Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 2
(1897)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 153]
| |
Fridjof Nansen's pooltocht.Van in't voorjaar 1895 kwamen er herhaaldelijk in de dagbladen berichten voor omtrent de jongste poolexpeditie. Op Sint-Jansdag, 24 Juni 1893 nl., was een koene Noorweger Fridjof Nansen, die reeds vroeger den wetenschappelijken gezichteinder verbreed had door zijn reis op sneeuwschaatsen in de onbekende wereld van Groenland, uit Christiania vertrokken naar de ijzige poolstreken, waar reeds zoo menig menschenleven den dorst naar kennis ten offer viel. Het laatste officieel bericht had men ontvangen op 29 Juli 1893 uit het Samojedendrop Chabarowa aan de Jugorstraat, nadat de expeditie op 21 Juli Vardö, ten N. van Noorwegen, verlaten had; en toen kwam er niets meer, drie jaren lang. De berichten in de couranten in 1895 bleken spoedig ‘canards’ te zijn; zelfs het sensationeel Reutertelegram van 13 Januari 1896 ‘dat Nansen de Pool bereikt had’ en thans op de terugreis was. Men begon zich intusschen over den stoutmoedigen reiziger wel wat ongerust te maken. Ofschoon men wist, dat hij proviand mee had voor 5 of 6 jaar, scheen het totaal uitblijven van tijding te wijzen op misrekeningen bij den ontwerper der reis. Toen, heel onverwachts, op 14 Augustus 1896, meldde de telegraaf, dat Nansen met een Engelsch stoomschip weer te Vardö was aangekomen; en ook zijn eigen vaartuig, de Fram, liep 6 dagen later de haven van Skärvö op Spitsbergen behouden binnen. Op 10 September was hij terug te Christiania, en zijn intrede aldaar geleek een zegetocht. | |
[pagina 154]
| |
***
De ideeën van Nansen hadden in de laatste jaren onder de aardrijkskundigen en poolonderzoekers niet weinig gerucht gemaakt. Nansen bouwde zijn plan op de stroomingen der poolzee. Verscheidene vroegere expedities waren mislukt, en eenige zelfs ten gronde gegaan, omdat ze te kampen hadden niet alleen tegen het ijs dat het schip insloot en verpletterde, maar ook tegen de stroomen welke men al vroeg had waargenomen, zonder ze evenwel tot het voorwerp gemaakt te hebben van wetenschappelijke waarneming. Ten gevolge van die beide oorzaken was aldus de Jeannette op 18 Juni 1881 ten N. van Siberië vergaan. Het gaf heel wat opschudding in de wereld die in den vooruitgang der aardrijkskunde belang stelt, toen men ongeveer twee jaar later zekere voorwerpen, van de bemanning der Jeannette afkomstig, terugvond op de kust ten Z.W. van Groenland. Omtrent de echtheid van dezen oorsprong heerscht wel is waar nog heden twijfel, doch Nansen ziet de zaak in elk geval als mogelijk aan, en, is deze vondst niet de grondslag geweest van zijn plan, toch komt zij de reeks der bewijzen vermeerderen welke pleiten voor de juistheid zijner gedachten. In Groenland wassen, zooals bekend is, geen boomen, die voor het vervaardigen van booten, sleden en andere zaken of gereedschappen kunnen worden gebruikt. Hout wordt echter aan de bevolking in menigte geleverd door den Oceaan. Nansen was zelf in de gelegenheid geweest, groote hoeveelheden van zulk drijfhout in Groenland te onderzoeken; en evenals vroegere reizigers had hij de overtuiging verkregen, dat het grootste gedeelte daarvan uit Siberië afkomstig was. In zijne meening aangaande dit drijfhout werd hij versterkt door andere feiten van denzelfden aard. Op grond van deze feiten besloot Nansen tot het be- | |
[pagina 155]
| |
staan van een strooming in de poolzee, gaande van de Noord-Siberische Eilanden, daar waar de Jeannette gezonken was, in Noordwestelijke richting. Het drijfhout uit Siberië werd dus gestuwd, niet langsheen de kusten van Azië en Europa naar Groenland heen, doch over de Pool of heel dicht langs de Pool voorbij. Nu vroeg zich Nansen af, of het niet mogelijk was, die strooming te benuttigen. Waren de vroegere expedities niet mislukt, juist omdat men met die beweging geen rekening had gehouden? En zijn plan stond weldra vast. Wat onmogelijk bleek te zijn tegen den stroom, zoo redeneerde hij, heeft kans te slagen met den stroom. Hij zou zich dus begeven ter plaatse waar hij omtrent het bestaan van den stroom zekerheid had, en daar zou hij zich op een bepaalden tijd laten door het ijs insluiten. Aldus meegevoerd, zou hij over de Pool of er heel dicht bij moeten passeeren, en eindelijk in de open zee van het ander werelddeel uitkomen. Toen Nansen in 1890 te Christiania en daarna te Londen zijne ideeën uiteenzette, vonden ze veel tegenkanting. De meeste poolreizigers, wier meening eenig gezag heeft, veroordeelden zijn plan als hersenschimmig en onuitvoerbaar. Een tweede hoofdbezwaar vonden zij in de onmogelijkheid waarvoor men stond, om een schip te bouwen dat aan de ijspersing zou kunnen weerstaan. Daaromtrent had Nansen eveneens zijn plan: ook dit echter mocht evenmin de goedkeuring verwerven van de Engelschen en Amerikanen. Hij gaf intusschen zijn ziens wijze niet op, en... de thans volbrachte expeditie is de gegrondheid zijner ideeën komen bevestigen.
