| |
| |
| |
Taal en nationaliteit
Rede op het jubelfeest van de Vlaamsche conferentie der balie van Antwerpen
door mr Louis Franck
advocaat ter balie van Antwerpen
Mevrouwen, Mijnheeren, Waarde Confraters,
Heeft de harde strijd voor eigen taal en eigen nationaliteit een reden van bestaan, een ware kans op welgeiukken?
Toen, in 1539, Keizer Karei in 't Fransch schreef aan die van Gent. zonden die van Gent den keizer zijn brief terug met de melding dat hun vorst Vlaamsch moge schrijven.
Zoo'n stoutheid was toen haar gevaar waard. Onze Vlamingen uit de XVIe eeuw waren sedert drie eeuwen de zondagskinderen der geschiedenis: zoo vrij, zoo welvarend, zoo onafhankelijk was men elders niet. Versmelten in éen groot keizerrijk en de wetten deelen van al wat Keizer Karei aan heerschappij en koningdommen in zijne wieg had gevonden, was voor onze voorouders het prijsgeven van hun heele meerderheid tegenover de naburen. Hunne onafhankelijkheid als staatsinrichting en taal bezat eene positieve, stoffelijke, becijferbare waarde. Daarvoor in 't gelid loopen en streven en sterven was der moeite waard. Daarvoor strijden was strijden voor de toekomst van gansch het menschdom, en was dus met hoop op welgeiukken gepaard.
| |
| |
Maar is heden het kampen om taal en nationaliteit nog iets anders als een zaakje van klank en namen, van afstand en gemak? Zijn alle volkeren rondom ons niet even vrij? Hebben ze niet evenveel of meer welvaart? Rijdt de zegewagen der democratie de banen niet op naar alle hoofdsteden van Europa, en heet het eindelijk niet overal wereldhandel, wereldliteratuur en wereldnijverheid?
Wat scheelt het er dan aan of dezelfde wet te Brussel gestemd wordt of te Parijs of te Berlijn? Wat helpt het, indien die wet slecht is. dat zij ons schaadt... in 't Vlaamsch?
Is de taal van een klein volk nog een symbool van eigen recht en eigen onafhankelijkheid of is zij niet veeleer eene bron van zwakheid en minderheid daar waar alle volkeren met de zelfde rechten en. in den levenstrijd, met de zelfde wapens zijn toegerust?
Zoo stelt zich heden de vraag der taal en der nationaliteit - zóo - en niet als eene vraag van recht!
Het recht van zijn eigen taal te spreken in zijn eigen land is zoo onbetwistbaar als het recht tot spreken zelf, en niet minder zeker is het dat beambten en officieren van alle pluimage, dat magistraten en afgevaardigden van allen graad, zich te schikken hebben naar den wil en het gerief van het volk, zonder dralen en zonder eenig recht te kunnen zoeken in hunne onwetendheid.
Over die rechtsvraag is elk gekijf overbodig.
Maar heel wat zwaarder weegt de vraag naar de toekomst en de sociale reden van bestaan van den strijd voor taal en volk?
Is die toekomst niet duister?
Ziet toch hoe machtig de stroom van het cosmopolitisme wordt! Wel rijzen nog forten en grenspalen, wel kweekt men nog vaderlandsliefde, maar de stoffelijke belangen worden sterker met den dag! Elke trein diede grenzen overschreidt, elke steamer die naar vreemde landen uit de haven vertrekt vermindert de afstand tusschen de volkeren.
Eens zullen alle grenzen verdwenen zijn. Wat zal dan het | |
| |
lot der kleine volkeren worden? Wat beduidt dan hunne taal tegen die der overmach tig groote volkeren?
Men schat dat op het einde der vorige eeuw geene veertig millioen menschen Engelsch spraken: heden telt men er om de twee honderd millioen! Hoe zwaar wegen tegenover die massa's de eenige millioenen menschen uit eene kleine natie?
Nevens dit stoffelijk overwicht zal de verstandelijke invloed werken: hoeveel schrijvers, dagbladen, hoogescholen meer in een groot land!
