Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 2
(1897)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De jeneverplaagGa naar voetnoot(1),
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Doch we zullen nogmaals cijfers aanhalen; die toch zeggen meer dan alle redeneeringen. In bier verbruikt de Belg meer dan de Franschman, de Duitscher en de Engelschman te zamen:
Maar de Belg drinkt ten minste 240 liters per jaar en per hoofd. In het getal kroegen vinden we denzelfden schrikbarenden vooruitgang, voor zooveel dit laatste woord hier niet misplaatst is. Enkele cijfers zullen volstaan:
En zoo gaat het immer al klimmende voort zoodat we in 1890 reeds gekomen zijn tot 171,000 herbergen, terwijl er nog geen 6,000 scholen in ons land bestonden. Commentariën zijn hier volkomen overbodig. Van 1850 tot 1870 klom de bevolking met 25 % en de drankhuizen met 90 %. In 1830 was het algemeen verbruik van geestrijke dranken in België 18,000,000 liters; in 1870, 43,000,000 en in 1885 bereiken we reeds het cijfer van 70,000,000 liters. En geen wonder! Zie maar eens rond in stad of dorp of er wel ééne straat te vinden is zonder kroeg. Die betreurenswaardige toestand, die besmettelijke ziekte, de jeneverplaag, mag niet blijven bestaan, indien | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
men ons volk niet onvermijdelijk tot zedelijk en stoffelijk verval gedoemd wil zien. Er dient dus met vastberadenheid een kruistocht geopend te worden tegen die volksondeugd, een kruistocht die wat anders heilig zal zijn, daar het hier the struggle for life, het bestaan zelf des volks geldt. Oorlog aan de kroeg! zij dan de leus van ieder weldenkend mensch. Oorlog aan de kroeg! uit naam der humaniteit en der beschaving van onze 19e eeuw. Oorlog aan de kroeg! uit naam der huismoeders, die in kommer en ellende hun leven slijten. Oorlog aan de kroeg! uit naam der onschuldige kinderen. Oorlog aan de kroeg tot het uiterste! uit naam der toekomst van land en volk. Voorwaar geene gemakkelijke taak zoo'n ingeworteld kwaad uit te roeien. Doch daarom juist moeten alle ware volksvrienden de handen ineenslaan en krachtdadig samenwerken om de schandvlek dat België de grootste drinkebroêrsnatie van ons werelddeel is, uit te wisschen. Er mag geen onverschilligheid getoond worden, omdat de jeneverplaag hare grootste verwoestingen toch maar in de lage volksklasse aanricht. Dat volk, men vergete het niet, is onmisbaar voor den bloei van handel, scheepvaart en nijverheid, het is de werkende kracht eener natie, kracht die recht op bescherming heeft. Wanneer we dus het volk zien lijden aan eene besmettelijke ziekte, die het tot den arbeid ongeschikt maakt, moeten wij alle krachten inspannen om dat volk, in andere woorden, den arbeid, de welvaart van het land te redden. We zullen tevens een dubbel nut stichten, want door het gebruik van den alcohol te doen afnemen, bevorderen we de gezondheid en den stoffelijken toestand van den werkman. Die strijd, zeiden wij daarzooeven, | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
moet met vereende krachten gestreden worden, dat wil zeggen, dat particulieren en vereenigingen met de openbare besturen en de wetgevende macht moeten samenwerken, zoo niet, dan verkrijgt men slechts halve maatregelen, bijgevolg onvoldoende of geen uitslagen. De strijd tegen het alcoholisme moet één geheel vormen en dan ja zal de maatschappij er vruchten van plukken. Men leide uit deze woorden niet af, dat wij de zelfstandige werking van dezen of genen afkeuren. Elke poging hoe gering ook, verdient de onverdeelde goedkeuring en ondersteuning van allen, die drankmisbruik als een maatschappelijk kwaad bevechten. Hulde zij gebracht aan de Ligue patriotique van ons land, die reeds zoovele uitstekende diensten heeft bewezen; hulde aan de Socialistenpartij, die den verkoop van sterken drank in hare Volkshuizen verboden heeft; hulde aan zoovele anderen, die door woord en pen geijverd hebben om het goede zaad in den volksakker te strooien. Hebben echter, we vragen het in gemoede, hebben de uitslagen wel aan de verwachting beantwoord? Het antwoord op die vraag zal men vinden in de hooger aangehaalde cijfers.
