| |
| |
| |
Een uitnemend staatsman en paedagoog.
Ten zuid-westen van Columbus, de hoofdplaats van den Staat Ohio, in Noord-Amerika, ligt in een bekoorlijk dal, de hoogst schilderachtige badplaats Yellow-Springs, aldus genoemd naar de rijke zwavelbronnen, welke jaarlijks door duizenden worden bezocht, om er genezing en heil te zoeken. Daar stierf den 2en Augustus van het jaar 1859 een man, wiens verlies zeer levendig werd betreurd door alle weldenkende burgers der Vereenigde Staten. De dag zijner begrafenis was een wezenlijke rouwdag voor het Amerikaansche volk, maar bovenal voor de onderwijzers, die niet alleen in hem hun edelsten weldoener verloren, maar den stichter van het openbaar volksonderwijs, den bekwaamsten opvoedkundige, dien Amerika tot heden bezat.
De man, wiens leven en werken ik hier in breede trekken schetsen wil, was die algemeene vereering waard. Hij ijverde niet enkel voor openbaar en degelijk onderwijs, maar ook voor afschaffing der slavernij, voor meer humaner en liefderijker behandeling van krankzinnigen, voor algemeene verheffing en veredeling der werkende klas.
Zijne gezondheid en zijne kracht, zijn gansche leven heeft Horace Mann gewijd aan de volkszaak en de vrijheid. Met warme toegenegenheid, maar ook met een zeldzaam helder doorzicht heeft hij de teekenen van den tegenwoordigen tijd waargenomen, en ons het geheim zijner ziel ontvouwd in de krachtige belijdenis, die hij ons heeft nagelaten en waardig is, om onder het oog van verstokte en verschrikte staatmannen gebracht te worden.
| |
| |
‘Ik ben gelukkig,’ zoo schreef hij, ‘dat het bewind niet meer berust in de handen van enkel bevoorrechten en aanzienlijken, die het zoo dikwerf misbruikten tot groot nadeel van 't algemeen welzijn. De edelste vermogens van den mensch werden onderdrukt, verdorven door onwetendheid en bijgeloof. Vrijheid van denken en spreken was hem onbekend. Die langdurige onrechtvaardigheid jegens de min bevoordeelden kweekte overal verbittering en wantrouwen. Eindelijk moest de macht van enkelen wijken voor de macht van velen. Geweldigen strijd heeft het gekost, maar de overwinning is 't volk gebleven. Zal er uit dien nieuwen toestand voordeel of schade vloeien voor de algemeene welvaart en volksbeschaving, nu dat de wil van 't volk zich gelden doet als de hoogste wet, dat zijne armoede gebiedt aan de weelde der rijken, zijne onkunde beslist over hunne rechten, zijne begeerte hunne bezittingen bedreigt? Van liefderijkheid is bij velen der vroeger bevoorrechte standen geene spraak meer; wat zij alleen nog willen, is zorgen, om zich zelven te beschermen en te verdedigen. Zij moesten nochtans begrijpen, dat zij slechts rust en veiligheid vinden in de toewijding aan het geluk van allen; dat de harmonie in de maatschappij hersteld en gehandhaafd worden zal, als 't heilig plichtbesef zich overal gelden doet; dat alleen heil te wachten is van onderlinge waardeering en samenwerking. Dit is de zin der groote les, die de geschiedenis ons geeft.’ Deze taal, zoo waar en zoo bevoegd, richt zij zich even niet tot de leiders en staatslieden in Europa, als tot de demokratie der Vereenigde Staten?
Sprekende van de algemeene onverschilligheid, die hij in den beginne voor zijn beschavingswerk ontmoette, schrijft Horace Mann deze merkwaardige woorden: ‘Ik kan mij niet weerhouden te lachen met het zonderlinge van mijnen toestand. Wanneer ik, na eene lastige voorbereiding, ergens mijn opvoedings-evangelie ga prediken, en het publiek smeek naar mijne woorden te luisteren, dan schijnt het mij, dat ik aan de
| |
| |
deur eener woning sta, waar ik vruchteloos aanklop en niemand tehuis is, of wel de lieden het te druk hebben, om te vernemen, dat de ontboeide stroom zich met geweld van de bergen stort, en allen dreigt mede te sleepen.’ Een andere maal schrijft hij: ‘eens dat de openbare denkwijze bedorven is, dan blijven de pogingen, om door wetten den eigendom, de vrijheid en het leven der burgers te beschermen, al even vruchteloos als door plakbrieven die kevers uit onze boomgaarden te verdrijven.’ Volgens Mann is, ‘de opvoeding de eenige politieke redding, buiten deze ark is er niets dan zondvloed.’
Hij, die met den blik eens zieners zulke lessen uit het diepste zijner ziel, uit zijne rijke ervaring wist te trekken, verdient, dat zijne stem overal gehoord worde, zoowel in de woningen der rijken als in de hutten der armen, in de volksvergaderingen en van het spreekgestoelte.