***
De Pool heeft hij niet ontdekt, maar hij is er dichter bij geweest dan eenig ander reiziger vóór hem. Hij drong door tot 86o 14' NB., dus tot op 3o 46' van de Pool, | |
[pagina 156]
| |
d.i. op 421 kilometers, of ongeveer tweemaal de afstand van Brussel tot Keulen. In 1882 had Lock wood van de Amerikaansche Greely-expeditie de hoogte bereikt van 83o 24'. Bij zijn terugkeer heeft Nansen een en ander over zijn tocht in de dagbladen medegedeeld. Op 8 September 1893 bevond zich de Fram aan de kaap Tschaljoeskin, de noordelijkste spits van het vasteland van Azië. Op 18 September passeerde hij het Westelijkste der Noord-Siberische Eilanden. Daar was het, dat hij zijn plan wilde ten uitvoer brengen. Op 22 September liet zich aldaar, op 78o 50' NB. en 133 37' OL. door het ijs insluiten. Zijn waagstuk viel uit zooals hij verwacht had. Gedragen door het ijs, dreven ze nu in Noordwestelijke richting, zoodat zij, met een korte onderbreking die hen een graad of twee weer zuidwaarts bracht, op Kerstmis 1894 zich op 83o bevonden, ten Noorden van Frans Jozefsland en Spitsbergen. Te oordeelen naar de richting welke de Fram steeds gevolgd was, zou ze niet dichter bij de Pool drijven; en in 't voorjaar 1895 besloot Nansen den tocht per slede voort te zetten. Hij gaf dus het commando van 't schip over aan Kapitein Sverdrup, en verliet de Fram op 26 Januari, vergezeld slechts door luitenant Johansen. Doch zij namen te veel bagage mee, en zagen zich spoedig verplicht terug te keeren. Op 3 Maart waren zij aan boord terug: de Fram bevond zich toen op 84o 4'. Op 14 Maart herhaalden zij de poging, en nu scheidden zij voor goed van de rest der expeditie. Op 22 Maart waren zij gevorderd tot 85o 10', doch van toen af werd het ijs moeilijker. De honden waren van weinig nut, en de onvermoeibare reizigers vorderden zeer weinig; op 25 Maart waren zij slechts op 85o 19'; op 29 Maart op 85o 30', en op 3 April, op 85o 59' gekomen. Op die wijze zou het nog zes weken geduurd hebben vóor zij de Pool zou- | |
[pagina 157]
| |
den bereiken, en hoeveel tijd de terugtocht tot Frans Jozefsland zou nemen, was niet te berekenen. Ze hadden proviand slechts voor 4 maanden, en verder reizen in zulke voorwaarden was hun leven in gevaar brengen. Op 7 April besloot Nansen dus terug te keeren. Vooraleer echter den terugtocht aan te vangen, begaf hij zich nog op sneeuwschaatsen 19 kil. meer noordwaarts. Het landschap bleef zich gelijk: ‘niets dan door elkaar geworpen ijsmassa's’ kon het oog ontdekken. ‘Nergens een spoor van land: het komt mij niet waarschijnlijk voor, zegt hij, dat er land ligt tusschen dit punt en de Pool.’ Op 8 April keerden Nansen en zijn metgezel de Pool den rug toe, om te trachten over het ijs Spitsbergen te bereiken. Vier maanden waren zij onderweg, eer Frans-Jozefsland in zicht was. Nu bleek het, dat zij voorzichtig gehandeld hadden terug te keeren; want de provisiën waren zoozeer verminderd, dat ernstig aan bezuinigen moest worden gedacht. De rantsoenen werden dus ingekrompen, en weldra moesten de honden een voor een afgemaakt worden om de overigen tot voedsel te dienen. Men begrijpt, met welke verlichting zij een zeehond en drie beren verwelkomden, die weldra in hun voorraadkamer terecht kwamen. Hier besloot Nansen te overwinteren. Op 19 Mei van het derde jaar hunner reis konden ze Frans Jozefsland vaarwel zeggen, nadat zij de overtuiging gekregen hadden dat Prayer's kaart van deze eilandengroep tal van onnauwkeurigheden bevat. Toen ze 4 dagen later open zee vonden, werden de sleden tot schuitjes ingericht, en terwijl hij van plan was naar Spitsbergen te stevenen, ontmoette hij, tot zijn niet geringe vreugde, op Frans-Jozefsland zelf weldra de Engelsche poolexpeditie onder Jackson, die aldaar op 't station Elmwood bij Kaap Flora voor de tweede maal overwinterde. Gastvrij werden ze ze door de Engelschen onthaald, en zij namen de gele- | |