Zal het dan geen zwakheid en geen minderheid zijn een eigen taal te hebben bewaard, die tot niets meer zal dienen - is het niet beter, terwijl er nog tijd toe is, eene der groote wereldtalen aan te leeren en zoo op gelijken voet te komen met de groote volkeren?
Ziedaar de ware vraag!
Wat is het goede antwoord?
| |
I.
De geschiedenis bestaat uit daden en niet uit redeneeringen. Alleen wie het verleden weet te herdenken heeft kans eenig licht te zien gloren in de duistere toekomst.
Kijkt dus om u heen, en herdenkt de geschiedenis dezer eeuw.
Toen om de jaren achttien honderd de zegepralende Fransche legers door Europa trokken, toen hebben zij de ideën der Fransche omwenteling verspreid, en boven de oude. voor afbraak gemerkte instellingen zijn die ideën onzichtbaar blijven zweven, en de dag der afbraak is het feest dier ideën geweest.
Maar nog een andere oogst is er toen gewassen, en daarvan dachten de overwinnaars niet dat zij het zaad meevoerden in hunne ransels: die oogst heet liefde tot eigen grond, tot eigen bestuur en eigen taal. In den nood hebben de verwonnen volkeren hunne vlag erkend. De XVIIIe eeuw leefde van een | |
| |
gemakkelijk. en oppervlakkig cosmopolitisme. Tegenover de vreemde heerschappij scheurt men zich daarvan los en overal, bij den platgetrapten akker, vinden de volkeren hun zelfbewustzijn terug.
Indien de geschiedenis in opeenvolgende leuzen te verdeelen is, dan is het begrip en de eerbied der nationaliteit de wereldleus geworden onzer eeuw.
Onder die leus, hebben Duitschland en Italië het tot nationale eenheid weten te brengen.
Onder die leus, zijn Hongarië en Polen in 1848 in opstand gekomen.
Onder die leus worden zooveel en nog zooveel miljards aan staande legers betaald.
En ook onder die leus is heel de wereld door in onze eeuw de taalstrijd ontbrand.
De taalstrijd!
Is ze u bekend, de legende van den heilige die 's avonds, na een dag vol weldaden, zijn pelgrimsstaf in de aarde plantte en insliep. Daags daarna, bij zijn ontwaken, vond hij, in de heldere zon, den dorren, dooden staf, vol bloeiende rozen!
Aan dat zelfde mirakel doet meer dan eens de geschiedenis van den taalstrijd denken.
Schijnbaar verdorde en uitstervende nationaliteiten ontwaken plotseling waar hunne taal bedreigd wordt en eischen dat haar gebruik in bestuur, gerecht en onderwijs, of behouden of hersteld worde.
Andere, nog dieper ingeslapen, durven eerst op geen officieele erkenning hunner spraak meer hopen. Maar toch moet ze nog gered, en zij wordt de vorm van hoog kunstwerk uit ijver voor eigen taal gesmeed.
Tot de eerste groep behooren de Czechen, de Polen, de Vlamingen, de Duitschers aan de Oost-Zee en de Franschen in Canada, de Nederlanders in Zuid-Afrika en de Finnen, ginds inliet noordelijk Rusland, zooveel anderen meer.
| |
| |
Tot de tweede groep reken ik de Provencalen, met dichters als Mistral, de Plat-Duitschers met schrijvers als Klaus Groth en Fritz Reuter, de Gallen, de Ieren, zoovelen meer.
Die groote beweging is letterkundig dilettantisme aan het eene uiterste en strijd op leven of dood aan het andere uiterste.
De Félibres vergaderen te Hyères, te Arles of te Nimes, onder den blauwen hemel en de heldere zon van Provence, in een heerlijk land, bij de ruïnen der klassieke Oudheid, onder het geestig en dichterlijk volk van Zuid Frankrijk.
Dat is een kunstfeest.
Maar de Polen in Rusland vieren geene feesten meer: hunne taal is verbannen.
