Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 3
(1898)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 217]
| |||||||||||
Achterlijke kinderen.Men moge onze eeuw gescholden en belasterd hebben, - loochenen kan men niet, dat zij zich heeft gekenmerkt door tal van pogingen tot waardeering van den mensch, tot opheffing, ontwikkeling en veredeling van kleinen, zwakken en misdeelden. Men denke maar aan wat gedaan werd voor zinneloozen, blinden, doofstommen...Ga naar voetnoot(1) Van dit humaan streven legt ook het speciaal onderwijs voor zwakbegaafde, achterlijke kinderen, waarin - alweer - andere landen ons vóor zijn geweest, getuigenis af.
***
Achterlijke kinderen verwarre men niet met idioten; voor dezen bestaan klassen in gestichten voor krankzinnigen. Achterlijken vindt men op de schoolbanken, tusschen normale leerlingen in. Het zijn zulke leerlingen, bij wie de gewone leermethoden, trots alle inspanning, alle herhaling, alle geduld, er niet in slagen de elementairste begrippen in te printen en te doen vastankeren. Het zijn zulke kinderen, wier verstandelijke ontwikkeling beneden diegene staat van leerlingen van denzelfden leeftijd. | |||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||
Hun woordvoorraad is zeer bekrompen; meermalen hebben zij een spraakgebrek. Hunne aandacht is zeer moeilijk te bekomen en van korten duur. Zij zijn buitengewoon traag van geheugen. Ook lichamelijk dragen velen de sporen van hunne minderheid. Hun blik is dof en levenloos; oogappel en huid zijn ongewoon van kleur; sommige deelen van het oor ontbreken, zijn onvolledig of overgroot; het verhemelte is misvormd; de tanden staan onregelmatig in den mond; er zijn poliepen in neus of keelholte; soms is hun gelaat asymmetrisch en terugstootend of springen de kaakbeenderen vooruit. Ingedrukte schedels, waterhoofden, zenuwachtige bewegingen van het lichaam, krampachtige samentrekkingen van de spieren ziet men in scholen voor achterlijke kinderen bijna overal. Het trof mij te Gera als te Keulen, te Aken als te Leipzig. En ik ben niet de eerste om dit vast te stellenGa naar voetnoot(1). En al zijn ook deze sterk sprekende kenteekenen niet aanwezig, - de bestendige passiviteit der leerlingen in de school, hun | |||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||
onloochenbare graad van minderheid zijn voor 't onderwijzend personeel eene voldoende aanduiding en... eene oorzaak van teleurstelling en ontmoediging.
***
Ge vraagt wat met deze kinderen in gewone scholen gedaan wordt, áls ze er heen gezonden worden? (Waar geen leerplicht bestaat zendt men ze nìet, of eerst veel later dan noodig ware). Ze blijven eerst in de aanvangsklasse. Maar... ze worden te groot en ze moeten tòch verder. Dat daarbij noch de volgende klasse noch de leerlingen zelven baat vinden, springt in 't oog. Want te moeten en niet te kunnen, zich altijd minder te voelen dan de makkertjes van gelijken of zelfs van lageren leeftijd, moet voor hen zoo'n pijnlijke, vernederende gewaarwording zijn. Nog afgezien van het feit dat de normale kinderen door de aanwezigheid dier achterlijke in hunne vlucht worden belemmerd, is het natuurlijk dat, tusschen de gewone leerlingen in, de minder gunstig bedeelden aan hun lot moeten worden overgelaten: voor de buitengewone zorg, die zij zouden noodig hebben, ontbreekt èn tijd èn gelegenheid (vooràl als ze in eene voor hen te hooge klasse moeten gaan zitten). En hun gebrek aan levendigheid, het uiterst langzaam ontwaken van belangstelling in 'tgeen hen omringt maakt hen ongeschikt om op dezelfde wijze als hunne makkertjes te denken, te voelen, te willen. Normale kinderen brengen op de school eene reeks voorstellingen mede van voorwerpen uit hunne omgeving, getallen en zoo meer; zij kunnen voorstellingen en begrippen onthouden en toepassen, met den voorraad der aanwezige zielebeelden andere voorstellingen vormen. Maar bij die kleine ongelukkigen is weinig of niets van dit alles aanwezig. Zal er iets van hen te recht komen, dan moet hun ontwikkelingsproces een veeI Iangzamer verIoop hebben, m.a.w. er moeten voor hen afzonderlijke scholen of klassen bestaan. | |||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||
Klassen zij m.i. zelfs beter dan opzettelijk voor hen ingerichte scholen. Want eenerzijds spaart hun dit de misschien grievende geringschatting, die aan eene totale verwijdering van andere kinderen zou kunnen verbonden zijn en verder in 't leven licht zou blijven voortbestaan; - en anderzijds laat dit de hoop doorstralen van een later terugkeeren naar de klassen der gewone schoolkinderen. De menschenvrienden, die voor achterlijke leerlingen speciaal onderwijs hebben geëischt en ingevoerd, willen deze kinderen vrijwaren tegen de gevolgen van hunne geestesbekrompenheid, tegen de zedelijke en stoffelijke verlatenheid, die hen in 't leven wacht, die hen misschien tot slachtoffers zou maken van alcoholismus en ondeugd, ja, die hen - wie weet? - naar de gevangenis voeren zou.