***
Er ontbreekt eenheid, wij herhalen het, in het plan van bestrijding en zoolang die eenheid, die samenwerking niet zal tot stand gekomen zijn, zullen vele loffelijke pogingen vruchteloos blijven. Hoe wij die eenheid verstaan? Zeer eenvoudig: particulieren, vereenigingen, openbare besturen en wetgevende machten moeten elkander steunen, aanvullen, en dan zullen de uitslagen niet meer twijfelachtig zijn. We gaan dit nader toelichten. Men beginne in de school, bij hun eerste intreden in de kleine wereld, aan de kinderen de algemeene wetten | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
der gezondheidsleer voor oogen te houden en in het ontvankelijk gemoed der leerlingen afkeer van sterken drank te zaaien. Door passende en voor kinderen geschikte voorbeelden zal de onderwijzer in de hoogere klassen tevens al het afschu welijke van het dronkemansleven voorstellen. Die heilzame lessen moeten, en met meer klem zelfs nog, in de scholen voor volwassenen, in de patronages en genootschappen voortgezet worden. Ook moet de verkoop van sterken drank in de jongelingsvereenigingen ten strengste verboden worden. Men zon ook overal volksvoordrachten over het misbruik van sterken drank moeten inrichten en allerlei geschriften over dit gewichtig onderwerp in de volksklasse verspreiden en in alle werkhuizen en fabrieken doen uitdeelen. Wij doen hier tevens een beroep tot onze romanschrijvers en tooneeldichters, opdat zij door hunne letterkundige gewrochten mede zouden bijdragen tot het bereiken van ons doel. Naar onze meening is de onbekendheid met de nadeelige gevolgen van den sterken drank de grootste oorzaak van het bovenmatig verbruik bij ons volk. De werkman denkt, en niet ten onrechte, dat een borrel hem nieuwe krachten geeft en hem opwekt. Maar hij weet niet dat die opwekking bedrieglijk is en hem nadeel toebrengt. Wist de werker wat al vergift hij opdrinkt, hoe hij zijne gezondheid ondermijnt, welke treurige gevolgen het drinken op zijne kinderen uitoefent, hij zou het waarlijk niet doen. Maar de werklieden zijn onwetend, zij zijn onbewust van het kwaad, zij kennen de jeneverpest niet. Laat ons dus hun den steen niet toewerpen, zij zijn zoo schuldig of zoo slecht niet als men wel denkt. Licht moeten wij ontsteken in die donkere schuilhoeken van het arme volk. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Licht in de geesten van de verdwaalde, onwetende wroeters. Licht, meer licht in het ontluikende brein van het werkmanskind. Misschien zal men ons tegenwerpen, dat met de kroeg te doen verdwijnen, het eenige uitspanningsoord van den werkman weggenomen wordt. Dat is, helaas! maar al te waar. Na den zwaren arbeid vindt de werker in de maatschappij geen ander vermaak dan in de kroeg te gaan zitten. Die zou dus moeten vervangen worden in alle wijken der stad door ruime, goed verluchte en verlichte herbergen waar men een smakelijk en goedkoop glas bier kan krijgen, herbergen in den aard van die, welke te Brussel door de Ligue patriotique contre l'alcoolisme geopend werd, en zooals de socialisten in hunne Volkshuizen het verstaan. Ook heeft de maatschappij tot plicht aan het volk vermaak, uitspanning te verschaffen, want 't is eene stellige zaak, dat de mensch na het werk zijne uren van rust en genoegen moet hebben. De geest en het lichaam hebben tot hun onderhoud afwisseling noodig. Er bestaan in ons land talrijke instellingen van liefdadigheid voor den afgesloofden werkman; doch er moest ook in elke stad, in elk dorp eene vereeniging zijn tot veredeling van het volksvermaak. In Holland vinden we dergelijke instelling, die de beste uitslagen oplevert. Er ligt daar in dien weg, zoo men ziet, een uitgestrekt veld te bewerken open voor den werkmansvriend. De rol der vrouw in het werkersgezin is insgelijks van het grootste gewicht in de quaestie, welke ons bezig houdt. ‘Meer dan men meent,’ zegt Gustaaf Siegert, ‘dragen de vrouwen er toe bij, of een man goed of slecht wordt; meer dan men gewoonlijk aanneemt, hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
