Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 2
(1897)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 24]
| |
VolkenmoordWriting to the Rev. Dr. Preston, the vicar of Holy Trinity Church, Runcorn, in reply to a communication, Mr. Gladstone says: ‘My opinion of the Turkish government as now exhibited to the world, is that it is the greatest scourge to mankind and the greatest scandal and disgrace to religion - including the religion of Mohamet - to be found on the face of the earth.’ | |
I
| |
[pagina 25]
| |
Nu Geneeskunde immer nieuwe heelstof,
tot bewaring van 't broze daarzijn vindt,
of ter delging der plagen, waar 't geluk, bij verzwindt;
en de, lang door hun kleinte verborgen microben,
in tallen zoo sterk als geen Inaudi verzint,
door hun eigen verkweekt vergif overwint;
waar Liefdadigheid wonden, breuken, kanker
met haar smetweer in wattige zwachtels ombindt.
Nu de Menschheid, overstelpt van droefheid en kwalen.
naar het rijk van rust en vrede brandt,
dat geweld en krijg eens van de aarde bant;
nú, dat al de werelddeelen,
dat volk aan volk. dat land aan land
zijn gesloten in de mazen van een maatloos netwerk,
in steeds nauwer strengen van verbond en verband.
De stoom, weerstrever of gezel der winden,
bevaart zijne ongebaande baan.
in vlottende kasteelen, gewiegd op de deining,
de wateren temmend, spijt nacht en orkaan;
en wisselt schatten van oever tot oever,
door kanaal en stroom, door meer en oceaan.
Hij sliert van de eene grens naar de andere
den wagensleep, die door Alpen boort
en stormend over FirthGa naar voetnoot(1) en afgrond spoort,
scheutig schuivend, - een reuzenschietspoel
op het weefgetouw der eeuwe, steeds voort;
heen en terug, van Pennsylvania's havens
tot Cordillera's wand, aan de Stille Zee;
een gordel slaande, van Oostende's klingen,
over heide en weide, tot Kustendje's reê.
| |
[pagina 26]
| |
Flus rillen Siberië's woestenijen
den ijzeren handelsbode na,
die Vladivostocks waren zal voeren
in éénen tocht naar Lisboa.
Een gewillige engel draagt ons gedachte,
langs een draadje trillend, van stad tot stad,
van kim tot kim, gezwind als de lichtstraal,
en houdt ze, aan het eind van 't gebakende pad,
in sprekende letterstaven gevat.
Hij goochelt onze stem aan dat leisel ook over,
en de wederstemme den volgenden stondGa naar voetnoot(1).
Dra toont hij misschien ons malkanders trekken
over elken afstand op 't wereldrond!
De Wetenschap, die 't firmament bewandelt,
ontmoet er slechts eenheid en harmonie,
hoe benieuwd zij ooit zijn verbazende kreitsen,
zijn millioenen wervelende bollen bespiê.
Geen botsing ooit onder 's hemels kohorten:
geen ZwaanGa naar voetnoot(2), geen HagedisGa naar voetnoot(2), die den Vuurdraak ontvlie;
in den langen, bangen wedstrijd om 't leven,
deed nooit een sterre een sterreke sneven;
nieteens de HydraGa naar voetnoot(2) die in onmin de DuiveGa naar voetnoot(2) bezie.
Er is een samengestreef bij verwante schepselen,
'twelk den kamp van gescheiden wezens vergoe.
Al die zonnen, zoo verre van de Aarde verwijderd,
pinken toch eeuwig dit zustertje toe, -
nooit onze onophoudende dwergkrakeelen,
nooit onze misdaân en laagheden moe.
Geen komeet heeft ooit het ondeugend planeetje
eens even getikt met haar geeselroe.
| |
[pagina 27]
| |
En, in een tijd, zoo vol van vredewonderen,
van geheimen der natuur, thans opgespoord,
wordt ginder, aan Euphraats en Tigris' bronnen,
een zoo levensgrage natie gemoord!
***
Ach! in die dichterlijke tooverdomeinen,
op der mystiekste legenden moedergrond,
waar de Bijbel 't paradijsisch lustpark vond;
en, onder feestbaldakijns van bloemen en loover,
de mythische wieg der menschheid stond;
waar Ararath, boven de golving der eeuwen,
de traditie der ark onverzonken behoudt,
en stout, over Erzeroums hoogten en laagten,
naar Siva's en Bitlis' landschappen schouwt.
In de omstreken ginder des Lands van Belofte,
waar der nieuwere tijden dageraad glom,
en het kerstgestarnte, tot gids der Wijzen,
van over Kouh-i-Dena'sGa naar voetnoot(1) kruinen klom;
waar de opperhervormer, de verwachte Messias,
zijn louterende leer aan de wereld schonk;
in de onvergeetlijke bergrede 't zalvig Beati,
zoet als muziek, voor de scharen klonk:
het ‘Zalig de zachten; zij bezitten eens de Aarde’
uit homnglippen zegenend zong;
‘Zalig, zalig de ootmoedige zielen;
het rijk der hemelen behoort aan haar’.