Het weinige, dat hier wordt meegedeeld, zal voldoende wezen, om den lust van den lezer op te wekken, het leven van dien merkwaardigen persoon wat van dichterbij te leeren kennen.
Het eigenaardige, dat Horace Mann kenmerkt, is, dat hij niet alleen paedagoog, maar tevens beroemd advocaat en rechtsgeleerde was, beurtelings afgevaardigde, senator, voorzitter van den Senaat van Massachusetts, lid van het congres der Vereenigde Staten, een der eerste redenaars van zijn land, de onvermoeide en humane strijder voor 't recht in alle groote aangelegenheden. Het voorzitterschap van den Senaat te Boston verliet hij, om eenvoudig secretaris van den Opvoedingsraad te worden; later, de keus hebbende tusschen den post van gouverneur van Massachusetts en de betrekking van voorzitter en bestuurder van het op te richten Antiochië's college te Yellow-Springs, aarzelt hij niet het laatste te kiezen, overtuigd, dat hij het beste deel heeft aanvaard, daar hij de vorming van jeugdige geesten en jonge harten voor de schoonste taak houdt, die een man kan toevertrouwd worden.
| |
| |
Den 4n Mei van het jaar 1796 zag Horace Mann het levenslicht in een klein, onbeduidend dorpje van Massachusetts, te Franklin, dat door den naam, dien het draagt, reeds eene historische vermaardheid bezit. Zijn vader, Thomas, was een eenvoudige landbouwer, die met de opbrengst eener kleine hoeve, in het onderhoud van zijn gezin voorzien moest. Van jongs af ontzag de kleine Horace zich geene moeite: met het krieken van den dag was hij op, en hielp de familie in haar lastig werk. De bekrompen geldelijke toestand zijner ouders was oorzaak, dat de geheele opvoeding der kinderen zich bepalen moest bij watlezen, schrijven en rekenen. De school, waar het bleeke, tenger jongetje geplaatst werd, behoorde onder de kleinste en armste van den geheelenomtrek. In het dorpje bestond nog eene kleine boekerij, destijds den bewoners door Benjamin Franklin geschonken, toen zij aan de buurt hunner onaanzienlijke huisjes zijnen naam gegeven hadden. De meeste dezer boeken waren van godsdienstigen en geschiedkundigen aard. Waren die werken weinig geschikt, om zijne zucht naar kennis te bevredigen, hij dacht niettemin ernstig over het gelezene na, en leerde den oorlogsroem kennen, dien zijne rede en zijn geweten als misdaad veroordeelden. Om zich verder nog het eene of andere schoolboek te kunnen aanschaffen, trachtte hij buiten de uren der klas en den verplichten veldarbeid, met strooivlechten iets te verdienen. Van jongs af voelde de knaap zich sterk getroffen door de schoonheid der natuur als door die der kunst. Hoe dikwïjls stond hij in bewondering bij het prachtig tafereel der op- en ondergaande zon; 's nachts vleide hij zich op den rug, om het met sterren bezaaide firmament in al zijne heerlijkheid te kunnnen aanschouwen. Er leefde in zijn gemoed niet alleen poëzie, geestdrift voor het schoone, maar ook een vurig verlangen, om met elken dag, dien hij ouder werd, toe te nemen in verstand en kennis. Meer dan eens zonderde hij zich af, om in stilte
te kunnen nadenken, hoe hij later door de wetenschap zich nuttig voor zijne medemenschen maken kon.
| |
| |
Toen Horace dertien jaren oud was, stond hij aan het bed van zijn stervenden vader, die zijne kinderen niets anders nalaten kon, dan het voorbeeld van een rechtschapen leven, indrukken van deugd en een ingeboren dorst naar kennis. Korts te voren was een broeder van twaalf jaar door onvoorzichtigheid in de rivier verdronken. Dit dubbel verlies maakte hem niet alleen diep ongelukkig, maar de innerlijke blijdschap zijner jeugd werd daarenboven nog vernietigd door verkeerde godsdienstige indrukken. De leer der voorbeschikking, die hij van den kansel in het kerkje te Franklin, door Dr. Emmons, een streng Calvinistischen predikant, hoorde verkondigen, stuitte hem geweldig tegen de borst; de uitlegging over algemeen verderf en verworpenheid, de schildering der hel met al hare folteringen joegen hem zulken schrik aan, dat hij soms geheele nachten niet slapen kon. Zijn angst verkeerde welhaast in hevigen haat tegen den predikant, die zulke leer had durven verkondigen. Pijnlijk aangedaan door hetgeen men hem verhaalde van den God der wraak, zocht zijn hart den God van liefde, den Vader, die jegens allen barmhartig is. En het geloof aan dien Vader, die zijne Zon doet opgaan over boozen en goeden, stortte kalmte en vrede uit in zijne ziel.