zij schuld aan de neiging van den man om te drinken. Zeer licht kwetst eene twistzieke vrouw den man - dan gaat hij heen en zoekt zijnen troost buitenshuis. Eene altijd ontevredene vrouw put eindelijk het geduld en de kracht van den man uit en drijft hem naar de kroeg. Eene hoogmoedige vrouw, die voortdurend den man met onverdraaglijken trots behandelt, ontneemt eindelijk de vastheid aan het edelste karakter en werpt hem den drank in de armen. Eene licht tot toorn ontvlambare vrouw doet hetzelfde. Wil daarom de vrouw haren man zeker aan niets nut doende drankhuizen onttrekken en het ontstaan van de zucht om te drinken tegengaan, dan make zij haar huis tot een tempel van geluk!’ In deze enkele woorden ligt gansch de waarheid opgesloten. O! konden wij den sluier oplichten, welke zoovele huiselijke drama's bedekt, we zouden inderdaad veelal de schuld moeten werpen op de vrouw, en in haar de aanleidende oorzaak ontdekken van al het lijden en de ellende in het gezin van den dronkaard. De vrouw toch kan door haar gedrag, door hare handelwijze veel ondeugd in de samenleving verhoeden; maar dan moet zij hare roeping in het huisgezin en in de maatschappij ten volle begrijpen. En dat begrip moet haar in de school ingeprent worden. Dan zal de man zijn uitspanning niet meer buitenshuis gaan zoeken, niet naar de kroeg loopen. De vrouw moet haren man in de moeilijke omstandigheden des levens steunen, hem immer als een beschermengel ter zijde staan, en dan ja, zal hij in den schoot van zijn gezin, te midden zijner vrouw en kinderen zijn hemel op aarde vinden. Met opgewekt gemoed zal hij zijn dagelijkschen arbeid verrichten en men mag verzekerd wezen, dat zoo 'n man nooit een dronkaard worden zal. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Dat zijn dan voorbeeldige menschen, zal men zeggen. Zeer zeker, en juist om hun voorbeeldig gedrag in eene samenleving, welke zooveel verleiding aanbiedt, verdienen zij aangemoedigd en vooruit geholpen te worden. Gaarne zouden wij door werkgevers, bazen van natiën en bestuurders van werkhuizen, fabrieken en mijnen zekere voordeelen of eene premie zien toekennen aan de werklieden, die zich van sterken drank onthouden; tevens zou men onderling het vast besluit kunnen nemen om geen werk te verschaffen aan drinkers. In 't buitenland, te Aken namelijk, wordt bedoelde maatregel al sedert eenige jaren toegepast. Het bestuur van een kolenmijn in den omtrek van Aken, zoo lazen we, heeft eene maandelijksche premie van 2 Mark uitgeloofd voor iederen mijnwerker, die zich verbindt geen sterken drank te gebruiken. De werklieden, die de premie tot 24 Mark laten oploopen en dan eerst in ontvangst nemen, ontvangen bij het einde des jaars nog 3 Mark bovendien. De premie wordt uitbetaald, als een der opzichters en nog een vertrouwd persoon getuigen, dat de werker inderdaad geen sterken drank heeft gebruikt. Het bericht voegde daar nog bij, dat op enkele uitzonderingen na, zoo goed als al de mijnwerkers de verbintenis van geen sterken drank te gebruiken, hebben aangegaan. Waarom zou wat dáár met zulk goed gevolg wordt aangewend, ook niet hier te lande algemeen kunnen in zwang gebracht worden? Indien nu de talrijke nijverheidsgestichten van ons land het waarlijk eens goed meenden met het werkvolk en daarvan een tastbaar bewijs wilden geven door gezamenlijk de verbintenis aan te gaan om geen drinkers in hunne werkhuizen toe te laten, dan zou aan het misbruik van sterken drank, we zijn er van overtuigd, een gevoelige slag toegebracht zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Maar er moet afgerekend worden met de mededinging, zal men opwerpen; de nijverheidsgestichten zullen zich onderling niet willen verstaan; men zal aan de werklieden geen hinderpalen in den weg willen leggen, hunne vrijheid van al of niet te drinken niet willen belemmeren enz. We kunnen dit alles niet aannemen: 't is in dit als in menig ander geval eene zaak van initiatief, van durven. 't Zal volstaan dat één groote nijveraar beginne, opdat al spoedig de andere zouden volgen. We hopen het althans voor de eer van ons land. Ook de openbare en private armbesturen hebben in de quaestie van het alcoholisme een gewichtige rol te vervullen. Vele der behoeftigen die tot de weldadigheidsbesturen hunne toevlucht nemen, zijn in de ellende gevallen door ziekte of verlies van werk, gewoonlijk het gevolg van drankmisbruik. De neiging tot drinken, men weet het, is niet gemakkelijk weg te nemen. Hoe arm zij ook zijn en hoe karig zij ook door het Armbestuur bedeeld worden, toch zullen zij altoos middel vinden om er een borrel af te nijpen. En dat juist moet belet worden; er mag van de bedeeling van het weldadigheidsbureel geen cent naar de kroeg gedragen worden. Zoodra een armbestnur daarvan de zekerheid had, zou het alle hulp aan zulke onverbeterlijke drinkers moeten weigeren, of wel den onderstand en liefst dan nog in natura aan de vrouw zelve ter hand stellen, want men kan toch de vrouw en de kinderen niet laten lijden omdat de man een liederlijke zuiper is. (Wordt voortgezet) |
|