werd weggemaaid. In zijne onsterfelijke Drie Zustersteden (1846) had de dichter den noodkreet der Vlaamsche vaderlanders in onvergankelijke strofen laten weerklinken.
Het volk begon zijn Vlaamsch hart te voelen kloppen, maar het bestuur, het leger, het gerecht, de school, en eilaas! nog grootendeels de zeden waren Fransch in Vlaanderen.
Vijftig jaar later, op de onthulling van Ledeganck's standbeeld te Eekloo (29 Augustus 1897), zag men een goed deel der officieele wereld van België zich rondom het voetstuk verdringen: twee ministers, den voorzitter van den Senaat, drie gouverneurs, de burgemeesters der drie zustersteden, den bisschop van Gent, allerlei mindere waardigheidsbekleeders; en in hun midden, boven hen uitstekend door geboorte, rang en gestalte, onzen toekomstigen koning, onzen geliefden kroonprins Albrecht van België.
En van den kroonprins tot den minsten der talrijke redenaars spraken allen in onze gulden moedertaal en deden allen hun best om deelachtig te worden aan de hooge populariteit die, vijftig jaren na Ledeganck's dood, verbonden is aan het gebruik der moedertaal in de eens zoo verfranschte Vlaamsche gewesten.
De in 1847 nog onbeholpene en schier hulpelooze Vlaamsche Beweging is toongevend geworden.
Eene reeks taalwetten hebben ons sedert 1873 het officieel gebruik van het Nederlandsch grootendeels gewaarborgd.
Onze taal klinkt nu en dan in de beide Kamers.
Aan onze gemeenschappelijke Nederlandsche letterkunde leverden wij meer dichters dan het Noorden en ook enkele degelijke prozaschrijvers.
Wij hebben eene nationale muziek zien ontstaan met Peter Benoit, die ook in 't Noorden boven Verhulst en Nicolaï als veldheer in het rijk der tonen wordt gehuldigd.
Wij hebben groote Nederlandsche schouwburgen te Antwerpen en te Brussel zien verrijzen; die van Gent is in