***
Hoe dergelijke onderwijsgestichten zijn ingericht en in welke voorwaarden de kinderen er worden toegelaten, kan het voorbeeld van Duitschland leeren, waar zoo wat in 40 steden scholen van dien aard bestaanGa naar voetnoot(1). Als het kind twee jaar zonder gunstig gevolg het onderwijs in de laagste klasse van eene gewone school heeft gevolgd, geven de onderwijzers van hun bevinden kennis aan het schooltoezicht. De opgegeven kinderen worden dan onderzocht door eene commissie, waartoe o.a. de bestuurder behoort van de school voor achterlijken en een geneesheer: dezes tusschenkomst is eene waarborg, dat de keuze beperkt blijft tot kinderen, die verstandelijk niet ontwikkeld genoeg zijn om met | |||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||
vrucht aan het gewoon onderwijs deel te nemen. De ouders van dergelijke knapen of meisjes worden ontboden, en men wijst hen op de voordeelen, die de kinderen uit het bezoek van de afzonderlijke school zouden kunnen trekken. Wanneer de school eenige jaren bestaat, is in den regel niet veel overredingskracht noodig. Wat wèl noodig is, is eene bijzondere begaafdheid van 't personeel, met het onderwijs van achterlijke kinderen belast. Want al dadelijk rijst de vraag: Hoe toch zal men er in slagen, den sluimerenden geest dier misdeelden op te wekken en den sleutel tot hun gemoed te vinden? In de eerste plaats, door ze oprecht lief te hebben, door zich met onuitputtelijk geduld aan de met ingenomenheid opgevatte, moeilijke taak te wijden; en vervolgens, door uiterst langzaam met het onderwijs voort te gaan. Aan de scholen voor zulke kinderen moeten de beste, dat zijn met de geleerdste, maar de meest energieke, de ijverigste, de geduldigste leden van 't onderwijzend personeel worden geplaatst. Met middelmatige, trage, onverschillige personen, die niet hunne geheele ziel in hunnen arbeid leggen, kan men niet tot den gewenschten uitslag komen. Zedelijk krachtige personen heeft men noodig, die weten leven te wekken in de trage geesten, die invloed kunnen oefenen in het weinig ontvankelijk gemoed. Het betrekkelijk geringe resultaat, waarmede men zich tevreden moet stellen, mag niet tot gemakzucht, tot verslapping, tot ontmoediging, tot verzwakking leiden. Evenals in de scholen voor blinden en doofstommen, heeft men hier te doen met een eigenaardig onderwijs, waarin men veel ervaring moet verkrijgen om het aan de verwachting te doen beantwoorden. De omvang van het onderwijs is de hoofdzaak niet; het komt vooral aan op de meest bruikbare, de meest practische methode: het hoe is belangrijker dan het hoeveel. | |||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||
Het spreekt overigens van zelf, dat voor deze scholen een beperkt leerplan moet worden samengesteld, waarbij de vakken, die bijzonder inspanning eischen, op den achtergrond treden ten gunste van zulke, die lichamelijke ontwikkeling en practische vorming ten doel hebben. Het schoolprogramma omvat bijna overal Bijbelsche geschiedenis, zingen, aanschouwingsonderwijs, teekenen, gymnastiek, handenarbeid, woonplaatskunde (Heimatkunde), lezen, schrijven en rekenen, in sommige plaatsen ook vormleer (aanschouwingsmeetkunde). Men bepaalt zich tot de meest elementaire kennis van deze vakken en men gaat met bestudeerde langzaamheid verder; alleen met inachtneming van deze twee voorwaarden kan men eenige hoop hebben op een goeden uitslag en slechts door gedurig herhalen kan men 't geheugen oefenen van deze traag werkende geesten. Bijbelsche geschiedenis wordt geleerd door 't vertellen en laten navertellen van bevattelijke, treffende gebeurtenissen. Het lezen gaat zeer langzaam. Van verbinding tot woordjes is in den eerste geen spraak. Alleen afzonderlijke letters leert men lezen en schrijven. Naderhand krijgen de kinderen losse letters in de hand en trachten daarmede zelf woorden samen te stellen.Ga naar voetnoot(1). Veel spreeklessen zijn noodig, juist omdat kinderen, die arm zijn aan gedachten, weinig behoefte aan spreken voelen, en omdat zich ook niet zelden onder hen spraakgebrekkigen bevinden. Hierbij speelt de aanschouwing eene belangrijke rol. Van modellen worden de deelen opgesomd en de kleuren genoemd. Aan wandplaten worden eenvoudige gesprekken vastgeknoopt. Versjes worden geleerd en liedjes gezongen, die op de besproken onderwerpen betrekking hebben. | |||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||
