Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 2
(1897)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 77]
| |
VolkenmoordGa naar voetnoot(1)III
| |
[pagina 78]
| |
* * *
Toch blijft niet immer de wrake dralen.
Zie hoe Cuba, wars van knellend bedwang,
zijn saamgepakten wrok ontketenend,
zich ontscheurt aan verdrukking van eeuwen lang.
In 't kort zal de roem der Antillen rijzen
uit Spanje's nacht en ondergang.
En, als 't kletterend gepletter van hagelvlagen,
als een onweer, dat ratelt in 't electrische zwerk,
als 't gerijt van banden, die spanden te sterk,
is 't geknetter van 't guerilla-vuur der Cubanen
naar Manilla gewiekt, op een stormvogels vlerk;
en de Philippijnen sprongen, tegen 't wormig Iberië,
zij, de zege zeker, in 't worstelperk.
Te lang terug in de keel gedrongen
door 't gegrom van Britannië's vechtkolos, -
van Limpopo's kom tot Zambesi's valleien,
om Buluwayo, door Matoppo's gebergte en bosch,
barstte, bij 't gebruis van Victoria's vloedval,
ook Matabele's kreet van oproer los.
Hij kitste van kraal tot kraal in het ronde,
en, als poer aan den oven, daar schoten in brand
Bechuana welhaast en Machonaland.
Atchez, nu 't, het vierde eener eeuw besprongen,
toch nooit gesmoorden tegenstand bood,
nam eindelijk wachtescader en posten
op Neerlands lijn, in 't bereik van zijn lood;
zoodat plots, in Sumatra's midden, de Battak
uit zijn opiumsluimer wakker schoot.
De Bataaf, uit zijn buitenste bentings verdreven,
in de stelling van Kota-Radja omperkt,
heeft nu Toekoe-Oemar, in de Beradin-bergkloof,
tot mikpunt van dozijnen kanonnen gemerkt;
| |
[pagina 79]
| |
wijl deze, - voorhenen verrader van Atchez, -
zijns lands bekampers met verraad niet meer sterkt.
Met versche hulp, hiervoor aangeworven,
vernielden ze zijn paleis te Lampisang;
eigendommen, pasars, kampongs verwoestend;
en, daar het recht niet buigt voor der heerschzucht belang,
is opnieuw het weerzijdsch bloedbad aan gang.
Er hangt gevaar over de onzedelijke Staten,
die vreemden beschaven door virus en schroot,
die Negers en Gelen onderworpenheid leeren
met knooptouwstriemen en sabelstoot;
of hun 't brein door Hamburgs alcool vergiften,
die niet schielijk, maar zoo zeker als kogels, doodt.
Heil eens 't weldenkende land of landje,
dat allengs door overreding zijn gebied vergroot!
* * *
Ach! Italië, waar de Kunst op haar tinne gloorde,
- die godinne van kalmte en vruchtbaren lust, -
gij, door uw lieflijk lazuur overspannen,
door uw suizende zee tot bedaren gesust;
Italië, welige genieënwarande,
nú door een daemon van waanzin omspookt,
nú door boosaardige onheilgeesten
tot een cerloozen strooptocht opgepookt;
gij zondt, onbereid, uw kostbare troepen
den hellenden heirweg der neerlaag af;
gij stiet uw legioenen, roekeloos gedreven,
in Amba-Alaghi's woestijn, hun graf.
De arme bataljons gedwongen dapperen!
ze ondergingen een voor hèn onverdiende straf;
viermaal schuldig de ongedeerde gebieder,
die de noodlottige, uitzinnige orders hun gaf.
| |
[pagina 80]
| |
Bij Seta's en Alequa's passen, van Adowa
op Abba-Carima teruggeplooid,
bij duizenden vertiend in tal van gevechten,
zijn ze de Nubische leeuwen tot aas gegooid;
doch uw beestige inval heeft ook het slagveld
met Negus' beminde dooden bestrooid.
De Abessiensche moeders en meisjes vergeten, -
als de Italiaansche 't ingewand stuk gereten. -
hare koene, gesneuvelde jongens nooit.
De millioenen, verkwist voor uw keiencolonie,
zijn ontsloken aan Romagna's en Sicilië's nood,
aan ondragelijk geworden werkersellende,
die de bloem en de kiem der geslachten doodt.
Het gezag deed, voor de orde, zijn geweren lossen
in de magere massa's, die muiten om brood:
moorderij, naar uitheemsche volken gevaren,
en zelfmoord in eigener natie schoot!
Ha! dubbel vernederd, bedrogen Italië,
uw legerbanier is met modder bevlekt;
en dubbel volheerlijk de zuivere zege.
die 's verwinnaars voorhoofd met lauweren dekt.