Ofschoon uit Juda, Palmyre's ruïnen over, -
weldra nu al negentien honderd jaar, -
Hebreeuw en heiden de boodschap maande:
‘Menschenkinderen, bemint elkaar’.
Waar de aloude, doorluchtige rijken bloeiden,
in Al-Djezireh'sGa naar voetnoot(2) palmentuin,
| |
[pagina 28]
| |
en de sporen van hun stortval achterlieten
in Babels en Niniveh's ontzaglijk puin; -
daar, in het uitgeschud Armenië,
aan der tweelingstroomen verrukkenden boord;
in die feeëngaarde van stralen en kleuren,
wordt, stipt naar den eisch van het ordewoord,
een vreedzaam, vlijtig ras vermoordGa naar voetnoot(1)!
| |
II
| |
[pagina 29]
| |
Voor wie van Hekkiari naar Kastamouni,
van Trebizonde naar Adana staart, -
verlaten velden, dorpen in assche,
lijkentassen, beendergaard...
Een half millioen ontsnapten zwerven,
zich verstekend in ravijn, spelonk en woud,
zonder deksel of slaapstee, dak en voedsel,
tot ze de erbarmende dood in zijn wade vouwt.
Te Tamzara en Mézeré zijn de mannen,
tot den lesten toe, omhals gebracht;
driehonderd aangehouden christinnen
bleven er over, ongeslacht,
met naakte kleintjes, naar hun wiegje schreiend,
zieltogend van koude, van dorst versmacht.
Die bevoorrechten mógen niet vlieden;
ze zijn het speelgoed van Turksche kazernemacht.
***
Is er geen knods, die zoo gruwzamen moedwil tuchtigt?
Geen rad, geen knoet voor zooveel naars?
Werden galeien en kerkers te klein of te schaarsch?
Is der Gelooveren Vader, Abd-ul-Amid,
een schutpatroon van moodenaars?..
Is hij voorwaar eigenmachtig, of onheelbaar ontzenuwd?
Wie kent er den vizier dan of cheikhGa naar voetnoot(1) zoo barbaarsch?
Redifs en HamidiésGa naar voetnoot(2), een grijns in de knevels,
gewaande wachters van dat menschelijk vee,
aanschouwen toch zwijgend het naamloos wee
of helpen de losgelaten molossen,
met oorlof, aan de afschuwlijke klopjacht mee.
Ja, de minst onmenschlijken vallen in ongunst;
zij worden, als luie lafaards, met vingers getoond -
en de wreedsten door de grooten geprezen en beloond.
| |
[pagina 30]
| |
't Was een voornaam officier van de Turksche landmacht,
Nazif-Pacha, die, zij aan zij,
soldeniers en politie aanvoerde in OrfahGa naar voetnoot(1),
en hun de dooding commandeerde, als een schietpartij.
Een raad van magistraten en voorname burgers,
met een cheikh, en Hussein, groot ambtenaar,
die voorzat, bepaalde voorop den feestdag
en maakte den aanleg kant en klaar.
De niet Armeniërs wees hij een wijkplaats;
wie een Armeniër borg, liep levensgevaar.
De mutessarifGa naar voetnoot(2) deelde aan het slordig schorremorrie
gestolen wapens en breektuig uit:
‘De ketters van kant, en hun goed is het uwe!’
riep een hopman tot de boeven luid,
welke loerden, voor de achterstallige soldij, naar buit.
Eerst veinsde Nazif den oploop te stremmen.
Er moest, met losse patronen vooraf
op hem gevuurd, alsof een aanslag der Armeniërs
hem uitdaagde en reden tot strengheid gaf.
Toen sprong hij vooruit, gehuicheld verbolgen,
en deed ruiters den aanval blazen, in den draf.
Dan stapelden Moslims onverzaadbare trawanten
hier onnoemlijke euvelen voor 't oog van den dag,
erger dan ooit het verleden er zag;
zoo onwaarschijnlijk eerloos, dat geen dichterpenne
die ondenkbare grofheden schilderen mag.
Door 't geklank van de tefGa naar voetnoot(3) en 't gedans hunner wijven,
bij 't hitsend geschetter van de schrille trompet,
zijn de schijnheilige schoften aangezet:
| |
[pagina 31]
| |
‘'t Paradijs is voor ons, als wij niemand sparen!’
brieschten ze, en ‘Glorie aan Mohammed!’
Geen oor heeft gehoord, geen verbeelding verzonnen
de foltervondsten van deze aardsche hel.