In de hoogste klasse brengen 't de leerlingen zoo ver, dat zij schriftelijk, meest in zinnen van éenen regel, vragen beantwoorden over den inhoud der leeslesGa naar voetnoot(1). Ook in 't schrijven van eenvoudige, practische briefjes worden zij geoefend. Taalregels worden aan de leesles ontleend, en alleen voor zoover zij onvermijdelijk worden geacht. Als men, als eindresultaat, tot het programma eener middelklasse komen kan, heeft men alle reden tot tevredenheid. Het rekenonderwijs is verreweg het moeilijkste en laat in den eerste geen noemenswaarden voortgang vaststellen. In de laagste klasse houdt het zich bijv. het geheele jaar door met de getallen bezig van 1 tot 5. In de volgende gaat men tot 10, altijd toepassende, steeds herhalende, totdat de getalbegrippen zich in deze weerspannige hoofdjes hebben vastgeankerd. Zoo gaat men voort tot in de hoogste klasse, waar de vier hoofdbewerkingen met de getallen van 1 tot 100 bekend geraken en toegepast worden. Zelden wordt deze grens overschreden. Dat men slechts met de grootste omzichtigheid tot abstracte getallen mag overgaan, zal ook een oningewijde begrijpen. Behalve de gebruikelijke aanschouwingsmiddelen wendt men hier, tot afwisseling en uitspanning, het spel aan. De kinderen spelen in de klasse winkeltje; ze koopen van elkaar en passen aldus op gelukkige wijze de begrippen hoeveelheid, gewicht en geldwaarde toe. De heer Köhler, hoofd eener school te Rotterdam, laat in | |||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||
zijne klasseGa naar voetnoot(1) ook met kegels spelen; de kinderen gooien 3, 4.. maal, wanneer het getal 3, 4.. aan de beurt is, of moeten bepalen hoeveel van 3, 4.. kegels er zijn recht gebleven of omgevallen, enz. Bij verdere getalkennis kan het lottospel dienst doen. Met jaren, maanden, dagen, uren wordt veel gerekend, om het begrip tijd te versterken. De kinderen leeren ook boodschappen verrichten, dït echter meer tot verscherping van 't geheugen. Onder handenarbeid dient men vooreerst de Fröbelbezigheden te verstaan (vouwen, vlechten, weven, prikken, naaien en dgl.) Maar ook karton- en houtarbeid moeten er toe gebracht worden; voor meisjes natuurlijk ook naaldwerk. In de hoogste klasse leeren de scholieren gereedschappen hanteeren tot het maken van eenvoudige voorwerpen voor het dagelijksch leven. In dergelijke inrichtingen vooral heeft handenarbeid voor doel afwisseling in het onderwijs en dus opfrissching en uitspanning te verschaffen, op practische wijze de aandacht te wekken, de opvattingskracht te scherpen, voedsel te geven aan de phantasie, het aesthetisch gevoel te vormen, den zwakken wil te stijven, zelfbewustzijn en zelfvertrouwen te doen ontstaan en de kinderen aan geduld, volharding, zorgvuldigheid, zuiverheid en stiptheid te gewennen. Benevens deze hulp voor den geest, moet het onderwijs in handenarbeid ook steun bieden aan sommige leervakken (aanschouwingsonderwijs, rekenen, vormleer, teekenen) en moet het de kinderen practisch tot een ambacht opleiden, waarin zij genoegen vinden, waarbij zij den tijd nuttig leeren gebruiken en waarmee zij later, zoo mogelijk, hun brood kunnen verdienen. | |||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||
***
Dat deze laatste uitdrukking niet zoo maar als geijkte formule werd neergeschreven, moge blijken uit de volgende statistiek, medegedeeld door Dr, Brandenberg, Schulrat te Keulen, over 116 leerlingen, uit de in November 1887 gestichte ‘hulpschool’ voor jongens sedert haar bestaan ontslagen:
