Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 2
(1897)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 87]
| |
Oorsprong en ontwikkeling der steden en stedelijke instellingen in de middeleeuwenGa naar voetnoot(1).IV. De stadsvrede. De stad een rechterlijk gebied. De gemeente.Eene middeleeuwsche stad geniet een afzonderlijken vrede. Deze vrede klimt niet op tot de Godsvreden der llde eeuw. De Godsvrede is het werk der Kerk en strekt zich uit over geheel het land. De stadsvrede is louter wereldlijk. De sanctie des eersten is de banvloek; van den anderen bestaat ze in lichamelijke straffen. De stadsvrede vloeit niet voort uit de koopliedenvrede, welke onbestendig is: hij duurt immers niet langer dan hunne reizen. Wanneer de kooplieden in het suburbium teruggekeerd zijn, bestaat de vrede niet meer; overigens strekt de stadsvrede zich uit over geheel de stad. De stadsvrede is gemaakt om al de bewoners der stad te beschermen, heel de civitas, niet alleenlijk de cives. Niet allen maken deel van het gilde uit. De misdaden zijn talrijk: een soort van bestendigen staat van beleg is er dus noodig. Na de feodale anarchie waren de eerste wetten vredewetten, b.v. de ordonnantiën der koningen van Frankrijk, de Landfriedensordnungen in Duitsch- | |
[pagina 88]
| |
land. Zij waren machtige middelen tot éénmaking en onafhankelijkheid. Ook maken de steden zich vrij van alle andere jurisdictie. De stad vormt een afzonderlijk rechterlijk gebied. Het strafrecht wordt hetzelfde voor alle burgers, en, als gevolg, het burgerlijk recht ook. De stadsgebruiken, voortvloeiende uit het jus mercatorum, strekken zich uit over geheel de stad, welke eene rechterlijke gemeente wordt. De vrede wordt verleend door den heer: zoo hij weigert zulks te doen, komt de stad in opstand en sticht de communia quam pacem nominant (de gemeente die men vrede noemt). In Vlaanderen komt de vrede zonder geweld tot stand. Daar de vrede zich uitstrekt over allen, wordt hij de wet der stad, lex ville, pacis securitas; de inwoners homines pacis (mannen des vredes). De grenzen des vredes zijn de vestingen der stad. Al de goede steden zijn gesloten steden. Eerst versterkte kasteelen (castra), werden ze omringd door een suburbium, eerst open, daarna omgeven met palen, eindelijk met militaire vestingen (sedert de 13de eeuw). Deze omheining verplaatst zich naarmate de stad zich uitbreidt. Zij is het werk der inwoners; de heer bekreunt zich niet om hare verdediging. Het grondgebied der stad beantwoordt aan geene voorgaande omschrijving: het komt tot stand zonder rekening te houden met den aard van den grond. Het stadsrecht, begrensd door de vesting, is niet meer het jus mercatorum, maar het jus oppidi (het recht der stad); het is niet meer het bedrijf, maar de woonplaats die den menschvrij maakt.De burger kan zijn recht verliezen met een uitgangsrecht te betalen. De heeren, zoo wereldlijke als geestelijke, hebben gepoogd te beletten dat het stadsrecht zich uitstrekte over hun gebied; van daar botsingen in de 12de eeuw. In de 13de koopen de burgers de heerlijkheden af. Het recht strekt zich ook uit tot den omtrek, eene rechterlijke omschrijving van het platte land of eene | |
[pagina 89]
| |
