Henri heet ik en de kinderen noemden mij ‘Oom Henri’. Was ik bij mijn vriend en ik kwam er veel, dan schreeuwden de oudsten als om strijd: ‘Oom Henri dit of oom Henri dat!’ En als ik dan in den tuin kwam om het verlangde spelletje met hen te spelen, klonk van uit den wagen het stemmetje van Henkie: ‘Annie, oome Annie!’ Dan ging ik naar hem toe, kneep hem in de wangen met de woorden: ‘Wel vent, wat wou-je?’ Dan werd hij verlegen, keek voor zich uit en wanneer ik dan vraagde: ‘Nou, beste kerel, wat wou-je nou?’ of iets dergelijks, dan richtte hij het hoofdje op en zag me aan met iets dankbaarweemoedigs in zijn blik.
‘Zeker, je bent een zoete vent.
Zeg 't me nou eens, wat wou-je, Henkie?’ En dan lachte hij eventjes en aaide met de toppen van zijn vingertjes, heel bedeesd, mijn wangen.
***
Op een middag hadden we - mijn vriend, zijn vrouw en ik - zooals dat wel eens meer gebeurde, druk over Henkie gesproken en hadden we mijn vriend en ik, getracht zijn vrouw duidelijk te maken dat zij het kind bij de andere wel wat achteraf zette.
‘Ach ja,'t is zoo 'n akelige jongen... je hebt niets aan hem!’
‘Zeg dat niet, Bertha, het ventje is zoo goedig en zachtzinnig!’
‘Het kind is niet gezond’ - zei mijn vriend - ‘Otto was op zijn leeftijd net als hij...’ (Otto was op één na de oudste) ‘en wat is hij nu geen aardige snuiter.’
‘Nou, houden jullie Hendrik maar... ik vind Bettie veel liever!’ Bettie was de jongste.
Dit gesprek werd gevoerd in de tuinkamer, de tuindeur stond open. De twee oudste speelden in den tuin