het rijtuig kan blijven. Hier namen wij een zeer eenvoudig middagmaal en zagen lieve landelijke tooneelen. Te 6 ure vertrokken wij weder naar Brussel. Den 18den bezochten wij de kerk van Coudenberg, om hare net- en zindelijkheid beroemd; voorts het Paleis der Staten Generaal, onlangs geheel nieuw gebouwd. De Zaal voor de Eerste Kamer is langwerpig vierkant en bevat 2 fraaije en buitengewoon groote schilderstukken van Odevaere, het eene voorstellende den Slag bij Nieuwpoort onder Prins Maurits, en het andere de bataille van Waterloo, bij het wonden van den Kroonprins. De Zaal van de 2e Kamer is een fraai halfrond, koepelsgewijze gebouwd en met galerijen voor de ambassadeurs en het publiek omringd. De troon is prachtig met purper en goud versierd. Van hier begaven wij ons naar het Museum, het welk ons bij dat van Antwerpen afviel; men vindt er midden in een der zalen een namaaksel van de beruchte Bastille, op eene tafel geplaatst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Cathedrale Kerk aan de H. Gudula gewijd beviel ons minder om hare schilderstukken, onder welke slechts één van Van Dijk bijzonder de aandacht trekt; maar des te meer om hare geschilderde glazen, welke naar die te Gouda gelijken. Men vindt er voorts eenen kunstig bewerkten predikstoel van hout, en het praalgraf, door Aartshertog Karel opgerigt, met eenen massief koperen leeuw daarop. Er zijn goed bewerkte marmeren, en nog meer steenen beelden. Ook is deze kerk beroemd door het Heilig Sacrament van het Mirakel. Het Koninklijk Paleis vonden wij meer ruim en uitgebreid dan prachtig; er wordt aan de achterzijde nog bijgebouwd. Het ziet overal op het Park, en in eene groote zaal heeft men het uitzigt op het Paleis der Staten Generaal aan de overzijde van deze wandelplaats gelegen. De appartementen des Konings zijn niet te zien, omdat zijne papieren anders telkens zouden moeten geborgen worden. Wij bewonderden een portret van de Koningin, door haarzelve geschilderd. Des avonds gingen wij naar den Schouwburg, waar de beroemde Talma van Parijs de rol van Mahomed vervulde in het treurspel van dien naam, door Voltaire. De gasverlichting voldeed ongemeen in dit gebouw en een viool-concert, door eenen kleinen jongen van 8 jaren geëxecuteerd tusschen de stukken, bragt al de toehoorders in verrukking. Den 19den reden wij smorgens te 9 ure naar Laken, een kasteel bij het dorp van dien zelfden naam. Alles is hier grootsch. Het ruime voorplein met 80 oranjeboomen omgeven, welke een grasperk insluiten, de muzijk- en audientiezalen met ingelegde vloeren, het uitzigt over het Park, waar men in eenen vijver een fregatje in volle toerusting zag ten anker liggen, met een woord alles was vorstelijk. Wij wandelden door een gedeelte van het Park, en reden wel voldaan naar Brussel, waar wij voor de glasfabriek van den heer Pellemans het rijtuig deden stilhouden. Na het slijpen en graveren van glazen in al de bijzonderheden gezien te hebben, keerden wij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar ons logement. Intusschen was het goed op de koets gepakt, welke ik 's morgens bij den kastelein Profft had aangenomen, zijnde eene zeer gemakkelijke bâtarde, met welke wij dan ook te half één ure Brussel verlieten. Ga naar margenoot+ De eerste pleisterplaats was Assche, waar wij van de beroemde lekkernij medenamen, welke tot Parijs toe in kleine mandjes verzonden wordt. Vervolgens kwamen wij te Aalst, eene niet onäardige stad aan de rivier de Dender, welke men op eene bevolking rekent van 12,000 inwoners. Na hier het middagmaal gehouden te hebben, vervolgden wij onzen weg en kwamen des avonds te half negen ure te Gend, zeer voldaan over de aangename en vruchtbare landstreek, welke wij hadden doorgereden en welke wij gedeeltelijk door helder zonnelicht, gedeeltelijk door helder maanlicht hadden zien opgeluisterd. In het Hôtel Royal op de Place d'armes vonden wij een zindelijk en in alle opzigten goed logement, het welk voor ons eene weldaad was na het morsige Brusselsche onthaal. Den 20sten begonnen wij met het bezigtigen der kerk van St. Bavo, wiens beeld aldaar prijkt. De marmeren standbeelden der bisschoppen van Gend, met sprekende