De monarch, op wien uw domme trotschheid,
als op een plompen bultos nederzag,
't is hij, die, vol verachting en weerzin,
uw vuige onteerders beschimpen mag.
Dien man, gebronsd van huid en inborst,
lijk Samson gespierd, lijk een lam zoo zacht,
door zijn volk ‘den Gerechtige’Ga naar voetnoot(1) benaamd en geacht,
heeft gansch het aardrijk bewondering en hulde
voor den adel zijner hooge ziel gebracht;
hem, AEthiopië's ‘Koning der koningen’Ga naar voetnoot(2),
aller koningen koning, in ons heele geslacht!
| |
[pagina 81]
| |
Heeft hij, immers, de deinzende bende bandieten,
tot boet en verbrijzeling, nagezet?
Heeft hij, gram, den geklopten, baldadigen vijand
met stalen hiel het hoofd geplet?
Joeg hij Erythrea's palen hem binnen,
als vuilnis gebezemd, met kartetsengeveeg?
Deed hij 't vroeger veroverde strand hem ontruimen,
of schoot hij Massaouah, zijn vesting, leeg?
Zoodat een paar ontkomenen, aan boord geslopen,
paarsch van gebrek en deluw van schrik,
aan Koning Umberto nieuws kon dragen
van dien even geopenbaarden Menelik?
O neen! wanneer, met Makallés bezetting,
grijzaards en kinderen omkwamen van dorst;
dat manschappen drosten, om drank te gaan bedelen
bij de Africanen van 't beleg, vermurwd in de borst;
en vrouwen, ontzind, verschroeid van longen,
snakkend naar water, van de wallen sprongen, -
toen brak erbarming het hart van den vorst.
Die behoeftigen liet hij onbelemmerd gaan drinken,
met volle teugen, met hun raspigen mond.
Ach! menigeen, die de laafnis te gretig
slorpte, zonk nog ontzield op den grond.
Toen de Italianen, 't niet langer meer hardend,
van lijkenlucht en hongerkramp,
in de betrokken burcht als ratten gevangen,
eng omsloten door 't Choasche kamp,
hunne overgaaf den belegeraar seinden
en heschen de blanke vlag van vree;
toen opende de Negus de poorten der stee;
hij gaf de verlosten, met hun tros en wapens,
op den aftocht, geleide door de wildernis mee;
en, ridderlijk heusch, in overstelpende gulheid,
tot het eind met de beproeving der stakkers begaan,
| |
[pagina 82]
| |
schonk hij hun hoede, spijs en kleeding,
kameelen en muilen, op de zandige baan.
Zij trokken af, met hangende voorhoofd,
met getroffen gemoed en verpinkend een traan,
en kwamen, verblijd, onder dankbare groeten,
in de oase hunner gastvrije tenten, aan.
Dan de Negus, met Mangacha, Makonnen, Aloula,
en andere Ras'Ga naar voetnoot(1) en veldheeren, forsch en frisch,
en Taïtou, de koningin, met heur wacht van vrouwen, -
‘Zon en licht van AEthiopië’'sGa naar voetnoot(2) gouwen, -
die niet wil, dat hij haar in de voorhoede miss'
van zijn manhafte, krielende puikregimenten; -
de Negus, die voor immer onverwinbaar is,
instee van milliarden oorlogschatting,
vraagt verzoening en biedt vergiffenis.
Zoo fel als Generaal Baratieri verslegen,
dien hij in de eer en de ontgoocheling
aan de spits van het rampvol commando verving,
zou Baldissera den beker vol edik leegen
ten droesem, na wat zoo deerlijk werd misgaan.
Abessinië krenkte niemands rechten,
het verweerde voortreflijk zijn wettig bestaan.
Tigrés beschermer, ga, bescherm gij uw natie,
tegen hare eigen hondsche rooversdaân.
Ga heen en spijs uw veege Sarden,
met hun knokken door de huid en hun kleeren in flarden,
vretend, lijk schapen, het gras langs de baan;
ga heen en wasch uwe onreine wonden!
Onthou, laatdunkend Europeaan,
het zeldzaam type der verhevenste deugden,
de gouden les van een gesmaad Mooriaan.
| |
[pagina 83]
| |
Zij gerust in het lot der drie luizend gevangenen,
naar Adis-Ababa meegevoerd, -
naar zijn keizerstede, in het hartje van Choa; -
geen haar op hun schedel wordt aangeroerd.
Daar stond geen mishandeling de sukkels te wachten.
Veilig onder Meneliks felpen hand,
lijk geredde drenkelingen ontvangen,
onthaalt er hen welzijn in beteren stand,
dan ooit in 't stiefmoederlijk moederlandGa naar voetnoot(1).
