Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 2
(1897)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 34]
| |
Onze taal in Fransch-Vlaanderen.In den loop van de bespreking over de ‘Vlaamsche Wetten’ is er ook gezinspeeld geweest op den toestand van de Vlaamsprekende bevolking in Fransch-Vlaanderen. Die toestand is over het algemeen weinig bekend: terwijl de eenen beweren dat de geheele streek uitsluitend Nederlandsch of liever Vlaamsch spreekt even als de bevolking, van het aanpalende Veurne-Ambacht, willen anderen doen gelooven dat het Fransch sinds lang onze taal geheel verdrongen heeft en dat de Vlaamsche Beweging niet het minste recht heeft op die bevolkingen. De waarheid is tusschen beide zienswijzen, zooals uit het volgende blijken moet. In 1835 werd door de zorgen van de Commission historique du département du Nord eene kaart opgemaakt voor het aanduiden van de taalgrens; die kaart is te vinden in het tweede deel van het bulletijn van die commissie (1835). In 1855 ondernam het Comité Flamand de France, op voorstel van vader Serrure, het voorbereiden van een nieuwe dergelijke kaart, die in de Annales du Comité Flamand, tome III, overgedrukt werd. Later werden de verschillende dialecten onderscheiden die in Fransch Vlaanderen gesproken worden - Belle, Hazebroek, Cassel, Duinkerke - en de grondige studie van het dialect van Belle (Etude phonétique et morphologique) deed aan den schrijver Heer | |
[pagina 35]
| |
Abbé D. Carnel een gouden eere-medalje toekennen in den prijskamp van de Société des Sciences van RijselGa naar voetnoot(1). Zeer onlangs, in 1893 namelijk, koos nog eens een der voornaamste leden van het Comité Flamand tot onderwerp eener studie de vraag of het Vlaamsch wezenlijk in Fransch-Vlaanderen achteruitgaat en in welke verhouding; in de zitting van 16 November 1893 deelde Mgr. Dehaisnes, tevens voorzitter van de Commission historique du département du Nord, aan zijne medeleden van het Comité Flamand den uitslag zijner opzoekingen mede.
***
Ziehier den korten inhoud dier mededeeling. De streek wesquaestie kan verdeeld worden in vijf secties. 1e Sectie: Henegouwen, het Doorniksche en het Kamerijksche. - Het is onbetwistbaar dat sedert de VIIe eeuw het Waalsch of Romaansch element in deze drie streken overheerschend is en dat namelijk sedert de Xe eeuw het Vlaamsch, het Germaansch dialect geheel verdwenen is. 2e Sectie: Van Kortrijk tot aan St-Omer. In die streek wordt de grens gevormd door de Leie en door het kanaal van Neuf-Fossé (van Aire naar St-Omer). Zoo werd het ook aangeteekend in 1825, in 1775, in 1700, in 1625, in 1571, in 1405, in 1213 en zelfs in 1071; 't is te zeggen telkenmale wanneer de omstandigheden de noodzakelijkheid meebrachten van het aanteekenen der taalgrens. In deze sectie is nochtans nu eenig verlies merkbaar; er is een zekere achteruitgang voor onze taal in eene streek van 2 à 3 kilometers links van de Leie, bezuiden Waasten. 3e Sectie: St-Omer, - Vroeger was St-Omer een | |
[pagina 36]
| |
gedeeltelijk Vlaamsche stad; in 1550 nochtans was het Fransch reeds overwegend. Thans spreekt men in de stad zelve uitsluitend Fransch; doch vele familiën van Hautpont en Lysel, twee voorsteden, gebruiken nog het Vlaamsch. 4e Sectie: de zeekant, van Grevelingen tot aan Boulogne. - In 1229 werd in deze streek alles in het Vlaamsch behandeld; in 1586 beval Filips II dat het Fransch voortaan alleen als officiëele taal zou gebruikt worden. In de zeestreek heeft het Vlaamsch veel verloren. 5e Sectie: Artois en Picardie. - Het is bewezen dat het Vlaamsch nooit de taal dezer streken geweest is. Als besluit schrijft Mgr. Dehaisnes dat het Vlaamsch alleen eenigen invloed verloren heeft langs de Leie en aan de zeekust.
