nieuw tijdstip aan; van dit oogenblik af waren de betrekkingen bekend van al de werelden van het zonnestelsel; en de analogie veroorloofde te besluiten dat de Aarde zeer waarschijnlijk dezelfde natuurlijke gesteldheid moest hebben als de andere leden der groote zonnefamilie.
Doch, de gewichtigste vooruitgang op dit gebied ontstond bij het ontdekken van den kijker, door Galileï; dan werd het mogelijk al de bijzonderheden der planeten waar te nemen, den dampkring, de wolken, de sporen van vaste deelen en van zeeën; bij sommigen herkende men wachters. Aldus werd de gelijkvormigheid van oorsprong en van physische gesteldheid tusschen die werelden en onze Aarde door tastbare bewijzen gehandhaafd.
Eindelijk, de spectraalanalyse is tot heden de laatste stap: zij laat toe, hetgeen de krachtigste kijkers niet veroorloven, namelijk het bewijs te geven van de eenheid der stof in het heelal, en ook in den dampkring der planeten de aanwezigheid vast te stellen derzelfde gassen en dampen als in de atmosfeer der Aarde. Zoo heeft men de overtuiging verkregen dat waterstof, stikstof, zuurstof en koolstof en vooral het water dezelfde rol vervullen, niet alleen in de werelden van ons zonnestelsel maar overal in de oneindige ruimte; want zelfs in eene heele reeks vaste sterren is er waterdamp voorhanden.
Onder al de planeten is het Mars die zich voor de waarnemingen in de gunstigste omstandigheden aanbiedt; en nochtans heeft de rechtstreeksche navorsching nog niets aangewezen dat van het bestaan van levende wezens op die wereld zou kunnen getuigen. Niettemin is men volkomen van dit bestaan overtuigd; en zelfs, als men de evolutie der planeet nagaat, mag men veronderstellen dat er zich daar hoogere wezens moeten bevinden die ons in ontwikkeling verre vooruit zijn.