gelaatstrekken en onbegrijpelijk fijn gebeitelde kant en borduurwerk, zijn boven allen lof; en onder de heerlijke schilderstukken van verschillende meesters is er één, welks weenende engeltjes bij het lijk van den Zaligmaker aller oogen boeijen. De Waarheid en de Tijd in marmer uitgehouwen omringen met twee Engelen den prachtigen predikstoel van de zelfde steensoort. Met een woord, er is een schat van marmer en koper, terwijl de mahoniehouten bisschopszetel en verder gestoelte, de eenvoudige doopvont en de wapens der ridders van het Guldenvlies dezen statigen tempel tot een kunstkabinet helpen vormen, het welk maar al te zeer geschikt schijnt om het oog der daar vergaderende menigte van het onzienlijke af te trekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Langs verscheidene trappen daalden wij in de onderaardsche kerk, op welke de zoo even genoemde gedeeltelijk rust; eertijds wierd hier dienst gedaan; thans gebruikt men haar alleen voor catechisatie des Zondags; ook vindt men er de graven der bisschoppen van Gend. Van hier begaven wij ons naar het huis van de Wed: Moijson, wier onlangs overleden echtgenoot een kabinet verzameld had van circa 500 schilderstukken der beste meesters van alle scholen. Onder vele meesterstukken uit de 12e en volgende eeuwen toonde men ons een oudemannen-kop, bekend als zeer kostbaar, schoon van eenen onbekenden schilder. Toen wij hier eenen geruimen tijd hadden doorgebragt, traden wij in een kabinet van oudheden van den zelfden verzamelaar. Antieke vasen, huisraad van vorige eeuwen, bekers, beeldhouwwerk in ivoor, koper en hout, een marmer stukje in bas-relief door Michel Angelo, een kunstig paarlemoeren koffer, een der eerst vervaardigde uurwerken, enz., enz., trokken onze opmerkzaamheid bij beurten, terwijl aandacht en geheugen beide zich in de menigte van voorwerpen als verloren. De beroemde Kruidtuin opende ons een tooneel van gansch anderen aard. Smaakvolle aanleg, rijkdom van planten en gewassen, netheid en orde zijn de hoofdtrekken, welke een onkundige hier alleen kan bewonderen; de serres staan vernieuwd en van ijzer gemaakt te worden, gelijk te Leuven en Luik. Hier en daar vindt men borstbeelden van voorname botanisten, onder anderen die van Dodonaeus en Linnaeus, onder welk laatste men leest: Naturam amplectitur omnem. Na het eeten reden wij naar het Tucht-huis, buiten de stad gelegen aan het kanaal van Brugge. Akelig was de gedachte, dat 1200 menschen hier om hunne misdaden van de maat- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schappij waren uitgesloten; maar zeker is het ook, dat gewoonte en eene soort van samenleving, welke zij zich onderling vormen, hun lot aanmerkelijk verzacht. - De overal heerschende werkzaamheid van spinnen, weven, kantwerken, enz., kan mogelijk menigeen meer tevredenheid geven, dan voormalige schuldige lediggang: dit denkbeeld maakt alles minder akelig. Het gebouw is van buiten vier-, en van binnen achthoekig op de plaats, waar de wacht betrokken wordt; er zijn buiten deze nog verscheidene ruime plaatsen. De slaapplaatsen der mannen kunnen maar één mensch bevatten; die der vrouwen zes. Allen zijn 's nachts opgesloten. De eet- en werkzalen, voor mans en vrouwen afzonderlijk, zijn ruim en wel ingerigt, en de zieken worden zorgvuldiglijk afgezonderd. De verdiensten zijn geëvenredigd aan het werk, zoodat er eene soort van vrijheid heerscht te midden dezer slavernij; alles is er te koop voor vastgestelde prijzen in een algemeen magazijn, zoodat de één in de behoefte des anderen voorziet, even als in de groote maatschappij, en 2 uren uitspanning daags is méér voor volwassenen, dan diezelfde tijd voor kinderen op de scholen. Op de binnenplaats vindt men eene kerk, thans buiten gebruik, en over het algemeen schijnen de gevangenen hier van den zedelijken en godsdienstigen kant wel het meest te beklagen. Vooral geldt dit met opzigt tot de terdood veroordeelden, welke wel niet in den eigenlijken zin tot dit gesticht behooren, maar soms hier bewaard worden gedurende hun verzoek om gratie aan den Koning. Wellicht zal door het onlangs opgerigt Genootschap spoedig hier in voorzien worden. Den 21sten reden wij smorgens