| |
| |
| |
De jeneverplaag,
Door Flor. van der Ven, Algemeen Secretaris van het Weldadigheidsbureel te Antwerpen.
Keer, keer terug, die zulks nog kan:
Sla den jenever in den ban;
Trek voordeel uit mijn' lessen,
Zoo niet, zijt ge een verloren gast:
Maak staat, dat de jenever vast
De duivel is op flesschen.
‘Bedient u van de wapens, die wij u in vorm van betoogen, feiten, bewijzen en cijfers leveren; bedient er u van en strijdt met ons, voor het welzijn van het land, voor de toekomst van ons volk.’
Nagenoeg aldus luidt het slot van de merkwaardige brochure Les boissons alcooliques en Belgigue van Em. Cauderlier, den gewezen Secretaris van den Vaderlandschen Bond tegen de sterke dranken.
Welnu, wij nemen die wapens op en zullen ze hanteeren ten goede van ons Volk, waaraan wij deze bladzijden wijden.
| |
De Jeneverplaag.
't Is een onbetwistbaar feit dat de tegenwoordige maatschappij al sedert eenen geruimen tijd ziekelijk is. Men hoort overal klachten oprijzen. Hier is 't de
| |
| |
handel die kwijnt, dáár de nijverheid die stil ligt, ginds gebrek aan werk; in één woord, er wordt veel geklaagd, er heerscht misnoegdheid in de verschillende standen, vooral bij de lagere klassen. Het evenwicht tusschen ontvangsten en uitgaven bij 't volk schijnt verbroken te zijn.
Tusschen ontvangsten en uitgaven, zeggen we; en juist daarin ligt, naar onze bescheiden meening, het raadsel opgesloten.
Nochtans zijn de ontvangsten veel grooter dan voor 40-50 jaren; de handel heeft zich merkelijk uitgebreid; de zaken, in alle takken van het bedrijvige leven, worden op grooteren voet behandeld; het loon is gestegen. Dit alles is zeer waar: de tijd, de ondervinding brengt vooruitgang mede. Maar de behoeften van de menschen, of beter de denkbeeldige behoeften zijn uitermate geklommen. Men stelt zich thans niet meer tevreden met hetgeen voor 50 jaren voldoende was.
Handel en nijverheid hebben altijd goede en slechte jaren gehad en zullen die nog hebben. Ze kunnen wel tijdelijk ziek zijn, doch zoolang de wereld zal bestaan zijn ze onsterfelijk.
Maar de mensch, het volk, moet zich ook naar de omstandigheden weten te schikken. En dat althans gebeurt niet. Men wil meer schijnen dan men werkelijk is. Veel is niet meer genoeg. De levenswijze is geheel veranderd, doch in zeer ongunstigen zin voor het volk.
Vroeger bestond het familieleven, men vond zijn vermaak, zijne uitspanning in den huiselijken kring, te midden van vrouw en kinderen.
Dat vermaak was misschien wel eenvoudiger maar ook des te edeler, des te reiner.
Vandaag niets meer van dat alles; men leeft buitenshuis, in koffiehuizen, herbergen en kroegen. Daar vindt men niet alleen den huisvader; gansch het gezin - moeder en kinderen, zelfs moeders met zuigelingen -
| |
| |
slijt uren en uren in den ongezonden dampkring van herbergen en drankhuizen.
Spreek van geene volksvermaken, familieplechtigheden of nationale gedenkdagen meer zonder wallebakkerij, zonder getier, zonder onzedelijke liederen in en buiten de kroeg. Als men 's nachts niet dronken thuis komt, is het geen feest geweest.
En om maar te kunnen drinken, om op Zon- en feestdagen naar herbergen en kroegen te kunnen loopen, wordt in menig huisgezin vaak het noodige voedsel ontbeerd.
En dan schreeuwt men tegen de maatschappij, dan zijn de verdiensten te klein om met vrouw en kinderen behoorlijk te leven en de twee einden van 't jaar aaneen te knoopen.