kunstmatige. De vrede van den omtrek heeft voor zinnebeeld een kruis; de stadsvrede het belfort (berg-frît). Het belfort is ook het zinnebeeld der gemeente: wanneer de stad een rechterlijk grondgebied wordt, wordt ze eene politieke eenheid, een geheel, een lichaam, universitas, communitas, communia, communio. Al de steden welke eene municipale inrichting bezitten, zijn gemeenten. De oorzaken van de vorming der gemeenten zijn: 1o De conjuratio of samenzwering. De sanctie des vredes is de eed: de eed onderstelt eene samenzwering van al de inwoners der stad: zij moeten den vrede handhaven en hem helpen eerbiedigen, wanneer men ze daartoe oproept; de bevolking is dus eene communio en de magistraten heeten jurati pacis (gezworenen des vredes), wardours de la paix, rewards de l'amitié; 2o De evolutie der gebruiken: de burgers hebben zich achtereenvolgens onttrokken aan al de feodale plichten; maar deze afschaffing der domaniale rechten werd niet bekomen zonder strijd en zij slaagden in hunnen strijd door het sluiten van gezworene vereenigingen tegen hunnen heer; 3o De noodzakelijkheid van een belastingstelsel: de eerste belastingen hebben moeten dienen tot de verdediging der stad. In den mangel aan waarborg van wege de stad heeft de vereeniging der burgers voorzien; wie weigert de belasting te betalen wordt uit de gemeente gesloten. De gemeente is dus de gevolgtrekking des vredes, der vrijmaking en der versterking der stad. Wanneer zij bestaat, wordt de bevolking een collectief wezen, eene eenheid in de feodale anarchie. Zij bezit hare schatkist, haar belfort, haren zegel, hare magistraten. De stichting der eerste gemeenten in de 11de en 12de eeuw gebeurde niet altijd zonder strijd (b.v. te Luik, Keulen, Doornik, Kamerijk, enz.). Overal zijn het de | |
[pagina 90]
| |
kooplieden die den opstand leiden. In de wereldlijke steden is de omwenteling vreedzamer geweest, daar de wereldlijke vorsten in de stad niet verbleven. De bisschoppen hechtten ook meer aan hun politiek stelsel, aan hunne rechtbanken, immuniteiten en privilegiën. Overal zijn ze vijandig aan de kooplieden, waarvan de crediethandelingen hun voorkomen als woeker. De zegepraal der steden dagteekent van het begin der 12de eeuw. De heeren geven toe onder de drukking van den opstand, zooals te Noyon, Laon, Keulen, Worms, Speier, Trier, of voorkomen den opstand door privilegiën te verkoopen, zooals te Amiens en te Hoei: het charter dezer laatste stad, het oudst bekende van het Duitsche Rijk (1066), werd door den bisschop van Luik verleend, mits afstand van wege de burgers van een derde hunner roerende goederen. Later begrijpen de heeren dat het in hun belang ligt het stedelijk leven te begunstigen. Eindelijk stichten ze zelf nieuwe steden (12pe eeuw), welke ze in eens begiftigen met al de stedelijke voorɹechten. | |
V. De stedelijke jurisdictie. De burgers. De democratische omwenteling.De stad moet hare eigene jurisdictie bezitten. Zij bekomt zulks door de officiëele herkenning harer autonomie. De stadsrechtbank is een openbare rechtbank (de stad kan met de centena vergeleken worden), zij komt niet voort van het domaniaal rechtswezen; zij bestaat naast dit laatste, in tegenstelling er mede (forensis potestas). De staat is vertegenwoordigd door eenen judex publicus (meier, schont, voogd), opvolger van den Frankischen centenier. Deze rechtbank is echter vooral eene stadsrechtbank, samengesteld uit burgers (eigenaars). De gemeente komt min of meer tusschen in de | |
[pagina 91]
| |
benoeming der rechters. De officier zweert trouw aan den vorst en aan de privilegiën der stad. In den aan der 12de eeuw hebben vele steden schepenbanken: deze klimmen niet op tot de rechterlijke vergadering der centena, noch tot een marktgerecht, zooals enkelen het ondersteld hebben. Inderdaad: 1o de stad is geene centena, zij heeft zich gevormd zonder zich te bekreunen om de bestaande omschrijvingen, overigens vindt men in Vlaamsche steden de stedelijke schepenbank naast de landelijke schepenbank; er bestaan ook wijkschepenen, die voorzeker niet afstammen van Frankische schepenen; 2‘de justitia mercatus of thelonei (markt- of tolgerecht) is ten eenen male een fiscaal gerecht, samengesteld uit ministeriales: het blijft overigens in enkele plaatsen voortbestaan. De burger moet in de