[pagina 158]
| |
genheid te baat, hun aangeboden door het stoomschip Windward dat juist Jackson nieuw proviand was komen overbrengen, om naar huis te keeren. Op 7 Augustus vertrokken, liepen ze zes dagen later weer te Vardö binnen. Terwijl Nansen aldus gepoogd had, per slede nog hooger door te dringen, in de meening dat de Fram, ingesloten door het ijs en gestuwd door den stroom, geen grootere hoogte zou bereiken, vervolgden zijn metgezellen onder leiding van kapitein Sverdrup, hun drift in Westelijke en Noord-westelijke richting tot 84o50'. Nansen had ze verlaten op 14 Februari 1895. Dit vertrek is hem juist niet tot eer aangerekend geworden. Hij had zich ongetwijfeld hierbij laten leiden door zijn dorst naar kennis, gerust gesteld door de uitstekende wijze waarop zich de Fram tegenover de ijsmassa had gehouden, want aan de hevigste ijspersingen had ze weerstand geboden, Toen was Nansen waarschijnlijk van gevoelen, dat hij de overige leden zijner expeditie mocht overlaten aan de bekwaamheid van kapitein Sverdrup, die ze inderdaad ook op 14 Augustus 1896 behouden op de kust van Spitsbergen en van daar ook terug naar Noorwegen bracht. In hoeverre zich Nansen zal wit wasschen van het verwijt, dat hem vooral van Engelsche en Amerikaansche zijde wegens dit vertrek is gemaakt geworden, zullen wij wellicht leeren uit zijn omstandig dagboek.
***
Omtrent de wetenschappelijke resultaten van deze expeditie belooft dit dagboek ongemeen belangwekkend te zullen zijn. Vooralsnog daaromtrent een enkel woord. De reis van de Fram heeft het bestaan van den door Nansen veronderstelden poolstroom bewezen. Wel dreef de Fram niet over de Pool naar Groenland, ze dreef slechts oostelijk van de Pool naar Spitsbergen, doch thans kan er in geen geval meer sprake zijn van onbe- | |
[pagina 159]
| |
weeglijk poolijs, zooals tot nog voor weinig tijd algemeen werd aangenomen. Ook niet van een ondiepe poolzee; integendeel schijnt zich rond de Pool tot aan de kusten van Siberië en Amerika een zee met aanzienlijke diepten uit te strekken. In deze zee kon de Fram de natuur en de gesteldheid van weer en water drie jaar lang waarnemen. Niet zoozeer op 't gebied van de geographie der poolgewesten wachten ons nieuwe inlichtingen, - met uitzondering echter voor Frans-Jozefsland - dan wel tot de kennis van het aardmagnetisme en van de zeestroomingen. Deze kennis is hierom van gewicht, omdat nu juist de temperatuur van de zeestroomingen zeer veel invloed uitoefent op de temperatuur van Noordelijk Europa. Een niet geringer resultaat, waarmede de wetenschap zich thans mag geluk wenschen, is de zekerheid welke wij thans bezitten, dat wèl een poolschip kan vervaardigd worden dat weerstaat aan de geweldigste ijspersingen. In de Fram heeft Nansen dit probleem op schitterende wijze opgelost. Met spanning ziet men derhalve het verschijnen te gemoet van Nansen's reisjournal, welk thans niet meer zal uitblijven. De uitgave geschiedt tegelijkertijd in verscheidene Europeesche talen, en werd onlangs in een Nederlandsche bewerking aangevangen door de firma Sijthoff te LeidenGa naar voetnoot(1). Weer heeft de wetenschap een grootsche overwinning behaald; en de tocht van Nansen, de gewichtigste in de ontdekkingsgeschiedenis der poolstreken, handhaaft waardig zijne plaats in de rij der wetenschappelijke ontdekkingen, welke het einde onzer eeuw kenmerken. Aug. Gittée. |
|