Dan heet het dat de handel kwijnt, dat er gebrek aan werk is, dat de maatschappij moet veranderd worden.
Neen, de handel kwijnt niet, de zaken gaan integendeel meer en meer vooruit, en hij die werken wil, kan zijn brood verdienen. Maar verbrast het gewonnen geld niet in den drank; leeft niet langer in herbergen en kroegen, waar ge in ruiling voor uwe centen de kiemen van velerlei ziekten meeneemt. We zullen dit straks bewijzen.
Ontzaggelijke sommen gelds worden door het gebruik van sterke dranken aan 't volk ontnomen, sommen die, anders aangewend, zijnen toestand zouden verbeteren en aldus het verval der lagere standen te keer gaan.
Onomstootelijke cijfers, getrokken uit de zaakrijke studie van Em. Cauderlier en uit andere belangrijke schriften, zullen ons daarover meer zeggen.
Gedurende het tijdstip van 1873 tot 1881 heeft het Belgisch volk gemiddeld per jaar voor 446,292,000 fr. in bier en likeur, zonder den wijn te rekenen, opgedronken, dus in negen jaren tijds voor 4 milliarden 268 millioen!
| |
| |
Dat is toch wel ten minste 2 ½ milliarden te veel voor ons klein landje.
2 ½ milliarden nutteloos in den drank verkwist, ontstolen aan de welvaart, aan de verbetering van den maatschappelijken toestand des volks.
Die som overtreft voor meer dan één milliard de gansche staatsschuld van ons koninkrijk, die in 1881 de som bedroeg van fr. 1,470,311,148.
Na den Fransch-Duitschen oorlog, namelijk van 1873 tot 1876, werd er in ons land veel geld gewonnen.
Welnu, dat meer gewonnen geld is louter in den drank verbrast geworden, zooals de volgende cijfers weeral uitwijzen:
Vóór den oorlog, van 1866 tot 1869, dus een tijdstip van vier gewone jaren, werd er in België opgedronken:
Bier 42,760,896 hect. tegen 22,50 |
fr. 962,120,160 |
St. drank 2,180,244 hect. tegen 200 |
fr. 436,048,800 |
Wijn 678,953 hect. tegen 130 |
fr. 88,263,890 |
te zamen |
fr. 1,486,432,850 |
Na den oorlog, in 1873-1876, de vier jaren van voorspoed voor iedereen, bedraagt de verbruiking:
Bier 57,406,689 htl. tegen 22,50 |
fr. 1,291,650,502 |
St. drank 2,602,113 htl tegen 200 |
fr. 520,422,600 |
Wijn 874,107 htl tegen 130 |
fr. 103,633,910 |
te zamen |
fr. 1,915,707,012 |
Dus eene vermeerdering van fr. 429,274,162, of 25 %, terwijl de bevolking slechts met 7 ½% vermeerderde.
In plaats van die 429 millioen, door de buitengewone bedrijvigheid van deze vier jaren gewonnen, aan te wenden om zich beter te kleeden, reiner te huisvesten en gezonder te voeden, heeft het volk dat geld in drank en slemperij weggesmeten.
In plaats van voor 429 millioen meer welvaart bij het
| |
| |
volk te vinden, zien we integendeel de bevolking onzer gekkenhuizen, onzer gevangenissen en onzer bedelaarsgestichten op schrikbarende wijze aangroeien.
Hoe meer geld er onder het volk komt, hoe meer er gebrast en gewallebakt wordt, en in dezelfde evenredigheid breiden de maatschappelijke kwalen zich uit.
In de jaren 1869 en 1876, die de twee reeksen van de gewone en van de voorspoedige jaren sluiten, vinden we daarvan de volgende welsprekende cijfers:
|
1869-1876 |
|
- - |
Zinneloozen |
6,279-7,769 |
Zelfmoordenaars. |
257-479 |
Misdadigers |
19,877-28,289 |
of in andere woorden: 23 % meer zinneloozen, 45% meer gevangenen en 80 % meer zelfmoordenaars, op eene bevolking die slechts met 7 ½ % aangroeit.