stad gevonnist worden. Vóór de lex, waren de schepenen geduld. Sedert de lex, worden ze officiëel herkend. De overgang is traag en niet overal gelijk geweest. Soms hebben oude bisschoppelijke rechtbanken zich vervormd in stadsrechtbanken, enz. Het gebeurt ook dat men verschillende rechtbanken in dezelfde stad aantreft. De bevoegdheid dezer hoven is dikwerf zeer duister. In sommige Fransche, alsook in de Luiksche en Lotharingsche steden, bestaat er eene schepenbank en een lichaam van pares of gezworenen. Dit vloeit waarschijnlijk voort uit het dubbel karakter van het stadsrecht: burgerlijk recht en vrederecht. De schepenen worden voor het leven benoemd, de gezworenen gewoonlijk voor één jaar. In Vlaanderen nochtans vindt men sedert de 13de eeuw jaarlijksche schepenen. De eenen en de anderen oefenen de openbare jurisdictie uit, doen den van den Staat bekomen vrede eerbiedigen. De stadsjurisdictie neigde weldra tot eenheid. In Frankrijk verdwijnen de schepenen meestal van de 13de eeuw af; in Vlaanderen zijn het de gezworenen. In | |
[pagina 92]
| |
Duitschland stellen de consules zich boven of in de plaats van de andere rechterlijke lichamen. Waar er geen jurisdictie is, is er geen stad. De jurisdictie blijft integendeel voortbestaan, zelfs wanneer de gemeente afgeschaft is. Behalve hare openbare rechtsbevoegdheid, bezit de stad ook eene louter gemeentelijke jurisdictie. Als bestuurlijk lichaam, heeft de stad eigene instellingen en reglementen in zake van finantiën, politie, militie; de jurisdictie in deze zaken behoort tot den raad. De raad heeft zijnen oorsprong noch in de gilden, noch in de instellingen der buitengemeenten. In de steden alleen vindt men jurati, pares, consules, consiliarii, enz. De raad vloeit voort uit de groepeering der bevolking. Hij staat niet onder de goedkeuring des heeren. Hij fungeert buiten den Staat: hij heet judicium sine banno. Aldus, geen raad vóór de gezworenvereeniging of gemeente. Van vroeg afaan bestonden er corporatieve instellingen van kooplieden, ambachtslieden, censuales, of wijken, gebuurten, vinaves, laischaften; de stadsraad heeft zich boven haar verheven, doch liet ze bestaan. De raad waakt over de gemeente: hij doet de rechten en plichten der burgers eerbiedigen, handhaaft de privilegiën, bestuurt de stad. In den beginne zijn de leden van den raad slechts afgevaardigden des volks, waarvan zij den wil uitvoeren. Later, wanneer het bestuur meer ingewikkeld en aristocratisch wordt, wordt de raad een gesloten lichaam en ontsnapt hij aan den invloed des volks. De primitieve raad heeft geen voorzitter, burgemeester of meier (der stad). Deze verschijnt eerst later. De oorsprong van den raad is slecht gekend. Deze magistratuur is waarschijnlijk in den beginne geene openbare magistratuur geweest. De noodzakelijkheid de stad te versterken, belastingen in te stellen, groote werken uit te voeren, heeft de eerste raadsheeren doen | |
[pagina 93]
| |
benoemen. Weldra zijn nieuwe afgevaardigden hun getal komen vermeerderen: toezieners, ontvangers, opzichters, rewards, vinders. In de 13de eeuw worden die afgevaardigden bezoldigde ambtenaars, voor hun leven lang. De voornaamste dezer ambtenaars is de klerk of secretaris. De reglementen (statuten, voorgeboden, bans, cris), waarop het bestuur berust, zijn niet het werk van den raad, die geene wetgevende macht heeft: zij zijn ouder en werden gestemd door de universitas der burgers. De raad vonnist de overtreders der statuten: hij heeft ook eene jurisdictie in zake van politie en zeden; hij heeft de politie van handel en nijverheid (in zaken van markten en neringen); hij heeft ook de jurisdictie in zake van maten en gewichten. Met één woord, de raad past de reglementen toe op al de burgers, welke a.h.w. leden