Verbannen uit staat, school en kerk.
Alles is Russisch, van den kleinsten douanenpost tot den keizerlijken gouverneur.
Wel heeft in Russisch Polen de stoffelijke voorspoed toegenomen.
Waar er in 1859, 216,000 grondeigenaars waren, wonen er nu 2,000,000 in hun eigen steen, op hun eigen erf.
De landbouw, de nijverheid, de handel hebben een nooit gekenden voorspoed bereikt.
Maar die vooruitgang op stoffelijk gebied wordtmet het uitroeien van het Poolsch volksgevoel en de Poolsche taal betaald.
Vae Victis!
In Warschau mag het Poolsch nog voor de pers gebruikt worden en ook op den schouwburg, maar in vele andere
deelen van het land niet meer!
In Lithauen wordt Poolsch spreken op markt en straat, ja in den winkel, met 25 roebels boet gestraft.
Vae Victis!
In Kiew of Vilna mag geen Poolsch dagblad verschijnen!
Alles moet Russisch worden, zelfs met geweld. Het kind dat ter school gaat leert geen Poolsch moer. De soldaat die | |
| |
optrekt hoort zijne taal niet meer. De kleinkinderen gaan de grootouders niet meer verstaan.
Het is met Polen gedaan, indien de taal niet gered wordt. Dat is een strijd op leven of dood.
Weinig hulp biedt het Pruisisch gedeelte van Polen. Ook daar wordt volk en taal vervolgd. In 1884 werden meer dan zes duizend Russische Polen de grenzen overgezet. Tusschen de brokstukken van Polen moeten alle banden verbroken worden!
Vae Victis!
Gelukkig hebben de Polen het vrije gebruik hunner taal, de eerbied voor hun ras in Oostenrijk recht gehouden. De Poolsche adel van Gallicië heeft een witten voet aan het Hof der Habsburgers. In Gallicië is hunne taal de officicele taal. Zij wordt er geëerd en gepleegd en niet als Asschepoester verbannen naar straat en keuken.
In de dagen van Vorst Mettermeli, waren er in Oostenrijk-Hongarië maar twee talen officieel: Latijn in Hongarië, Duitsch in al de overige deelen van het rijk.
Maar indien de oude. dorre reactionair, in November 1894, voor een paar uren, met pruik en stok. te Weenen had mogen herleven, dan hadde hij het land zijner meesters niet meer erkend. Men voerde een oud gebruik weer in, met de rekruten trouw te laten zweren aan den keizer. En ziet! dezen keer was het niet alleen Latijn of Duitsch, maar ook Hongaarsch, Kroaatsch, Czekisch. Poolsch, Rutheensch, Roemeensch en Serbiseli, tot Turksch toe!
De tegenspoed is voor Oostenrijk-Hongarië een goede leermeester geweest.
De neerlaag van Solferino heeft de Habsburgers het absolutisme ontleerd.
De neerlaag van Sadowa heeft er hen indachtig op gemaakt, vroger of later, in min of meer groote mate, aan al de volkeren | |
| |
van het rijk, met een eigen beheer, ook het vrije gebruik hunner eigene spraak te verzekeren.
Voor Hongaren en voor de Polen in Gallicië is wel al het noodige in dit opzicht gedaan.
Maar elders bestaan er grieven en nog steeds duurt daar de gisting voort.
In Bohemen wonen op 5 ½ millioen menschen 3,400,000 Czechen. De Czechen zijn van slavischen oorsprong.
Het indringen der Duitschen klimt tot in de middeleeuwen op.
In de XVe eeuw verloren zij veld. Maar met den dertigjarigen oorlog keerde de kans! Na de neerlaag ‘Am Weissen Berge’ werden meer dan 36,000 Boheemsche, grootendeels begoede familiën, uit het land verbannen en de bevolking zonk van drie miljoen tot zeven honderd duizend zielen.
Duitsche monniken en Duitsche landverhuizers nestelden zich in het land neer.