Twee troostengelen bleven hem bij: eene liefdevolle zuster, die steeds zijne vertrouwelinge en vriendin is gebleven, en welke hij talrijke en onschatbare diensten bewees; zijne hartelijk geliefde moeder, die hij zoozeer vereerde als hij haar innig en onuitsprekelijk beminde, en aan wier zorgen nu alleen de zware taak van de opvoeding harer kinderen werd overgelaten. Zij was eene geboren Stanley, die niet slechts voor haren man eene voorbeeldige echtgenoote was geweest, maar eene vrouw van meer dan gewoon verstand, met een verheven karakter. Op de lijst van plichten en vermaken stonden hare kinderen bovenaan, de wereld en haar zelve kwamen achter. Zij bezat de benijdbare gave van uitstekend te vertellen, de grondslagen zoo vast en duurzaam te leggen, naar welke alle kennissen zich
| |
| |
moesten richten, door welke zij allen moesten geleid worden. Hare lessen, hoe eenvoudig ook, wisten steeds het hart te roeren en te verkwikken. Ook hadden al de kinderen haar innig en onuitsprekelijk lief, en vereerden haar om het meest. Zoo sleet Horace zijne eerste jaren te midden van eenvoudige landslieden, in dit klein, armoedig dorp, zonder mogelijkheid van sterke prikkeling of gelegenheid van verveling. In een' brief, gericht aan eenen vriend, schrijft hij over zijne kinderjaren het volgende: ‘Van natuur was ik zeer levendig en veerkrachtig, doch de armoede mijner ouders legde mij gestadige ontberingen op. Ik geloofde, dat inspanning eene ruwe voeding was, maar zij voedde mij te veel. 's Winters had ik binnen 's huis stille bezigheid te doen, waardoor ik zelden kon uitgaan; 's zomers, als ik op de hoeve arbeiden kon, was de arbeid te zwaar en dikwijls op de uren van den slaap genomen. Ik herinner mij niet meer, wanneer ik begon te werken; de weinige rusturen, waarover ik beschikken kon, moest ik trachlen in te winnen door overwerk. Vlijt en ijver werd mij eene tweede natuur. De gewoonte van arbeiden was mij zoo zeer eigen geworden, als het leven van een visch in 't water. Ik geloof niet ooit gemord te hebben, omdat ik iets te doen had; ik heb het steeds aangenomen als de fatalist, en zoo zeker was het gedaan te worden, als het opgaan der zon.’
Horace was met de kleine som van kennis, die hij had opgedaan, niet tevreden. Hij gevoelde al te zeer wat hem ontbrak, en hij was vast besloten het aan te vullen. De zucht naar hooger ontwikkeling dreef hem voort gelijk de trekvogel, die door 't instinct bij lentetijd naar 't noorden wordt gestuwd. Een gelukkig toeval schonk hem de gelegenheid zijn verlangen naar ontwikkeling te voldoen. Een reizend schoolmeester, een zekere Samuel Barrett, kwam tijdelijk in zijne buurt eene school te openen. Het was een zonderling man en aan den drank verslaafd. Barrett's specialiteit was Engelsche spraakleer, Grieksch en Latijn. Al zijne taalwetenschap bestond in
| |
| |
zuiver memoriewerk; in rekenkunde was hij een idioot. Van hem leerde Horace in eenige maanden genoegzaam Latijn, om van de klassieke schrijvers iets te kunnen verstaan. Door aanhoudende studie, spaarzaamheid en wat geld, dat hij geleend had, bracht hij het weldra zoo ver, dat hij op twintigjarigen leeftijd aan de hoogeschool van Brown, in de stad Providence, als student werd toegelaten. Hier kon hij zich, met al de kracht, die in hem was, aan de studie wijden, zijne liefde voor de wetenschap den vollen teugel vieren. Ziekte evenals gebrek aan middelen, om de schoolgelden te voldoen, dwongen hem gedurende de wintermaanden zijne studiën te onderbreken, welken tijd hij benuttigde, om wat geld te verdienen, en in zijn onderhoud te voorzien met lesgeven in eene dorpsschool. Gelukkige omstandigheid, die zooveel invloed hebben zou op zijne latere bestemming. Na verloop van drie jaren waren zijne studiën geëindigd. Bij het examen verwierf hij de eerste plaats. Het onderwerp zijner aanspraak tot het verkrijgen van de academische graduatie, handelde over ‘het vooruitstrevende karakter van het menschelijk geslacht,’ eene afspiegeling der geschiedenis van zijn eigen leven. Met jeugdig vuur schetste hij den hoogeren stand der maatschappij, als opvoeding het volk ontwikkelen zal in betere overeenkomst met wijsheid en deugd; als menschenliefde en barmhartigheid de behoeftigen zal bijstaan en 't lijden van ons geslacht zal lenigen; als vrije instellingen de verdrukkingen en oorlogen zullen afschaffen, welke tot hiertoe de volkeren van elkander scheiden, en hen beletten een rijk van grootheid en geluk te stichten.