zijn eener maatschappij, die deze reglementen aangenomen heeft. Maar naarmate de onafhankelijkheid der stad aangroeit, strekt zich ook de bevoegdheid van den raad uit. Weldra bekomt hij eene burgerlijke jurisdictie, doch de stadsrechtbank bezit die ook: men pleit voor beide in zake van contracten, schulden, enz. In vele Fransche steden heeft de koning aan den raad de vredejurisdictie gegeven, die in vele andere steden aan de rechtbank des heeren behoort. In enkele andere is deze de raad geworden en is het onderscheid tusschen de openbare macht en de gemeentelijke macht verdwenen. Op wie was de stadsjurisdictie toepasselijk? Het woord burger, dat in den beginne alleen de mercatores aanduidt, wordt eindelijk toegepast op al de inwoners der stad. (Het woord burgensis komt voor in de 11de eeuw). Waren echter niet aangezien als burgers: 1o de geestelijken, uitgenomen degenen die handel dreven; 2o de edelen en ministeriales in enkele steden. | |
[pagina 94]
| |
Wat de personen betreft die van adel en geestelijkheid afhingen, van vroeg af aan hebben de steden ze aan hare jurisdictie onderworpen. Wanneer de stad in haren schoot burgers van elken stand telt, houden de woorden mercator en burgensis op synoniem te zijn (12de eeuw). Om burger te zijn moet men: 1o de stad bewonen; 2o in de gemeente treden: den eed van wederzijdsche ondersteuning en gehoorzaamheid aan het stadsbestuur afleggen; 3o eigenaar zijn, ten minste in den beginne (homines haereditarii, erfelijke burgers). Deze bepaling blijft voortbestaan tot aan de democratische om wenteling. De eigendom mag bestaan in roerende goederen of in geld. Deze voorwaarde is hierdoor gewettigd dat men moet bezitten om de belastingen te betalen en waarborg kunnen leveren in geval van geding. Al de mercatores worden groote eigenaars (lediggangers, mussiggänger, otiosi, huiseux). Zij vormen het patriciaat; zij zijn de majores, bekleeden de schepenbank, overheerschen den handel door het gild, bewonen steenen, knoopen familiebanden aan met den adel. Zoo de majores de divites (de rijken) zijn, zoo zijn de minores, de plebs, de ambachtslieden, de pauperes (de armen). Het zijn: de kleine ondernemers, smeden, beenhouwers, bakkers, enz., welke de opbrengst van hunnen arbeid verkoopen; verder, de bezoldigden, die talrijker zijn, de werklieden der groote nijverheid, wevers, volders, verwers, koperslagers die voor de groote handelaars werken. De minores hebben niets te zien in het bestuur en kunnen niet rijk worden, noch in het patriciaat komen. Dit maatschappelijk verschil spruit niet voort uit een verschil in den rechterlijken toestand der personen, lang waren er naast vrije ambachtslieden, ambachts- | |
[pagina 95]
| |
lieden welke van het domaniaal recht afhingen. Het verschil is louter oeconomisch. In den beginne waren allen mercatores; weldra heeft de groote handel zich afgezonderd, de patriciërs vormden alleen de gilden uit, kochten den grond aan, bekleedden den raad en stichtten eene machtige ploutocratie. In de tweede helft der 13de eeuw bersten de klachten der kleinen tegen de grooten uit in Frankrijk, in Duitschland, in Vlaanderen. In den beginne der 14de eeuw breekt in 't algemeen de omwenteling los en zegepraalt ze. De heeren ondersteunen de volkspartij om ze weldra te verlaten. Tot aan de 13de eeuw is de ontwikkeling der stadsinstellingen in Frankrijk en Duitschland overeenstemmend geweest. Te rekenen van dit tijdstip, hebben de steden der beide gewesten verschillende lotgevallen. In Frankrijk is het koningdom machtig geworden en, na de steden ondersteund te hebben, onderwerpt het ze. In Duitschland brengt de zwakheid van het middelbestuur het ontstaan mede der freie Reichstädte, die zooveel gemeenebesten uitmaken. Dr J. Frederichs. |