te half negen ure naar de uitgebreide vestingwerken, welke naar de zijde van Kortrijk en Oudenaerde worden opgeworpen en voor welker voltooijing nog meer dan 4 jaren zullen vereischt worden. Dezelve loopen van de eene poort tot de andere tusschen de Schelde en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de LijsGa naar voetnoot(1), en schijnen alzoo bestemd om deze stad aan de voor Frankrijk meest blootliggende zijde te dekken. Naar de stad teruggekeerd begaven wij ons naar de St. Pieterskerk, waar wij de schilderstukken, de dôme en den predikstoel met twee trappen, beiden van een trapkleed voorzien, maar terloops konden opnemen, daar er juist dienst gedaan werd; intusschen wierd dit gemis ons vergoed door de overheerlijke vocale en instrumentale muzijk. Van hier bragt onze geleider ons, op uitdrukkelijk verzoek, naar de Protestantsche kerk, een eenvoudig gebouw, het welk bij al de pracht der Roomschen wel afstak, maar juist daardoor een verhevener gevoel inboezemt. Er is een klein en matig klinkend orgel; gangloopers doorkruisen de kerk in alle rigtingen, en 2 kagchels, in nissen geplaatst, schijnen in den winter eene engelsche verwarming aan te brengen. Ds. Goedkoop predikte over 8 Johs 1, de 2 laatste verzen. De militairen maakten omtrent de helft der toehoorders uit, wier getal, naar mijne gissing, bij de 200 zal beloopen hebben. Te 11 ure gingen wij naar de Bibliotheek der Akademie. Dit langwerpig rond locaal rust op 14 of 16 pilaren en is met nissen uitgebouwd, welde de verschillende klassen der boeken vormen. Daar het onmogelijk was alles te overzien, bepaalde ik mij tot het vak der Regtsgeleerdheid, het welk vooral met de nieuwe Fransche werken vrij wel gecompleteerd scheen. Eenige prachtuitgaven van klassieke schrijvers waren te fraai om zoo ter loops doorbladerd te worden. De oudste drukken waren alleen achter traliewerk afgesloten. Een mecanique lessenaar, welke altijd rond draait, geeft gelegenheid om verscheidene boeken te gelijk, en boven elkander, vóór zich te leggen. Het Akademiegebouw wierd niet door ons vergeten. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oude Jesuiten-College maakt ééne; zijde van deszelfs vierkant uit, welks 3 overige zijden geheel nieuw zijn; eene groote binnenplaats is in het midden tot tuin aangelegd. De gehoorzalen zijn net en ruim; het Auditorium Juridicum wierd tot Audit. Publicum gebruikt, in afwachting der voltooijing van het laatstgenoemde, het welk op stadskosten gebouwd wordt. Deze zaaal is rond, koepelsgewijze gevormd en rust op 18 marmeren kolommen: twee reijen loges boven elkander omringen de zaal, van welke de onderste met coulisses voorzien zijn. De wanden en zoldering zijn geheel in stuc en voortreffelijk bewerkt. De zalen voor de natuurlijke historie zijn zeer bezienswaardig. Die voor het dierenrijk en dat der planten heeft zes dômes; die voor de mineralen zeven dômes, alles behalve de gewone vensters. De verzamelingen zijn bij uitstek net, de vogels bijv. zijn meest op bloemtakjes geplaatst, wier kleuren met die van het gevogelte eene aardige mengeling vormen. Naar ons logement terug gekeerd om voor het zelve op de Parade-plaats het muzijk te hooren, zagen wij te gelijkertijd vele wandelaars en eene groote kleederpracht, tot welks openbare tentoonstelling dit grootste van de 13 pleinen dezer stad uitnemend geschikt is. Toen dit was afgeloopen, begaven wij ons naar het huis van den graaf van Steenhuijzen, om deszelfs vorstelijke sallon te zien. De vloer is ingelegd met verschillende houtsoorten, wier schikking schijnbaar verhevene dobbelsteenen vormt, zoo dat men bijna niet geloven kan, dat de grond glad is, hetgeen men echter spoedig al glijdende gewaar wordt. Vier girandoles, van meer dan manslengte, staan in het vierkant tegen elkander over en zijn geheel van marmer en verguld koper; jammer, dat de alvernielende en overal schatten zoekende Franschen het heerlijk al fresco beschilderd platfond onherstelbaar beschadigd hebben. Het van alle zijden glinsterende spiegelglas kaalst de voorwerpen zoo terug, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men van alle kanten zalen ziet gelijk aan die, in welke men