Overmatig werken had zijne gezondheid zoo erg geschokt, dat hij er altijd in zijn verder leven de gevolgen van dragen moest.
Slechts enkele maanden was hij in dienst van een advocaat, toen hij aanzocht werd, om aan de hoogeschool, waar hij zijne studiën voltrokken had, de klassieke letterkunde, Latijn en Grieksch te onderwijzen. Om eene dubbele reden nam hij het
| |
| |
voorstel aan. Het zou hem toelaten het geld, dat hij voor zijne studiën geleend had, terug te geven, en hem in de gelegenheid stellen zijne kenissen der klassieke Oudheid te overzien en uit te breiden.
Gedurende de twee jaren, dat hij aan de hoogeschool met ongekenden bijval onderwees, maakte hij kennis met de dochter van den voorzitter der Universiteit, Dr Messer. Het uitmuntend karakter van den jongen leeraar had het edel hart der vrouw getroffen. In haar zou hij later eene trouwe gade, een troostenden engel, een krachtigen steun vinden, en zijn zin voor het familieleven, de behoefte aan genegenheid en liefde volkomen bevredigen.
De loopbaan van advocaat, winstgevender dan die van het leeraarsambt, zou Mann toelaten niet langer de verwezenlijking zijner geluksdroomen te moeten uitstellen.
Op het laatst van 1821 trok hij naar de rechtschool van Litschfield in Connecticut, die dan eene groote faam genoot, vooral door het voortreffelijk onderwijs van den gewezen rechter Gould. Hier verbleef hij ruim een jaar, en vormde zich onder de leiding van dien uitstekenden jurist tot een talentvol rechtsgeleerde.
In 1832 vestigde hij zich als avoué te Dedham in Massachusetts, maar pleitte tevens voor de balie te Norfolk. Welhaast was Horace Mann de meest gekende advocaat der geheele streek. Van den eersten dag van zijn nieuw beroepsleven had hij het vast besluit genomen nimmer eene zaak te pleiten, die hij niet als volkomen rechtvaardig kon beschouwen. De grootste kracht van den advocaat achtte hij verloren, wanneer hij de overtuiging van 't geweten miste, dat zijne verdediging een strijd voor de waarheid was. Wel kan het behalen van roem een prikkel wezen, maar het bewustzijn, dat men iets rechtvaardigs verdedigt, is uit zich zelf reeds eene scheppende macht, en moet den bezitter er van meer dan een hulpmiddel schenken tegen de anders grootere meerderheid van den tegen- | |
| |
stander. De stukken der gerechtshoven kunnen het bewijs leveren dat hij, gedurende de veertien jaren zijner praktijk, van de tien zaken, die hij pleitte, er negen won.
Op het nationale feest van den 4n Juli 1824 werd hem door zijne medeburgers van Dedham de vereerende taak opgedragen, om naar Amerikaansch gebruik, eene feestrede te houden ter herinnering van den onafhankelijkheidsoorlog. Zoo voortreffelijk kweet hij zich van den hem opgedragen last, dat John Quintius Adams, de toekomstige voorzitter der Vereenigde Staten, zijne redevoering den vleiendsten lof toezwaaide, en hem eene schitterende loopbaan voorspelde.
Inderdaad, drie jaar later, in 1827, werd Horace Mann verkozen als afgevaardigde, om het graafschap Norfolk bij de wetgeving van Massachusetts te vertegenwoordigen. Hier leerde hij de menschen en de zaken van dichterbij kennen, en werd hij eene wezenlijke macht; hier vooral bleek het in welken geest hij werken zou. Van toen af aan verdedigde hij die groote beginselen, die niet elkaar zoo nauw samenhangen, en die alle dezelfde strekking hebben voor het belang der menschheid: vrijheid van godsdienst, afschaffing der loterijen, hervorming der strafwet, die van het beginsel moet uitgaan, dat de straf bovenal de verbetering van den plichtige beoogen moet; verder het leggen van spoorwegen tot volmaking van 's volks welvaart. Doch twee zaken behandelde hij gedurende lange jaren met bijzondere voorliefde: de wet tegen de dronkenschap en het stichten van een nationaal gasthuis tot verpleging van krankzinnigen.