Hij heeft ze als welkome gasten geherbergd,
gekoesterd meewarig, met oplettende zorg; -
minzaam gegijzeld, - hem een stevige overeenkomst
voor altijd met zijn betrapte betrappers, tot borgGa naar voetnoot(2).
* * *
Zijne zege is een zegen, onschatbaar van waarde,
lijk al wat er best is en schoonst op aarde;
't is de zege van 't heilig op 't ontheiligde Kruis.
Zijn stamboom wortelt in het hart van zijn bodem,
onverganklijke trouw omwalt zijn huis,
terwijl vermolmde koningzetels
eerlang ineen zullen storten tot gruis.
Eene eendere ervaring van macht en goedheid
heeft Engelands baatzucht opgedaan,
toen Jamesons horde vrijbuiters, verwaten,
de wakkere Boers te lijve dorst gaan.
Uw manlijk gezang van leed en strijden
is geene opgeblazen snoeverstaal:
| |
[pagina 84]
| |
‘Di vierkleur van ons dierbaar land,
‘die waaj' weer o'er Transvaal,
‘en wee di Godvergeten hand,
‘wat dit weer neer wil haal!’
Uwe faam, o braven! verbreidden Majuba,
Ingogo, Laingsnek - en Doornkop nu;
Transvaal, voor list noch last geweken,
de Dietsche stam is fier op u!
Grootmoedige Kruger, de verwaande bestokers
hebt ge niet zoo streng als het mocht, gekastijd;
maar uit Generaal Jouberts triomfeerende handen,
lijk hun drijvers, tot halsrecht verwezen, - bevrijd.
Oom Paul, wiens regeering door de grootsten ontzien wordt,
door miskenden en minderen gebenedijd,
gij, die zelf de gelijke der koningen zijt!
| |
IV
| |
[pagina 85]
| |
Gehoond Europa, stap dan statig
uwe Alpen over, uwe Balkans af,
uw gelederen opengespreid als een waaier,
op een wenk van uw richtenden wereldstaf;
en drijf het gespuis van Maritsa's boorden,
Dardanellen en Bosphorus over, als kaf.
Maar, nog daar op 't gebied van zijn woekerende slechtheid:
in Klein-Azië, is de erve te fraai en te nabij,
waar 't veroordeeld janhagel te bannen zij.
Zwaai het verder, de ZoutmoerenGa naar voetnoot(1) zuiver;
en rol de Turksche ravenwolk
en die nomaden, terend op den dood van een volk,
met 'nen blaas, van Taurus' glooiing neder,
tot van waar geen geboefte koom leven le weder:
geblokkeerd in een heining, met roer en dolk,
in Arabië's verste duinengolven,
opgezweept door den Samoem, - bedolven;
tot in Dahna's verzengende zavelkolk.
De ontredderde schandekraam wankelt en waggelt,
in den schuddenden wind, uit het Westen gewaaid;
ze staat nog,... maar in 't evenwicht van den draaitol,
die welhaast zich neerlegt, uitgedraaid.
Doch weer, gelijk eens bij 't geschonden Polen,
als ge, ten slotte Moslims bezittingen brokt,
potentaten, door de oude grijpzucht gelokt,
niet meer gegrist naar de prooi; niet bevochten, als doggen,
wie er de dikste bonken van binnenslokt.
Neen, de ontjukte bevolkingen weder
geen vermangelde kluisters aangesmeed;
laat ze ongehinderd hare leefwijs kiezen;
geen ander, die 't wijzer en beter deed.
| |
[pagina 86]
| |
Uw slagvaardige drommen, uw schietgevaarten,
schepen, torpedo's, ruiterij,
kunnen gansch het menschdom ontvoogden;
misbruikt ze niet meer tegen zwakkeren dan gij.
Als de negentiende eeuw, eilaas! in een zondvloed
van bloed en tranen verdrinken moet,
zij toch de straks geborene in fonteinen van blijdschap
gedompeld; - geen doop meer van tranen en bloed.
En dan, als Europa's verbroederde Staten
tot maagschappelijk welzijn tegader gaan,
dan heffen de naties der Aarde samen
het heerlijkst van alle Te Deums aan, -
langer geen smaad meer den God van verzoening,
den Heer der heirscharen aangedaan.
Dan stijgt een koor uit alle talen,
in de weidsche saffieren tempelhal,
die gelijk over allen heur luchters laat stralen;
een Lauda zonder wantoon, met één geschal,
tot ééne Godheid voor 't gansch heelal, -
òf die dan Boedha, Jahveh, Allah,
Zeus of Thor ook heeten zal.
Na 't jammerenepos der voorgeslachten,
de historische drama's van erflijke pijn,
zal 't overal verrijzenis en hoogtijd zijn.
(Wordt voortgezet.)
Dr. Amand De Vos (Wazenaar).
|
|