De Boheemsche taal blijft de taal van den boerenstand en den minderen man, maar onder den nieuwen adel en de geestelijkheid, inde school en in de beambtenwereld wordt de Duitsche spraak alleenheerschend.
Dood en begraven schijnt de Boheemsche taal en de Boheemsche natie.
Maar er is eene Boheemsche legende die ik u gaarne vertel.
Eens, in oude dagen, was Bohemen door vreemde legers overrompeld. Lang hadden zijne Ridders gestreden, maar de nacht viel in; overmachtig waren de drommen der vijanden; het werd plicht, zich door de vlucht voor anderen kamp te bewaren.
En de schaar Boheemsche dapperen verliet het slagveld, maar haar renden in gestrekten draf duizenden ruiters na; uren duurde die vervolging, en steeds werd de afstand kleiner, - en eindelijk was het een ingesloten zijn tusschen vijanden, die van drie zijden naderden, en den steden berg | |
| |
Blanik recht voor hen; reeds wenden zij hunne paarden om als helden te sneven, maar ziet! plots scheurt, vlak voor hen, de berg Blanik open; een luid gejuich weerklinkt; de Bohemers rijden de open vallei binnen - en als de vreemden hun volgen willen, sluit zich tegen hen de vaderlandsche bodem weder dicht.
De dappere schaar rust sedert eeuwen in den Blanik. Dood is zij niet, slechts ingesluimerd. Zij wacht, zij wacht - tot het vaderland in nood verkeere. Dan zal de Blanik zich weer openen en een zekere zege brengt de bijstand der heldenschaar!
Zoo luidt de legende.
En zij heeft zich verwezenlijkt! De geest van het volk, die diep in de vaderlandsche aarde wortelt, is in onze eeuw voor Bohemen ontwaakt. De Blanik is weer opengescheurd, en de zege is aan het Boheemsche volk gebleven,
Nog duurt de strijd, maar zonder eenigen twijfel, is de zon van een nieuw Bohemen verrezen: de taal is in eere hersteld; het volk gloeit van liefde voor het land; ongenadig ijveren zijne aanvoerders voor het handhaven der geschiedkundige personaliteit van hun ras.
En meer nog: dit streven is niet eenzijdig; de taalstrijd sluit bekommering van socialen en staatkundigen aard niet uit; de Jong-Czechen zijn demokraten en voeren nevens hun taalprogramma een heele reeks hervormingen van algemeen belang in hun schild.
Ziedaar eenige korte trekken uit den taalstrijd in Bohemen. Niet is dit de eenige taalstrijd in Oostenrijk-Hongarië!
Indien in het westen der monarchie de Czechen tegen de Duitschers strijden, dan eischen in het noorden de Ruthenen, die Klein-Russen zijn, hun taalrecht van de Polen af, dan houden in het oosten de Kroaten het krachtig op tegen de Hongaren, dan klinkt het in 't zuiden Italia irredenta! Naar alle windstreken is er taalstrijd.
| |
| |
In onze reis om de taalstrijden der wereld, trekken wij nu naar het Noorden - naar Rusland.
Wat in Oostenrijk-IIongarië geschiedt, geschiedt ook in Rusland.
Finland, aan de Baltische zee, behoorde van 1157 tot in de 18de eeuw aan Zweden.
Langzamerhand werd de Finsche taal door het Zweedsch verdreven; de hoogere standen werden verzweedscht, zooals zij elders, verduitschl of verfranscht worden. Maar in onze eeuw kwam Finland aan Rusland, en behield in het groot Czarenrijk eene tamelijk onafhankelijke inrichting. Eene Finsche taalbeweging is ontstaan. De leiders worden met den scheldnaam van Fenomanen bestempeld, maar trots tegenkanting en scheldnamen is de Finsche taal langzaam in het officiëele leven tot hare rechtmatige plaats gekomen.
Wel zijn burgerij en adel nog grootendeels verzweedscht maar het behoud der Finsche taal is verzekerd en de 1,774,000 Finnen, die meer dan 84 % der bevolking uitmaken. zijn niet langer vreemdelingen in hun eigen land: hunne taal is voortaan de officieele taal van Finland.