In de bedelaarsgestichten waren:
in 1865-3521 bedelaars; |
|
1870-4836 bedelaars; |
en 664 vagebonden. |
1873-5418 bedelaars; |
en 871 vagebonden. |
1877-7354 bedelaars; |
en 1040 vagebonden. |
1979-7930 bedelaars; |
en 1230 vagebonden. |
1880-8984 bedelaars; |
en 1346 vagebonden. |
In 1885 ziet het er nogal erger uit, volgens de opgaven van de Ligue patriotique contre l'alcoolisme.
Toen toch gaf de statistiek dat de zinneloosheid verhoogd was met 45 %; de misdaden met 74 %; de zelfmoorden met 80 % en de bedelarij en de landlooperij met 150 %!
125 millioen, roept de Ligue uit, worden er jaarlijks aan sterke dranken uitgegeven terwijl er maar 16 millioen aan het openbaar onderwijs worden besteed.
Ook in andere landen zijn de verwoestingen groot.
Zoo lazen we onlangs in een Duitsch blad, dat het
| |
| |
aantal personen wegens chronisch alcoholisme en dronkaardswaanzin in de Duitsche hospitalen en krankzinnigengestichten opgenomen, onrustbarend toeneemt, buiten verhouding van de toeneming der bevolking.
In 1881 werden 4,143 of 9,2 op de 100,000 menschen voor genoemde ziekte verpleegd en in 1884 was men reeds gekomen, tot 8954 of 19,8 op 100,000 inwoners.
In Zwitserland wijst de statistiek aan, dat op de 100 krankzinnigen er 44 het geworden zijn door den drank en dat er op de 100 zelfmoorden 45 aan het alcoholisme te wijten zijn.
In de stad New-York schrijft men 93 % van de misdadigers aan den drank toe. Enz. enz.
Natuurlijk nemen de uitgaven in dezelfde verhouding toe en vindt men in de statistieken van alle landen waarlijk fabelachtige sommen aan drank verteerd.
Een Engelschman heeft onlangs uitgerekend wat er zooal met het geld dat nu aan den drank uitgegeven wordt zou kunnen gedaan worden ten goede van het volk en hij kwam tot de volgende merkwaardige slotsom:
In Kensington, eene der voorsteden van Londen, zegt hij, bedroegen de uitgaven aan sterke dranken fr. 14,683,000.
Voor dat geld zou men kunnen aankoopen:
30,000 kleedingstukken voor werklieden tegen fr. 50 |
fr. 1,500,000 |
60,000 manshemden tegen 3 fr. |
fr. 180,000 |
30,000 paar laarzen tegen 15 fr. |
fr. 450,000 |
30,000 kleedingstukken voor vrouwen tegen 50 fr. |
fr. 1,500,000 |
60,000 vrouwenhemden tegen 2,50 fr. |
fr. 150,000 |
100,000 kinderkostumen tegen 20 fr. |
fr. 2,000,000 |
100,000 paar kinderschoenen tegen 5 fr. |
fr. 500,000 |
30,000 volledige bedden tegen 40 fr. |
fr. 1,200,000 |
50,000 bedden voor kinderen tegen 20 fr. |
fr. 1,000,000 |
| |
| |
De meubelen van 30,000 werkmanswoningen tegen 150 fr. |
fr. 4,500,000 |
30,000 stel linnen voor het huishouden tegen 35 fr. |
fr. 1,050,000 |
Een groot Volkslokaal met boekerijen en concert- en voordrachtzalen |
fr. 400,000 |
Bad- en waschinrichtingen. |
fr. 250,000 |
|
fr. 14,680,000 |
En dat men dan eens berekene aan hoeveel handen zoo'n bestelling werk zou verschaffen en bijgevolg in hoeveel gezinnen dat werk welvaart zou aanbrengen. De uitslag zou waarlijk verbazend en, hoe ongelooflijk ook, toch louter waarheid zijn.