***
Dit historisch overzicht geeft evenwel nog geen oplossing voor de vraag: Welke is de tegenwoordige toestand? Wij hebben ons gericht tot den heer Cortyl, den geleerden en ievervollen secretaris van het Comité Flamand. Deze heeft ons toegelaten hem eenige vragen te stellen en wij denken niets beters te kunnen doen dan zijne antwoorden over te schrijven. | |
1e vraag. - Verschuift de taalgrens? Is zulks merkbaar?De taalgrens is in de vijftig laatste jaren onveranderd gebleven. Zij volgt - doch 3 à 5 kilometers ten noorden - den loop van de Leie, van het kanaal van Neuf-fossé (Aire naar St-Omer) en van de Aa (van St-Omer naar de Zee). Nu, evenals in 1845, zijn de gemeenten die aan die grens palen, niet uitsluitend Vlaamsch. Men spreekt | |
[pagina 37]
| |
Fransch op een deel van hun grondgebied en een groot deel der bevolking bezigt de twee talen. Doch, is de eigenlijke taalgrens niet veranderd, er heeft nochtans eene groote verandering plaats gehad voor wat de kennis en het gebruik van het Fransch betreft. Vooral in de 20 laatste jaren heeft het Fransch grooten vooruitgang gedaan in de zoogezegde mixte gemeenten, meest in de volkrijke, in de steden. De ‘Flamands de France’ verstaan en lezen het Vlaamsch der XVIIIe eeuw, maar zouden veel moeite hebben om het moderne Nederlandsch te lezen en te begrijpen, omdat sedert zoolang hunne taal geen deel nam aan de hervormingen van de algemeene beweging. Ten bewijze: te Belle is onlangs een Vlaamsch tooneelgenootschap ontstaan, dat zich uitsluitend tot de niet Fransch sprekende klassen richt: de uitnoodigingsbrieven en de plakbrieven zijn in het Fransch! De toehoorders begrijpen heel goed de spelers die plat Vlaamsch spreken, maar zij zouden de geschreven titels en uitnoodigingen niet kunnen lezen! | |
IIe vraag. - Welk is de gebruikelijke taal in de welgestelde klasse? in de werkersklasse?Binnen eenige jaren zal de welgestelde klasse van de steden het Vlaamsch niet meer begrijpen. Onder de veertig jaren is er nu reeds niemand meer die in 't Vlaamsch zou kunnen redekavelen. De burgerklasse gebruikt nu ook meer en meer Fransch, zelfs in 't huiselijke leven. De werklieden hebben Fransch geleerd in de school en in het regiment; toch spreken zij onder elkander Vlaamsch, tenzij wanneer iemand hen in het Fransch toespreekt. In den buiten, namelijk in de 73 zuiver Vlaamsche gemeenten, is het Fransch als gebruikelijke taal, weinig | |
[pagina 38]
| |
vooruitgegaan. Het is beter verstaan, maar men gebruikt het niet: al de klassen van de bevolking spreken Vlaamsch. Evenwel, zelfs in de eertijds zuiver Vlaamsche gemeenten heeft het Fransch veel gewonnen. Het getal dergenen die het Fransch niet begrijpen, neemt spoedig af. Ieder jaar vermindert het getal der parochiën waar de catechismus in het Vlaamsch onderwezen wordt en, integendeel, het getal der kerken waar af en toe in het Fransch gepredikt wordt, groeit aan. In de gemeenten die wij als zuiver Vlaamsche beschouwen (73 gemeenten met 90,000 inwoners) is en blijft het Vlaamsch de eenige taal die de inwoners onder elkander spreken. In de mixte gemeenten spreekt men Fransch op straat, in de werkhuizen, in het openbare leven, maar Vlaamsch in huis en onder