delijk, als die van een braven leermeester kinderen onderwijzend, verder zwelt hij en wordt krachtiger, vooral wanneer hij zijn cantaten aanvangt. Hier denkt men onwillekeurig aan den dichter uit vroeger jaren.
Bij de verzameling der gedichten, waaronder er meer van zeer ongelijke waarde in voorkomen, werd niet de meeste zorg besteed. Ik vond er tweemaal hetzelfde stukje: De eerste indruk, onder nummer XI en LVIII en De lof van 't onderwijs, onder de nummers XLVI en CVIII.
Ook de heer Edmond De Geest schreef een boek dat, in zekeren zin, voor de kinderen bestemd blijkt. Ik herinner me nog steeds De Geest's optreden in onze Zuid-Nederlandsche letterkunde, stoutweg, met een realistischen roman in twee deelen, hier en daar sterk gekleurd. In die dagen kenden wij noch Styns' Ruwe liefde, noch Buysse's Recht van den sterkste. De roman van Edmond De Geest was een krachtige schouderstoot in ons letterwereldje en wij meenden veel van hem te mogen verwachten op gebied van romanliteratuur. De schrijver schijnt het bij dit eerste pogen gelaten te hebben; althans zegt hij ons in zijn voorbericht dat deze bundel - ongeveer honderd vijftig stukjes - behoort tot eene reeks van meer dan zes honderd soortgelijke gedichten die hij ook wil uitgeven, indien dit eerste deel genoegzaam bijval inoogst. In onze taal hebben wij reeds de voortreffelijke vertaling van La Fontaine, door Coninckx en ook twee bundeltjes van den heer Leo Leefson, waarin verscheidene zeer mooie stukjes voorkomen. Ik meen den heer De Geest te mogen waarschuwen tegen het ontegenzeggelijk gevaar dat er in ligt achtereenvolgens soortgelijke bundels uit te geven: de lezer mocht wel eens vermoeid worden.
Deze bundel is overigens niet het beste wat de heer De Geest heeft voortgebracht. Buiten de fabelen, waarvan enkele uitstekend geslaagd mogen heeten, schitteren de andere gedichtjes niet erg uit door bijzondere hoedanigheden.