Van de 103, die eene zelfstandige plaats in de maatschappij hebben kunnen bekleeden, zijn
Ook te Dusseldorf worden 80% der leerlingen aangegeven als in staat om, door 't een of ander beroep, hun brood te verd ienen. Bij het vinden van eene betrekking zijn hun vereenigingen behulpzaam, die hen na 't verlaten der school als 't ware overnemen, en waarvan de hoofden der scholen, die de knapen of meisjes als leerlingen hebben gekend, ook deel maken, zoodat ze de inlichtingen kunnen bijhouden op het boek, dat zij voor de Schwachsinnigen hadden aangelegd. Deze inlichtingen, die men Charakteristiken noemt, loopen over de volgende punten: 1. Naam; dag en plaats der geboorte; naam en bedrijf der ouders; duur van 't vroeger schoolbezoek; dagteekening der intrede in de Schwachsinnigenschule; uitslag van het eerste onderzoek over de verstandelijke ontwikkeling in 't algemeen | |||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||
(plaats- en kleurenzin, geheugen en dgl.); spraakgebreken; reeds verworven kennis in lezen, schrijven en rekenen; 2. Alles wat door inlichtingen der ouders kan worden vernomen aangaande 't overervingsvraagstuk (ouderdom, bloedverwantschap, zucht tot dronkenschap der ouders, geesteskrankheid in de familie); getal en geestestoestand van broeders en zusters; lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van het kind van de geboorte af, ongevallen of ziekten; het eerste spreken der kleinen; vermoedelijke oorzaken der geesteszwakte, enz.Ga naar voetnoot(1). 3. Aanteekeningen der onderwijzers over het kind in den loop van elk schooljaar: houding, vorderingen in kennis en vaardigheden; 4. Tijd en reden van 't verlaten der school; getal verzuimde schooldagen; nota's over zedelijk gedrag; beroep waarvoor de leerling zich bestemtGa naar voetnoot(2). De vragenlijst onder nr 2 wijst op de talrijke oorzaken, waardoor verstandelijke minderheid der kleinen kan ontstaan: huwelijken onder bloedverwanten; schrik, kommer of ziekte | |||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||
tijdens de zwangerschap; dronkenschap, tering, syphilis, geesteszwakheid der ouders; zware wonden van 't kind, vooral in de eerste jaren - b.v. een val op 't hoofd - en ziekten, zooals hersensontsteking, krampen, rachitis, diphteritis, schaarlakenkoorts, oorontsteking, algemeene verzwakking; ook gebrek aan zorg en voedsel voor het jonge kind; het verblijf in vochtige, donkere en van lucht beroofde woningen; onreinheid; het angstig warm houden van 't kind, vooral van zijn hoofdje; de zoo moeilijk uitroeibare gewoonte om den onrustige kleine met slaapstroop of brandewijn te willen stillen.... Dit alles heeft soms meer dan achterlijkheid, heeft vaak idiotismus voor gevolgGa naar voetnoot(1). Het is overigens in hoofdzaak naar aanleiding van een pleidooi ten voordeele van idioten, dat de beweging voor afzonderlijke scholen voor Schwachbegabte veld gewonnen heeft. Dit pleidooi ging, in 1840, van een Zwitserschen geneesheer uit - Dr. Guggenbühl, van Matt (kanton Glarus) - die, een' idioot voor een kruisbeeld het Onze Vader hoorende bidden, besloot dat ook andere kennis door een zwakken geest als deze moest kunnen opgenomen worden, zich met Zwitsersche paedagogen, o.a. met Fellenberg te Hofwijl, in betrekking stelde en de genezing en opvoeding van idioten tot zijne verdere levenstaak koosGa naar voetnoot(2). Op den Avondberg bij Interlaken kwam in 1841 eene idiotenschool tot stand. Deze medicaal-paedagogische proefneming wekte ten slotte belangstelling en werd elders nagevolgd; en al beantwoordde zij niet volkomen aan de hooge verwachting van den stichter, zegenrijk werkte ze toch voor hen, bij | |||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||
wie het geesteslicht in minder mateis uitgedoofd, en die thans opleiding kunnen genieten in ‘hulpscholen’, - een term, waarmede men in Duitschland het onaangename van eene juister benaming vermijdt.