Het afzichtelijk schouwspel van de kwalen der onmatigheid had zijne ziel met verontwaardiging vervuld; innig smartte hem de jammerlijke ontaarding van een deel zijner natie. Dit gevoel had hem sedert lang lid doen worden van de maatschappijen, opgericht om dien geesel in de streken van het noorden te bevechten. Met Mozes Grant was hij er het ijverigste lid en tevens de beste redenaar van. Sprak hij tot het
| |
| |
volk, dan was het altijd, om zijn evangelie der opvoeding en der matigheid, zooals hij het noemde, te prediken. ‘Ik ben overtuigd,’ zoo schreef hij aan zijnen vriend Sumner, ‘dat bijaldien honderd ernstig opgevoede jongelingen der stad, evenals Leonidas met zijne Spartanen aan de engte der Thermopylen, zich strijdvaardig stelden, om den doortocht van dien helschen vijand tegen te houden, de vreeselijkste aller kwalen verdwijnen zou. Ik geloof bijna het recht te hebben elkeen op te roepen, om aan dit werk van volksverdediging mee te helpen, ja zelfs mijne vrienden ronduit te zeggen, dat zij aan de hoogste wet hunner natuur moeten gehoorzamen met dien plicht te vervullen.’ ‘Hoevele duizenden dronkaards zouden het nooit geworden zijn,’ zeide hij dikwijls, ‘ware de herberg of kroeg slechts op anderhalve mijl hunner woning gelegen geweest.’ Aan zijne onvermoeide en langdurige propaganda was het te danken, dat eindelijk in 1837, met 240 stemmen tegen 17, en in den Senaat met 23 tegen 6, de wet op de dronkenschap werd gestemd en ingevoerd. Dit was het werk van Horace Mann, een groote zegepraal, maar nog grooter vreugde voor den menschlievenden volksredenaar.
Tijd en rust, kracht en gezondheid had hij voor dit werk geofferd, alles moedig getrotseerd. Toch was het doel van zijn streven slechts gedeeltelijk bereikt. Lastiger zou zijn veldtocht wezen, dien hij voeren zou tegen de onmenschelijke hardheid, waarmede de arme krankzinnigen nog in Amerika, zooals overal elders, werden behandeld. Mann was de Pinel, de Ghuislain der Vereenigde Staten. Zijn teeder menschelijk hart, zijne hoogst ontwikkelde rede konden niet dulden, dat men de ongelukkigen nog langer als galeiboeven of booswichten behandelde; zij, die zooveel medelijden en barmhartigheid verdienden. Gansch alleen en gedurende vijf volle jaren, verdedigde hij de zaak zijner lijdende natuurgenooten met een talent en roerende welsprekendheid, met eene volharding en toewij- | |
| |
ding, die nog steeds onze bewondering wekken. Zijne voorstellen, tot oprichting van een nationaal krankzinnigengesticht te Worcester, vonden in den beginne weinig sympathie. Noch onverschilligheid en gevoelloosheid van eenigen, noch regelrechte aanval van anderen, niets was in staat hem te ontmoedigen of hem zijn edelmoedig plan te doen opgeven. Hij rustte niet, voor dat hij zijne wenschen zag vervuld. Die weldoende onderneming was door hem alleen ontworpen, volgehouden en verdedigd met een vuur en heilige overtuiging, die hem eindelijk deed zegevieren. Zoozeer had hij de gemoederen gekneed en geroerd, dat bij de eindstemming geene enkele hand tegen de wet zich verhief. Wat meer is, zijne medeleden benoemden hem tot voorzitter van den Raad der gemachtigden, om het contract op te maken en toezicht te houden over het op te richten hospitaal. Het vertrouwen, dat men in hem had gesteld, werd niet beschaamd: in alle omstandigheden en onderhandelingen toonde hij zooveel tact en doorzicht, zooveel wijsheid en vindingsgeest, gepaard met eene wonderlijke volharding, die alle hinderpalen overwon. Wie beschrijft ons zijne blijdschap en geluk, toen hij zelf met eigen hand de ongelukkigen naar hun
nieuw verblijf mocht leiden, dat hij met zooveel zorg en warme toewijding voor hen had voorbereid? Met welke hartelijke voldoening drukte hij de hand van Dokter Woodward, zijtn eersten bestuurder, die zoo volkomen zijne edele gevoelens en denkbeelden deelde! Met welke dankbaarheid ontving hij te Worcester de liefderijke en verheven weldoenster Miss Dix, die hem voor zijne lijdende medemenschen boeken, lekkernijen en zoete troostwoorden bracht!
De bijval, welke na zooveel jaren het werk gekroond heeft, spreekt duidelijk nog van zijne groote gaven en van zijn beleid als inrichter en bestuurder. Dit hospitaal heeft als model gediend van menig dergelijke instelling in andere landen, en zoozeer aan alle verwachtingen voldaan door den weldoenden
| |
| |
invloed van zijn wijd bekend succes, dat het een ware zegen geworden is voor de lijdende menschheid.