De Romeinsche jaguaren- en leeuwenarena's, -
ook volksgenoegens op hooger bestel, -
Bartholomeusnacht en Dragonaden,
die op hunne eeuw den afkeer der eeuwen laadden,
waren, bij déze verlustiging, bengelspel.
Drie dagen woedden de bloedsaturnalen,
waarbij 't het SassoenschGa naar voetnoot(1) gesabel en gemats niet kon halen.
Na taptoe, in den avond eerst, poosden zij.
Vermoeid van hakken, steken, kelen,
slapen 's nachts alle slagers toch vrij.
Op een beloop van twintig duizend bewoners,
liggen ten minste zes duizend ontlijfd in het zand,
en drie duizend, in de hoofdkerk gelokt, als om te schuilen,
zijn, lijk één man, voor 't gemak, met het bidhuis verbrand.
Drie dagen was een kuischploeg aan 't sloven en slaven,
om de rottende lichamen in kuilen te gravenGa naar voetnoot(2).
Ach! konden er niet méér uit de voeten zich maken?
Versperd zijn de poorten, door Bachi-Bozouks bewaakt,
die alwie tot dáár op zijn vlucht was geraakt
om bijstand, met hun sabels omverre staken!
De goeverneur, om niemand in den weg te staan,
als moest hij voor zaken zijn post begeven,
was naar het dorp Seroudji kuieren gegaan.
| |
[pagina 32]
| |
Te Diarbekir nam Enis, de valiGa naar voetnoot(1),
gelijke bedrijven in oogenschouw,
op eene hoogte aan 't stadhuis in een leunstoel gezeten,
dat hij de gansche tragedie genieten zou;
zich met gesperde neusgaten dronken snuivend,
onverwend, aan die prikkelende atmosfeer,
door wasems van doomend bloed gebalsemd,
van sprankelende balken, die kraakten terneer;
en petroolreuk uit smookende kathedralen, -
wierookvaten, Allah tot eer, -
waarin menschenvleesch, ongewone myrrha,
geroost het omzwevend aroom had volmaakt -
met het Caïro-sigaretje, dat hij smakkend rookte.
Geen havanna had nog ooit hem zoo lekker gesmaakt.
Tot herstelling kwansuis of handhaving der kalmte,
zijn de vervolgden van al hunne wapens beroofd;
en, om henzelven gedwee die in te doen leveren,
werd er valsch hun rust en beschutting beloofd.
Hadden ze er liever hun belagers den kop mee gekloofd!
De Koerden bleven met hun yatagans loopen,
tartend van stollende bloed bedropen!
Aan den ‘Gouden Horen’Ga naar voetnoot(2) ziet men thans leuren
met juweelen, waarmee zich de Armeniër smukt:
spangen, kettingen, ringen, slingers,
van de christenlijken afgeruktGa naar voetnoot(3).
Die sieraden doen opgeld, en worden, als gedenkenis,
ten geschenke, in geliefde handen gedrukt!...
| |
[pagina 33]
| |
En ‘Alem-Penah’ = toevlucht der wereld,
‘Zel-Ullah’ = schaduw van God, algoed:
de sultan?...
Ten transe gezeteld als nero,
die Rome ontstak in laaien gloed,
en de vlammen, over de zeven heuvelen huppelend,
als bacchanten in golvenden vlechtenvloed,
zoo behaaglijk zag walsen in 't ronde aan zijn voet,
en een slaaf beval: ‘Ga, en breng mij rozen;
‘versche rozen ruiken zoo zoet!’Ga naar voetnoot(1)
Schier aldus die Kalif, bericht ontvangend
van de menigten, in Anatolië omgebracht,
en die vuurwerken ginds, met hunne ontzettende pracht,
wentelt zich, zat van genot, op een divan,
satijn en fluweel, als een streeling zoo zacht:
‘Haal hier Miana, mijn keurkadine’,
zoo krijgt een gelubde 't verwijfd gebod.
Hij zal, verscholen met haar, de schimmen ontwijken
der haatlijke rekels van 't christene rot;
hij wou, met haar alleen, een plengoffer plegen
aan Allah, Islams onbermhartigen god.
Trouw aan de zeden, is der Ghiaours verdelging
hem een zending, en berust hij in 't onmijdbare lot.
Dit vermoedde niet, in het ouderlijk bergland,
de Caucasische maagd, zoo zedig en bang,
toen ze, schoon als de ongerepte liefde,
die gloeide in haar oog, die bloeide op heur wang,
van de sneeuwige spitsen harer hemelkuischheid,
door armoe werd neergegooid voor den troon.
Zij vond geene min daar, maar killige ontucht,
bij dien zinnenlakei met een keizerkroon.
(Wordt voortgezet.) Dr. Amand De Vos (Wazenaar). |
|