***
Eenige cijfers nog - over de bevolking van sommige dier ‘hulpscholen’ en over de kosten, die ze vergen. Leipzig bezit eene school met 12 klassen en ± 200 leerlingen (jongens en meisjes); zij is met de burgerschool nr 3 verbonden. In de school nr 24 (Leipzig-Plagwitz) zijn 3 afzonderlijke klassen voor Schwachsinnige, die samen ± 50 leerlingen tellen, en bij de school nr 20 (Leipzig-Gohlis), werd verleden jaar éene klasse gevoegd, met ongeveer 20 leerlingen. Voor 't afgeloopen schooljaar waren de cijfers respectievelijk 193, 46 en 17Ga naar voetnoot(1) en bedroeg het budget 45296 Mark 43 Pf., daarin begrepen de kosten voor 't middagmaal, dat de achterlijke kinderen ter school zelf nuttigen. De kinderen van onbemiddelde ouders - en ze zijn verreweg de talrijkste - ontvangen onderwijs en middagmaal kosteloos. Dresden heeft eene zesklassige school en twee hulpklassen, met 124 leerlingen en een budget van 23153 MarkGa naar voetnoot(2). | |||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||
Frankfort a/M. bezit eveneens eene school met 6 klassen, verstrekt onderwijs aan 132 zwakbegaafde leerlingen en brengt op de begrooting 22733 M. 50 Pf. Te Brunswijk (5 klassen. 138 kinderen) berekent men de kosten per jaar en per leerling op 120 M. - Er wordt 4 M. schoolgeld geëischt; arme kinderen ontvangen kosteloos onderwijs. Te Elberfeld (4 klassen, 99 kinderen) schat men de kosten per leerling op 100 M., tegen 44 M. voor een normaal kind der volksschool. Over 't algemeen zitten knapen en meisjes in 'tzelfde lokaal; Keulen heeft echter afzonderlijke scholen voor jongens en voor meisjes. Het maximum der leerlingen voor eene klasse van stompzinnigen is 25; soms echter wordt dit getal wel eventjes overschreden. Te Dresden is 't maximum 20 en komt men er niet boven. Ook te Bazel, te Chur, te Zurich, te Weenen, te Londen, te Christiania, te Bergen, te Kopenhagen, te Rotterdam.... is 't voorbeeld van Duitschland gevolgd geworden. Te Amsterdam - las ik voor eenige weken - is onlangs eene commissie aangesteld geworden, om onderzoek te doen naar de achterlijke kinderen in de scholen dier stad. Het is gebleken dat er op de openbare lagere scholen 313 stompzinnige kinderen zijn, 101 spraakgebrekkigen en 34 idioten. Globaal berekend zouden de kosten 30000 gulden bedragen, d.i. 70 gulden per hoofd. In Frankrijk heeft G. Jost voor scholen voor zwakbegaafde leerlingen ten zeerste geijverd. Te Brussel ook is, eenige maanden geleden, eene afzonderlijke school voor achterlijke kinderen ingericht gewordenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||
***
En de beweging ten voordeele van dergelijke scholen verdient sympathie en steun en uitbreiding. De ervaring van onze buren leert, dat, bij eene flinke behandeling van een voor zijne taak berekenden opvoeder, geestelijk misdeelde kinderen, zij het dan ook uiterst langzaam, bijna als een gewoon mensch leeren denken, voelen en handelen; en dat zij, al zullen ze nooit groote denkers worden, toch in de maatschappij, zonder haar tot lastposten te worden, hunne - bescheiden - plaats innemen. Nog ligt een nieuw veld voor de moderne paedagogiek open... In de rij der humane pogingen van onzen tijd mag het vraagstuk der achterlijke kinderen niet onvermeld blijven. Naast zijn menschlievend, opvoedkundig en psychiatrisch belang - zegt Dr. S. KalischerGa naar voetnoot(1) - heeft het ook, van een sociaaleconomisch standpunt beschouwd, eene gewichtige beteekenis. Voor menigeen in den lande behoort het nog tot de nieuwigheden. Maar het gaat niet aan, vol heiligen schrik voor nieuwigheden, met de armen gekruist te blijven staan, vooral wanneer het nieuwe rekening houdt met noodwendigheden, die voor den denker en den opvoeder rijzen als zooveel ernstige problema's, waarvan de oplossing zich aanbeveelt bij alle menschen van goeden wil. Pol Anri. |
|