zich bevindt. In dit huis zijn nog 2 kamers, tot huisvesting van den Keizer van Rusland en onzen Koning bestemd geweest, maar dezen waren niet te zien. Wij bezochten daarna een klein paroissaal kerkje, het welk niets bijzonders opleverde, en traden weldra in de Kerk van St-Michiel. Deze is vol van meesterstukken der schilderkunst. Van Dijk, CauwerGa naar voetnoot(1), Van Oost, Paling en meer anderen zijn hier voor de vergetelheid bewaard. Vooral trof ons de boodschap van Maria, het laatste stuk van den 85jarigen Lens, onlangs te Brussel overleden; hoezeer men zich verbeelden moge er genoeg op getuurd te hebben, bij het verlaten der kerk wordt men als gedrongen er nog naar omtezien. In dit gebouw hoorden wij eene allerbelagchelijkste catechisatie. Na het eeten lieten wij het rijtuig weder inspannen om bij de Wed: Moijson nog eenige stukken van Raphaël, Rubbens, Ostade, enz. te gaan zien; en reden toen naar de Coupure, eene aangename wandelplaats buiten de stad, waar wij echter niet konden wandelen, daar het een weinig begon te regenen. In het terug komen bezagen wij de Barge van Gend op Brugge, van onderen wel iets naar de Antwerpsche Stoomboot gelijkende; boven op is eene fraaije tent en op den vóórsteven prijkt een groote vergulde leeuw, het wapen van Braband ondersteunende. Des avonds gingen wij in den Schouwburg, waar men de groote opera la Vestale gaf, waarin echter zekere débutérende actrice zoodanig wierd uitgejouwd, dat men het stuk niet geheel ten einde kon brengen. Den 22sten gingen wij smorgens, na het ontbijt, dadelijk naar het kabinet van den Heer Schamps, eene overschoone verzameling van antieke schilderstukken. Hier zagen wij onder anderen de portretten van Rubbens, zijne zuster, broeder en vrouw (het beroemde strooijen hoedje), alle door hem zelven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder een stuk van Rubbens in den smaak van Teniers, dat 150 jaren in de familie des eigenaars geweest was, en waarvoor hem veel gouds geboden was. Voorts eene menigte stukken van Ostade, Gerard Dow, v.d. Steen, Rembrant, Van Dijk, Rubbens, Netscher, Wouwerman, enz., enz. Ga naar margenoot+ Wel voldaan over deze kunstbeschouwing en over alles wat wij te Gend gezien en genoten hadden, maakten wij ons gereed om deze groote en fraaije stad te verlaten, welke een langer verblijf dubbel waardig was. Te half 11 ure vertrokken wij over Seveneeke en Lokeren naar St-Nicolaas, waar wij het middagmaal hielden, waarna wij onze reis voortzettende over Zwijndrecht aan het Vlaamsche hoofd kwamen. Daar het rijtuig om het reeds vallende water niet kon worden overgezet en het tevens sterk regende, besloten wij liever droog in een gering logement te blijven, dan nat in een groot hôtel te komen. Wij moesten ons dus in alles zeer behelpen en waren wel te vrede des morgens van den 23sten te half negen ure te kunnen oversteken op Antwerpen, het welk wij een uur later weder verlieten, rijdende over Brescaat, Westwezel, Sundert, Rijsbergen en het Haagje naar Breda, waar wij te half zes aankwamen en het rijtuig afdankten. Den 24sten September deed ik smorgens eenige commissies in Breda en bezocht den heer Begram, den heer Meijër, en nog eene Akademie kennis, den heer Regter van Heusden, benevens den Procr van den Ham. De eerstgenoemde bezocht ons met zijne dochter in ons logement en, na te Breda gegeten te hebben, vertrokken wij met de diligence op Dordrecht, waar wij des avonds te half zeven aankwamen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't Saemenspraeck nae onze tuiskomste.
Ick.
Ghesont van huijs ghegaen, ghesont daer weer ghekeert, Bescrijf ik op 't papier 't verhael van onse reijsen.
Mijn Vrouw.
Ei segme, lieve man, wat wort daer uijt gheleert? 't En is gheen nuttigh werk, 't sal niemant dienst bewijzen.
Ick.
Wij moeten, weerde vrouw, wij moeten daer op peijsen; Een weldaet wort nog eer vergheten als begheert. -
Aldus eindigt het naïef reisverhaal van Mr. Isaac Verwey, van Dordrecht. Wellicht zal het den lezer niet onwelkom zijn hier eene vergelijkende tabel te vinden van het getal inwoners der plaatsen door hem bezocht in 1823 met het tegenwoordig getal. Wij laten ze hier volgen:
|
|