neeltjes - getuigend van een fijnen waarnemingszin, van een geopend oog voor de luimige en zonnige zijde van het menschenleven - tooneeltjes vol kleur en geur, vol vroolijke scherts door een lichte hand geteekend, heeft men hier wederom voor het grijpen. Zoo vinden wij den aanvang der schets, met den plaagzieken Tierentijn, iets heel en al onbetaalbaars. Het geheel schonk ons nochtans geen zoo onverdeeld genot als de twee andere schetsen; misschien ter wille van kapitein Leonard, die op het laatste wel wat naar een caricatuur zweemt; misschien ook omdat onze aandacht wat meer van links naar rechts wordt verplaatst.
Het mag echter gezeid: de drie schetsen zijn echte pereltjes, die wij geen beginneling, maar een schrijver in al de rijpheid van zijn talent zouden toeëigenen, ware 't niet dat wij beter weten.
De taal, even jong en frisch, even eenvoudig en natuurlijk als de behandelde onderwerpen zelf, verdient allen lof. Het wemelt er van kleurige en geurige volksgezegden en mooie beelden; alles, ook het onbezielde, krijgt er leven en beweging. De dialoog, in het zoetvloeiend-naieve dialect van Brugge, is uitnemend geslaagd.
Door die streektaal en het inlasschen van een aantal gebruiken uit het Brugsche volksleven, door het heele kader ten andere, waarin de schrijver zijn personnages plaatst, heeft hij zijn schetsen iets door en door volksch en eigenaardig Brugsch weten te geven, dat de kunstwaarde van het boek nog verhoogt: die menschen zijn niet alleen springlevend, maar zijn wel degelijk Bruggelingen.
De prachtige etsen en de talrijke penteekeningen, waarvan sommige goed geslaagd mogen heeten, komen het genot der lezing nog vermeerderen. Kortom, Sabbe's eersteling is in alle opzichten iets puiks, en zal, ik twijfel er niet aan, door heel het Vlaamsche land gelezen en geprezen worden.
A. de Cock.