Minder gelukkig zijn de Duitschersin de Oostzeeprovincien.
Jaren lang was de Duitsche invloed in Rusland almachtig. De reactie, in latere dagen ontstaan, is des te geweldiger en de Duitschsprekende bevolking aan de Oostzee heeft het hard te verduren maar is er ver van af hare spraak prijs te willen geven.
Ge ziet het, de valsche begrippen die het recht erkennen een volk zijne taal te ontnemen achten er weinig om of die taal eene wereldtaal is: het Duitsch wordt aan de Oostzee bedreigd al is het ook het Duitsch.
| |
| |
Zoo ook stond het eens hachelijk met het Fransch in Canada. Maar de Franschsprekende bevolking deinsde in 1836 zelfs niet voor opstand terug. Die opstand gelukte niet, maar hij het eene krachtige gisting na, die eerst bedaarde als bij Parlements act van 1867 de gelijkheid der beide landstalen werkdadig bekrachtigd en dan ook sedert dien in eere werd gehouden.
Steekt nu de zee weer over: in Engeland leeft nog, in den zuid-westelijken uithoek, in het Prinsdom Wales, eene oud keltische bevolking en eene oud kei lische taal: het Welsh.
Eerst was het daar ook letterkundig dilettantisme. Op soorten van landjuweelen - de eisteafodan - werden Welshe muziek en Welshe gedichten voorgedragen, gekeurd en bekroond; vooral aan het bespelen der Welshe harp werd belang gehecht, maar uit die verzen en die klanken is het besef der nationaliteit verrezen, en heden speelt in de Engelsche staatkunde de Welshe partij, die benevens de hervorming der kerkelijke aangelegenheden ook den eerbied der Welshe taal eischt, een belangrijke rol.
En ik zou nog moeten spreken van taalstrijd in de vallei van Aosta, in Sleesvyck, in Lotringen, te Malta. Ik laat het daarbij.
Maar hoe zou het mogclijk zijn dit overzicht te eindigen zonder Zuid-Afrika te gedenken.
Er straalt van daar roem op ons ras en op onze taal!
Want het is om onze taal dat heel die strijd gestreden wordt.
In de Kaapkolonie hebben de Boeren het tot eerbied voor hunne taal van wege de Engelschen gebracht.
In Transvaal en in Oranje-Vrijstaat willen ze van geen deelen welen. In hun land willen zij hun eigen meesters blijven.
| |
| |
De uitlanders vragen niet alleen om invloed op het bestuur. Zij vragen ook om invoer hunner taal. Zij willen Engelsch in de school. De Volksraad heeft dit verzoek verworpen. Zij willen verplichte kennís van het Engelsch voor de beambten, althans in de groote centrums. De Regeering wijst dit verzoek van de hand. De Boeren willen Nederlanders, of zooals zij het zeggen Afrikanen blijven.
Hoort liever hoe zij hun land en hun taal bezingen:
Een ider nasie heeft sijn taal:
Ons praat van Kaap tot in Transvaal
Wat almaal maklik kan verstaan;
Wat gaat die ander taal ons aan.
Ons praat, so 's pa en oupapa
Die landstaal van Suid-Afrika.
Een ider nasie heeft sijn land,
Ons woon op Afrikaanse strand.
Ver ons is daar geen beter grond
Op al die wije wereld rond;
Trots is ons om dien naam te dra
Van kinders van Suid-Afrika.
‘Trots is ons om dien naam te dra, van kinders van Suid-Afrika!’ die rechtmatige trots zal wel niemand bij dit dappere volk wraken.
Hun voorbeeld toont wat kracht een volk vindt waar het zijn aard, zijn spraak en zijn verleden trouw blijft.
Heldhaftig sluiten de Transvalers de dichte gelederen van de stammen die heel de wereld door ijveren voor taal en nationaliteit.
| |
II.
Een langen stoet van volkeren kunt ge nu met geestesoogen in eens overzien.
