Haast oude menschen.
Toen viel hun gesprek weer.
Gelijk een vogel, die, door een pijl getroffen, toch opwil, maar neerzakt; weer opvliegt en neerzakt, telkens voor langer neerzakt - zoo viel hun gesprek weer en zwijgend zaten ze tegenover elkander in het groote salon, waar ze hem had willen ontvangen, nu haar vader er niet meer was, haar oude man van vader, voor wien, hij anders wel eens familiair placht aan te loopen.
Zij zat bij het raam in een leunstoel en een lichte zenuwachtigheid liep over haar handen. Hij keek verstolen van het beeld in olieverf van den afgestorvene naar haar stil gelaat, dat nog zoo blank was en zoo effen, onder haar verdunde, eenvoudig weggekamde haren, en zijn groote, bewonderende sympathie verteerde plotseling tot medelijden, daar hij dacht, hoe onderworpen zij er uit zag, hoe kalm-droef en lijdzaam in het kader van de ouderwetsche kamer, de groote kamer met haar verjaarde, iets te schelle en gezochte, verwelkte elegantie.
‘Dat is een goed beeld van papa’ zeide hij,
- ‘Ja,’ antwoordde ze, ‘het is sprekend’.
- ‘Hoe lang is het reeds gemaakt?’ vroeg hij.
- ‘Oh, lang’ sprak ze ‘maar hoe lang weet ik niet juist.’
Hij aarzelde een poos om wat hij verder zeggen zou.
‘De gelijk enis is getroffen’ ging hij dan voort en