familieleden. Edoch, voor de geheele bevolking, zelfs in die gemeenten waar het Fransch het minst doordrong, is het Vlaamsch alleen een gesproken taal die weldra tot een ‘patois’ afdalen moet, omdat zij niet gesteund wordt door het lezen, noch door het onderwijs. Men zou moeilijk tien personen per dorp vinden die Vlaamsch kunnen lezen en schrijven. Dat komt door dat er sedert meer dan 60 jaar geen Vlaamsch meer onderwezen werd. Ook niet buiten de lagere school, van waar het onmeedoogend verdreven werd. Ten andere, al kon de bevolking lezen, ze zou geen andere boeken vinden dan de catechismussen en eenige kerkboeken, uit de XVIIIe eeuw, die sommige familiën bewaard hebbenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 39]
| |
IIIe vraag. - Bestaan er nog Vlaamsche societeiten.Er bestaan er geene meer, met uitzondering van het tooneelgezelschap van Belle, waarvan hooger sprake is. Het Comité flamand doet wat het kan om het doordringen van het Fransch tegen te werken, en gelukt erin de geschiedenis van de vergetelheid te redden, de oude Vlaamsche overleveringen en gebruiken te bewaren. Het vindt zijn leden in de beschaafde standen en in de geestelijkheid en heeft weinig invloed op de taal zelve. De geestelijkheid is de eerste en de beste steun voor de Vlaamsche taal; zij strijdt waar zij strijden kan. Te Hazebroek wordt in het klein seminarie nog een leergang van Vlaamsch gegeven. Doch ook de geestelijkheid verliest den moed, omdat haar ijveren voor de taal zoo armelijk beloond wordt. Dat voor de geschreven taal. Als gesproken taal heeft het Vlaamsch nog lange jaren te leven in de zuiver Vlaamsche gemeenten. | |
IVe vraag. - Zijn er statistieke opgaven?Neen: maar het volgende geeft goed den toestand weer. De twee arrondissementen, Duinkerke en Hazebroek, tellen te zamen 250,000 inwoners. a) In 73 zuiver Vlaamsche gemeenten wonen er 90,000 inwoners. | |
[pagina 40]
| |
b) In 32 mixte gemeenten (waaronder Duinkerke, Hazebroek, Belle, Bergen) wonen ongeveer 117,000 inwoners. c) De overige 10 gemeenten zijn uitsluitend Fransch of liever Waalsch. | |
Ve vraag. - Is het waar dat er onlangs eene beweging was met het doel om de stichting te verkrijgen van een halfdepartement waar het bestuur zou in het Vlaamsch geschieden!Die beweging was weinig belangrijk, maar zij heeft toch bestaan.
***
En in den brief die deze antwoorden vergezelde, schreef Mijnheer Cortyl, als besluit: ‘Bij ons is de geest nog Vlaamsch en de zeden zijn het ook, maar de taal is reeds bijna een “patois”; zij zal echter nog lang de ware moedertaal blijven der landelijke bevolkingen.’ Uit ons oogpunt is die toestand waarlijk bedroevend... omdat hij geene hoop overlaat. Maar hij levert gewis een argument dat niet te versmaden is voor onzen taalstrijd. Aan hen die zeggen dat zij de Vlaamsche bevolking er toe zullen brengen om de moedertaal te verruilen tegen de Fransche taal, mogen wij op den toestand in Fransch-Vlaanderen wijzen en zeggen: ‘Ziedaar hoe weinig er bekomen werd, met de hulp van de knellende administratie, het verplichte onderwijs, de machtige centralisatie, de dienstplicht, het prestige van het Fransch en de krachtigste propaganda.’ - ‘Zoo taai is eene taal!’ |
|