Intusschentijd en onder al dat werken was Horace Mann met de vrouw zijner keuze, de reeds vermelde dochter van Dr. Messer, in den echt getreden. Zijn geluk overtrof al zijne droomen: ze was voor hem een engel van zachtmoedigheid en liefde; maar de volmaakte zaligheid behoort zoo weinig tot deze wereld, dat zij gelijkt op 't bliksemvuur, dat haar doorvliegt. Slechts twee jaren mocht hij aan hare zijde het hoogste geluk genieten. Met welke weemoedige vereering herdacht hij haar, die de dood hem zoo vroegtijdig ontnam! ‘Heel mijn leven,’ schrijft hij later. ‘trok zich samen bij den haard. Al de gevoelens, die vroeger hunne bevrediging naar buiten zochten, keerden spoedig naar het heiligdom terug, waaraan hare tegenwoordigheid een hoogeren glans gaf. De eerzucht vergat de toejuiching der menigte, om de voorkeur harer zoete stem. Vreugde moest ik buitenshuis niet zoeken, want ik bezat er eene onuitputtelijke bron van in mijne nabijheid. Bij haar bouwde mijne inbeelding hare schoonste luchtkasteelen en verzamelde er hare rijkste schatten. Ze schonk mij telkens frissche arbeidskracht, zette mij tot nieuwe en moedige daden aan, louterde mijn ideaal en adelde mijne begrippen van het schoone. De liefde, die ik voor haar gevoelde, deed mij anderen vergeten. Hare fijngevoeligheid zou geene bloem gedeerd hebben. Waar zou ik eindigen, moest ik naar waarde schilderen die heerlijke veropenbaring der zedelijke schoonheid, haar rechtschapen karakter, hare bevalligheid en diep gevoel, die als een glans van edelen diamant hare reine ziel en deugd omzweefde?’
De slag, zoo geheel onverwacht, maakte hem diep rampzalig. Hij was gebroken, vernietigd, meer ontroostbaar dan ooit. Het zicht van het geluk eens anderen vermeerderde zoo zeer zijne smart, dat hij plotseling weg moest gaan, zonder nog een woord te kunnen uiten. Niet lang geleden was zijne zuster
| |
| |
ook getrouwd, maar de zaken van den man gingen niet vooruit. Mann verleende edelmoedig hulp, zelfs meer dan hij vermocht; maar juist die opoffering dwong hem tot meerder werken en ontbering, die zijne gezondheid schaden moest. Voortaan vergenoegde hij zich met eene enkele kamer, die hij des daags als werkkabinet en 's nachts als slaapvertrek gebruikte. In weerwil van zijn onverpoosden arbeid, van zijne sobere levenswijze en van al de ontberingen, die hij zich getroostte, gingen de zaken zijns schoonbroers achteruit. Niemand dacht er aan, dat de beroemde advocaat, de invloedrijke volksvertegenwoordiger slechts elken anderen dag maar eens kon middagmalen. Dit overmatig werken gevoegd bij al het leed, dat hem zoo trof, ondermijnde zijne krachten en wierp hem voor langen tijd op het ziekbed. Zijne vrienden dorsten op geene herstelling hopen. Toch wilde hij niet sterven: wel kon de smart hem nederdrukken, maar niet breken; met zeldzame veerkracht wist hij zich weder op te heffen en zich aan te zetten tot nieuwen arbeid. Zijn strijd tegen de onmatigheid en ten voordeele der krankzinnigen was nog niet ten einde. Die strijd schonk hem als 't ware nieuwe levenskracht. ‘Niets verlicht zoo zeer de smart,’ zegde hij later: ‘dan zich toe te wijden aan het geluk zijner medemenschen.’ Hoe zwaar gedrukt door geldelijke zorgen, kon hij toch zijne erg beproefde zuster met hare minderjarige kinderen aan hun droevig lot niet overlaten; ook voor zijne moeder, wie hij sedert zijne laatste ongelukken, dubbele zorg en liefde toedroeg, moest hij leven. Nooit vergat hij dien teederen blik, vol hoop en liefdezorg, die hem aanmoedigde tot het goede; niets heeft hem zoo zeer verrukt dan die hemelsche uitdrukking, waarmee ze hem, zonder een woord te spreken, in het gelaat aanschouwde, om hem te doen begrijpen, dat hij thans een dubbel leven had, en hare bestemming zoowel als zijne eigene droeg. Nooit kon hij dien zaligen glimlach, dien lichten tred,
die hartelijke woorden vergeten, wanneer haar 't een of ander gunstig bericht, dat hem betrof, ter oore kwam.
| |
| |
Zachtmoedig en liefdevol in den hoogsten graad was Mann voor zijn gezin. Hoe zalig trof hem de bekoorlijke onschuld van het kleine kind, de blijde glimlach, die zijne genegenheid openbaart, de vreugde en blijdschap, die onbewust uit zijn hartje wellen, gelijk de zang van een' vogel of de geur eener bloem. Hoe verzoenend en vredestichtend trad hij overal op; maar nimmer ten koste zijner overtuiging zocht hij den vrede. Iemand, die als Mann, voor de oogen van gansch een volk, het denkbeeld der opvoeding als in zich zelven verpersoonlijkte, moest tevens het voorbeeld en het voorschrift geven, zelf wezen, wat hij van anderen eischte, het toonbeeld van de deugden, die hij aanbevool. Wat Mann ook leerde, dat zag hij in den spiegel van zijn rein gemoed. Werkzaamheid, karakter, kennis en geweten, genegenheid en toewijding aan de openbare zaak; alles wat de opvoeding betreft en de menschelijke natuur verheffen kan, was zijn eigendom; hij was een mensch in de edelste beteekenis van het woord; één, gelijk men er zelden ontmoet.