In 1885 zeide het Engelsch parlementslid Morley in eene toespraak, dat volgens eene gemaakte berekening in Engeland niet minder dan fr. 3200 millioen aan sterken drank besteed worden. Indien nu dit bedrag met 2500,000,000 verminderd werd, zou er geen enkele fabriek behoeven stil te liggen, zou de gedruktheid in den handel dadelijk ophouden en geen arm man behoefde zonder werk en brood te zijn.
Een ander parlementslid de hr. Whitworth deed uitschijnen, dat voor het geld in één jaar in Engeland besteed aan sterken drank en bier met de gewone wijnen, één millioen werkmanswoningen konden worden gebouwd.
In het 48e jaarverslag van de Nederlandsche vereeniging tot afschaffing van sterken drank lezen we o.a. dat ‘over de laatste twaalf jaren, van 1870 tot 1891, in Nederland ongeveer 250 millioen gulden aan rijksaccijns op sterken drank betaald werd, terwijl naast dit officiëel bedrag van Rijksinkomst eene ruw geraamde bruto ontvangst van den kleinhandelaar zal staan van niet minder dan 1000 millioen gulden; enkel door het drankdrinkende deel der natie bij drankhandelaar of winkelier voor dit hoogst bedenkelijk genotmiddel besteed.’
| |
| |
Hebben we dan ongelijk te zeggen, dat de alcohol eene der - zoo niet de grootste - maatschappelijke kwalen van onzen tijd is?
***
Het drankverbruik bepaalt zich echter niet alleen bij de vele millioenen verlies voor de verbruikers. Helaas neen, de Staat, gansch het land betaalt ontzaggelijke sommen gelds om de zinneloozen, de veroordeelden, de bedelaars en vagebonden en daarenboven nog de gezinnen dezer ongelukkigen te onderhouden, deels door de openbare weldadigheid en deels door de belastingbetalers.
Ook de arbeid, het werk ondergaat den nadeeligen invloed van het misbruik van alcohol. De aan den drank, verslaafde arbeider verricht slecht en half werk, totdat hij eindelijk in 't geheel niet meer werken kan.
Dan moeten zijne vrouw en kinderen uit werken gaan om het karig bestaan te winnen. En wee dan de dagen van stilstand en ziekte. Het gebrek dringt alras de woning binnen; de kinderen zijn broodeloos; de man verlaat zijn gezin en de vrouw uit gebrek hare kinderen, die dan door de openbare weldadigheid als bestedelingen opgenomen worden. Of wel zien we in het gezin van den drinker walgelijke en hartverscheurende tooneelen elkander iederen dag opvolgen en meestal met eene misdaad eindigen.
Dagelijks kunnen we in de nieuwsbladen van die treurige voorvallen lezen, waarvan de oorsprong in den drank te vinden is.
De drinker is dus een nutteloos lid in de maatschappij, een verachtelijk wezen voor zijne medeburgers, een last voor iedereen, want hij heeft alle gevoel van eer, deugd en zedelijkheid verloren.
Ja, hij is geen mensch meer. En wat al treurige voorbeelden voor die ongelukkige kleine kinderen; hoe
| |
| |
kunnen die nog een greintje achting of eerbied voor hunnen vader overhebben. Zij hooren van hem niets anders dan vloeken en tieren, ze zien hem hunne moeder slaan!....
Van hunne vroegste jaren reeds leeren zij van vader den weg naar de kroeg en beginnen te drinken, drinken nog, drinken al meer en meer, verwaarloozen het werk en zijn voor de samenleving reddeloos verloren. En zoo groeit die volkskwaal, die afschuwelijke jeneverplaag van vader op zoon immer aan, tot schande van onze eeuw. Het gevoel van eigenwaarde en zedelijkheid wordt bij het volk langzaam uitgedoofd; er blijft niets meer over dan een liederlijk, dierlijk leven, dat zorgvuldig door zang en dans in de kroegen onderhouden wordt.