In 1835 deed hij in de Kamer van Volksvertegenwoordigers het beginsel stemmen alle tien jaren de wetten van Massachusetts te herzien, en eene commissie benoemen, welke aanstonds die taak op zich zou nemen. Toen het werk was afgedaan, werd Mann, als de bekwaamste rechtsgeleerde van het land, met den rechter Theron Metcalf gelast de gewijzigde wetten na te zien. Het volgend jaar werd Horace Mann tot lid verkozen van den Senaat, en kort daarna tot voorzitter dier hooge vergadering. Gedurende zijne wetgevende loopbaan nam hij een zeer werkzaam deel aan de bespreking van al die vraagstukken, die verbetering van onderwijs, van volksbeschaving en volksveredeling betreffen.
Bij de oprichting van den Onderwijs- en Opvoedingsraad van Massachusetts op 29n Juni 1837, werd aan den Voorzitter des Senaats de nederige betrekking van dien Raad aangeboden. 't Is bijna niet te begrijpen, hoe een geleerde van zulke uitste- | |
| |
kende gaven en verdiensten, iemand, die op de hoogste waardigheid kon aanspraak maken, er toe besluiten kon eenvoudig secretaris van den Opvoedingsraad te worden! Zonder aarzelen deed hij afstand van zijn verheven ambt, om werkzaam te zijn op een gebied, dat zoo zeer met zijne neiging overeenstemde. Hij was tevreden en gelukkig den droom zijner jeugd te kunnen verwezenlijken, zijne hoogste wenschen te kunnen vervullen. Gedurende twaalf jaren onthield hij zich van alle politiek. Onderwijs en opvoeding, dit was voortaan zijn lust en leven. Van nu af aan gevoelde hij zich verantwoordelijk voor den goeden uitslag der onderneming; moest het hem have, gezondheid en leven, ja duizend levens kosten, hij zou ze ten beste geven voor de goede zaak. De tachtig duizend scholieren van Massachusetts werden zijne kinderen.
Niet zonder aandoening herleest men in zijn dagboek de bladzijde, waar hij van zijne bezorgdheid, van zijne angstvalligheid gewaagt, om het hem aangeboden secretariaat van den opvoedingsraad te bekleeden. Nacht en dag hield hij er zich mee bezig. ‘Hoe weinig ken ik nog den slaap,’ schrijft hij; ‘het ongeluk en de slechte gezondheid hebben mij buiten staat gesteld hem volledig te genieten, en als natuurlijk gevolg daarvan, waak ik nooit; want slapen en waken zijn steeds voor mij vermengd. Hoe kwelt mij de gedachte, dat de toekomst van zoovelen afhangt van het welgelukken mijner pogingen. Het bewustzijn van zulk eene verantwoordelijkheid is wel in staat iemand moed te geven, maar ook hem gansch terneer te slaan. Ik schrik, als ik denk aan de taak, die men mij wil opdragen. Nochtans ben ik bereid er alles voor op te offeren; 't hoofd te bieden aan al de moeilijkheden, aan welke ik mij blootstel: aan naijver, misverstand of vooroordeel. Alles wil ik lijden met den geest eens martelaars. De dag van morgen belisse over de rest mijner loopbaan. Blijf ik getrouw aan de beginselen van waarheid en recht, dan kan een tijdelijke tegenslag niet lang toch duren, en moet het einde den arbeid
| |
| |
kronen. Niemand mag ik ontevreden of bitter maken, niemand ook vernederen of een onoverkomelijk beletsel wezen, maar een soort van vloed, die overal doordringt en wasdom schenkt. Eene nieuwe levensbron gaat ontspringen, waaraan millioenen zich kunnen laven. Mocht ik haar op hare wegen leiden, en bij het einde mijner levensbaan met welgevallen nederzien op den breeden en diepen stroom, die overal en immer verder geluk, en deugd en zegening verspreidt. Ja, ik wil mij offeren voor het heil der menschen. Wie zich met liefde en zachtheid wijdt aan eene heilige zaak, moet ongetwijfeld zegevieren. De wil weerstaat het geweld, maar hij geeft zich gewonnen voor een toegenegen en zachtmoedig hart.’
De eerwaarde Dr. William E. Channing, een der edelste mannen der Republiek, was een der weinigen, die Mann 't aanvaarden van dit ambt niet afried. In een' brief aan hem gericht, schrijft hij het volgende: ‘Ik verneem, dierbare Vriend, dat Gij U wijdt aan de zaak der opvoeding voor 't algemeene welzijn. Niets kan mij meer genoegen doen. Sinds lang hoopte ik, dat dit werk verricht zou worden door iemand, die al uwe eigenschappen bezit. Waardiger ambt kunt Ge niet vinden, edeler kan 't Gouvernement niet wegschenken. Sta mij toe onder uwe leiding te werken, waar de gelegenheid zich daartoe aanbiedt. Kan ik U ten eenigen tijde van dienst zijn, beschik over mij, ik zal gelukkig wezen met U te kunnen spreken en werken. Wanneer toch zullen in dit land de onteerende partijtwisten ophouden, en beter bezielden gaan denken aan 't geen gedaan kan worden voor eene wezenlijke verbetering van het Gemeenebest? Konden wij de wonderlijke bedrijvigheid en de kracht van dit volk in 't rechte spoor leiden, dan brak een nieuw en heerlijk tijdperk aan in onze Republiek. Uwe offervaardigheid en toewijding, om zelven dit werk te doen, is een gelukkig voorteeken. Ge staat echter niet alleen, noch als eene uitzondering in dezen tijd. Menig hart moet getroffen zijn door de edele drijfveeren, die
| |
| |
er U toe aanzetten. Ik hoop, dat uw volharden U nieuwe kracht en gezondheid schenke! Ik schrijf U in der haast, want ik ben niet sterk, en elke inspanning put mij spoedig uit; maar ik had behoefte er aan U mijne hartelijke deelneming en sympathie te betuigen en te wenschen, dat God U voorspoed schenke op al uwe wegen.’
Uw oprechte vriend,
W.E. Channing.
Van dit oogenblik af zijn er geene vragen van methode, van opvoedkundige voorschriften, programma's, boeken, die Mann niet nauwkeurig onderzoekt of ter plaats bestudeert, om ze vervolgens in zijne jaarlijksche rapporten te bespreken. Zijn helder verstand, zijn gezond en juist oordeel, door ervaring gerijpt, waren hem hierbij leiddraad en maatstaf. In drie maanden tijds bezoekt hij zelf achthonderd scholen, ontvangt van duizend onderwijsgestichten allerlei mededeelingen. Gewapend met al die bescheiden en inlichtingen, wijst hij zijne medeburgers op den ellendigen toestand der schoollokalen, op de onbekwaamheid der leerkrachten, op de nalatigheid der comiteiten, de werkeloosheid der schoolopzieners, de erbarmelijke hoedanigheid der boeken, op de onverschilligheid van het publiek. Wanneer men nagaat, wat Mann gedurende de twaalf jaren van zijn secretariaat verricht heeft, dan moet ons de bekentenis van de lippen, dat een werk van zulken omvang, van eene zoo buitengewone beteekenis nooit door iemand zoo volledig, zoo gewetensvol en zoo getrouw is volbracht en tot zulk een zegen is geworden.
Een oud en gebrekkig stelsel van onderwijs moest door een nieuw en beter vervangen, wetten gewijzigd en dienstbaar gemaakt worden voor nieuwe toestanden; eene gansch andere indeeling van grondgebied in de districten, het bouwen van schoollokalen, het klasseeren der leerlingen, het opzicht der scholen, verbetering van boeken, leerwijzen en onderricht, de hervorming der tucht, het oprichten van kweekscholen tot
| |
| |
opleiding van onderwijzers, het inwinnen, verzamelen en ordenen der onmisbare statistieken; voeg daarbij eene zeer uitgebreide briefwisseling, zoowel binnen als buiten het land, het houden van lezingen en voordrachten, het bijwonen van onderwijzersvergaderingen, het verspreiden van populaire schriften, het leveren van talrijke artikels voor het paedagogisch tijdschrift ‘het Common School Journal’ dit en honderden zaken meer, zoo vermoeiend voor brein en spier, behoorden tot zijn veelomvattenden werkkring.
En toch, door hoe weinigen werd dit alles gewaardeerd! Onophoudelijk moest hij zich verdedigen tegen de talrijke vijanden, die van verschillende zijden hem bestreden en aanvielen. Alledaagsche lieden, vroegere politieke tegenstanders, mannen, gedreven door slenter of eigenbelang, door dweepzucht en sectenhaat, zelfs zoogezegde vrienden spaarden hem hunne bittere verwijten niet. Allen, ook de minst bevoegden, dachten zich gerechtigd zijn werk te veroordeelen en af te breken: een werk, dat steeds de diepste denkers, de edelste geesten aller eeuwen heeft beziggehouden; een werk, waar zooveel tact en levenswijsheid toe noodig is, en zoo ontzettend rijk en diep van beteekenis, dat zij, die het beseffen, gewis uitroepen: ‘wie is tot zulke dingen in staat!’
Kleingeestigen konden niet begrijpen, hoe een man van zulken stand, van zooveel invloed, met een ruim inkomen, dit alles prijs kon geven voor eene eenvoudige bediening met een betrekkelijk karig loon, duizend dollars 's jaars, waarvan de helft besteed werd aan edelmoedige giften of in het belang der goede zaak. Men ging zoo ver er op te zinspelen, dat zijne zelfverloochening, zijn onbaatzuchtig streven wel eens aan min edele drijfveeren of aan partijbelang was toe te schrijven.
(Slot volgt.)
|
|