Breekt er eene besmettelijke ziekte uit, dan is het bij het arme volk dat zij hare eerste slachtoffers haalt. We hebben dit onlangs nog gezien met de choleraziekte, welke als 't ware uitsluitend onder de volksklasse geheerscht heeft. De drinkers werden het eerst aangetast en ten grave gesleept. Die feiten werden door verscheidene geneesheeren gestaafd. Hoe kan het ook anders: het gansche zenuwstelsel van den drinker is verzwakt door overprikkeling en vatbaar voor allerlei ziekten.
Dr C.E. Bock in zijn hooggeschat Boek van den gezonden en van den zieken mensch zegt: ‘Het misbruik van sterke dranken, voornamelijk het menigvuldige en rijkelijke genot van jenever en brande wijn, inzonderheid bij slechte voeding, woning en kleeding, brengt eenen ziekelijken toestand voort, welke òf zeer spoedig, bij wijze van beroerte, den dood ten gevolge heeft (dat is de heete zuipersziekte), òf langzamerhand, onder afzetting van een bleek, smerig vet en ten gevolge der verandering eener menigte van organen (maag, longen, lever, hart, nieren, hersenen), door beroerte, longontsteking, ver- | |
| |
scheuring van het hart of waterzucht doodelijk wordt (dat is de langdurige of slepende zuipersziekte). Deze openbaart zich het eerst door stoornissen in de spijsvertering en door afzetting van een slap vet onder de huid. De aandoening der maag geeft zich te kennen: door gebrek aan eetlust, misselijkheid, oprispen en het braken eener waterachtige stof in den morgenstond. De huid wordt allengskens vaalbleek of droog, ruw, broos en met opperhuidschubben bedekt; in het gezicht (op de wangen en aan den neus) vormen zich blauwroode vaatnetten; de gelaatstrekken zijn veranderd en staan slaperig of wrevelig, grommig. Later komen hier nog bij: het zuur, maagpijn, hoesten met of zonder opgeven, hartkloppingen, aandoeningen der blaas, beving en zuiperswaanzin (zinsverbeeldingen, met het spreken van wartaal en onvermoeid gezwets).’
Dr Ruppricht schrijft:
‘Te jonge wijn bederft de maag, verwekt hoofdpijn en spoedige dronkenschap; vervalschte wijn veroorzaakt ziekte, borstwaterzucht en beroerte. Het bier in overdaad gedronken verwekt meer dan de wijn beroerte of jicht, ook wordt door dezen drank de spijsvertering meer gestoord dan door bovenmatig gebruik van wijn. De wijngeest, waarin hij ook moge vervat zijn, werkt altijd, onmatig genoten, als verdoovend vergif en kan alsdan door eene beroerte oogenblikkelijk den dood veroorzaken. - Jeneverdronkenschap, die niet zoo hevig is dat zij oogenblikkelijk doodt, verwekt braking, verdoovenden slaap en daarna hevige hoofdpijn. Niet gering is het aantal ziekten en kwalen, waarmee dronkaards van beroep ten laatste bezocht worden. Eerst lijdt hunne maag; zij verliezen allen eetlust en ook de kracht om spijzen te verteren. Iederen morgen lijden zij aan benauwdheid en braking, gepaard aan een brandend gevoel in de maag.
| |
| |
Later wordt hun geheel zenuwstelsel verlamd; de zuiperswaanzin, beter bekend onder den naam van delirium tremens, die verschrikkelijke ziekte volgt en zoo de dronkaard daarvan geneest, alhoewel zulks zeer raar is, en zich aan den drank nog overlevert, dan mag hij de vallende ziekte, ijlhoofdigheid en beroerte verwachten.’
Bautru mag wel zeggen: de kroeg is de plaats waar men de zinneloosheid op flesschen verkoopt.
Wij zouden zulke aanhalingen tot het oneindige kunnen uitbreiden, want al de geleerden, al de geneesheeren, die over den alcohol geschreven hebben, zijn het nagenoeg eens om te verklaren, dat de geestrijke dranken eenen allernadeeligsten invloed uitoefenen op de gezondheid van den verbruiker. Dr August Jansen heeft zelfs in een zeer geleerd werk de verschillende ziekten der drinkers in al hare bijzonderheden behandeld. Al de bestuurders van hospitalen en gasthuizen getuigen, dat de drinkers van beroep, die in deze gestichten onder dokters handen zijn, uiterst moeilijk van ziekten genezen of heelkundige bewerkingen onderstaan.
De dokters Crocq en Carpentier, van het St Jansgasthuis te Brussel, hebben door talrijke lijkschouwingen vastgesteld, dat 80 % der mannen uit de volksklasse in dit gasthuis gestorven, aan den drank verslaafd waren.
De heer Em. Cauderlier heeft eene menigte verklaringen bijeenverzameld van professors en dokters van Noord-Nederland, namelijk van Amsterdam, Leiden, Utrecht, Groningen, Winkel, Naaldwijk, Uden enz., die het eens zijn te bevestigen, dat de alcohol, in strijd met de vooroordeelen des volks, geen versterkingsmiddel is voor den arbeider, die zwaar werk moet verrichten, dat hij geen weldadigen invloed uitoefent op het gestel van den mensch, dat hij de spijsvertering niet bevordert en geen behoedmiddel is tegen koude en besmettelijke ziekten.
| |
| |
Bij de 600 Nederlandsche dokters hebben deze verklaringen gestaafd, ook de geneesheeren van andere landen, als Sir Henri Thompson, Sir W. Gull, Carpentier, B.W. Richardson, Andrew Clark, Edgard Shepherd en tal van andere mannen der wetenschap komen tot dezelfde besluitselen.
De alcohol richt echter niet alleen zijne verschrikkelijke verwoestingen aan in het lichaam van den drinkebroêr, ook de kinderen van aan den drank verslaafde ouders gaan een treurig leven te gemoet.
De groote Engelsche geleerde Darwin schrijft, dat de door alcohol ontstane kwalen van den vader op den zoon overgaan, zelfs tot het derde geslacht; dat die kwalen trapsgewijze verergeren, indien het gebruik van sterken drank wordt voortgezet, totdat de familie door onvruchtbaarheid uitsterft.
A. Becquerel, in zijn Traité d'hygiène zegt:
‘Bij de volken die zich aan den drank overgeven, gevoelen de achtereenvolgende geslachten al de gevolgen er van en zij komen ziekelijk ter wereld.
Een zwak gestel, de Engelsche ziekte (Rachitis), klieren, stuipen, hersenvliesontstekingen, ziedaar het lot der kinderen van den dronkaard.’
Roesch, professor te Tubingen, bevestigt, dat tusschen 97 wettige kinderen van aan den alcohol verslaafde ouders, er slechts 14 gezond waren, 32 hadden klieren of de bleekzucht, 6 teerden uit, 4 waren onnoozel en al de andere waren vatbaar voor ziekten van het zenuwen bloedstelsel.
Dr Deneffe, professor aan de hoogeschool te Gent, schrijft dat ‘de alcohol onschuldigen treft. De vader of de moeder die onder den invloed van den sterken drank zijn, brengen kinderen voort die gedurende gansch hun bestaan den stempel hunner afkomst behouden; storingen van het zenuwstelsel, een verstompt verstand, wezenloosheid, vallende ziekte, ziedaar de
| |
| |
erfenis, welke de dronkaard gewoonlijk aan zijn kroost overlaat.’
Meynne zegt dat het verstandsvermogen van dronkaardskinderen nooit eene groote ontwikkeling verkrijgt, want op zekeren leeftijd gaan zij niet meer vooruit. Die kinderen zijn dikwijls zeer opvliegend, hebben wreede neigingen, aanvallen van geregeld wederkeerenden waanzin of van vallende ziekte, die meestendeels tot krankzinnigheid of zelfmoord leiden.
Tot slot nemen we hier de zinsnede over van Dr August Jansen: ‘de dronkenschap evenals de ontucht dooft de vruchtbaarheid uit.’
De toekomst van het volk staat dus op het spel.
(Wordt voortgezet.)
|
|