Er zijn daar volkeren van eiken oorsprong en zeer uiteenloopende zeden; niets vereenigt hen, noch godsdienst, noch landstreek, noch belang: hunne geschiedenis was verschillend, en | |
| |
in het blauw verschiet der toekomst liggen voor elk van hen allerhande lotgevallen bedolven; maar al die volkeren hebben éen en hetzelfde gevoel voelen wakker worden, waar hunne spraak en hun eigen wezen in gevaar verkeerden!
Allen zijn het eens geweest; allen hebben geweigerd toe te geven; allen hebben taalstrijd doen ontstaan.
Menigeen moge 't In Vlaanderen Vlaamsch of Boheemsch in Bohemen een alleenstaande beweging achten, een liefhebberen van enkelen, het handwerk van een paar dozijn enthusiasten en drijvers.
Ziet om u heen! en van de Oostzee tot de Kaap de Goede Hoop, van Malta tot in Wales, van het Balkan schiereiland tot in Canada antwoorden millioenen en nog eens millioenen met een verwanten strijdkreet:
‘Het is praktisch onmogelijk een volk van taal te doen veranderen.
‘Wel mogen de hoogere standen zich afscheiden; wel komt men er toe ze in Fransche, Zweedsche, Duitsche of Engelsche kleedij te vermommen.
‘IJdel pogen!
‘Onder hen leeft de dichte zwerm van het volk. Die is ongenaakbaar! Die geeft niet toe! Die verloochent zijn ras, zijn taal en zijn verleden niet. Na eeuwen zwijgen en ontaarding klept toch weer eens de beiaard van het volksbewustzijn alle zielen wakker!’
Ons was zulke standvastigheid in Belgie bekend.
Wij kunnen eeuwen lang nagaan waar de taalgrens tusschen Vlaamsch en Waalsch liep.
Niets verandert.
Een paar honderd duizend menschen uit de burgerij leert men op twintig of dertig jaar Fransch, maar weinig heeft het op de massa te beduiden: in 1886 spraken 2,400,000 Belgen niets dan Vlaamsch, in 1890 spraken 2,744,000 Belgen niets dan Vlaamsch!
| |
| |
En nu weten wij dat heel de wereld door dezelfde waarheid geldt: een volk wil noch kan zijne taal verleeren.
De beteekenis van zulke algemeene beweging is ontzaglijk.
Wij vroegen of eigen taal en eigen nationaal bewustzijn nog reden van bestaan, nog kans van welgelukken had.
En over de heele aarde antwoorden de volkeren: ja!
Men zou bij dit antwoord kunnen stilblijven.
Het instinkt is zekerder dan het verstand.
Niemand van ons weet bepaald koe de staatkundige instellingen der wereld er binnen eene eeuw zullen uitzien. Het onbewuste volk voelt dat er plaats zal blijven voor zijne taal en houdt ze recht en in eere. Betrouwt op dit voorgevoel.
In den strijd van krachten waaruit alles wordende is, komt éen fiere, dappere, zelfbewuste man tot meer uitslagen dan duizend veezielen. Zoo ook voor de volkeren.
En is het dan geen bewezen waarheid dat wij, volkeren en menschen, met ons verleden, ons land, ons ras solidair zijn!
De vorst uit Gods genade kon in zijn abslrakten wil, begin en einde van den Slaat vinden: Als Lodewijk XIV in 1684 meester was in Ieperen, drong hij er de Fransche taal op. De taal die de volkeren spraken hing, als al wat zij bezaten, van zijn goeddunken af.
Maar het volk dat zich zelf regeert, heeft hierover andere gevoelens. Het houdt van zijne taal omdat het de zijne is. Het voelt wat de geschiedschrijvers weten. Het voelt dat in die taal zijn karakter zit. Er mogen schoonere en zangeriger talen elders de lucht doen drillen, geene andere is de zijne.
Het voelt, het volk, hoe die taal die het spreekt geen louter toeval is, maar de langzaam rijpende vrucht van eeuwen nationalen arbeid, onbewusten arbeid.
Denkt aan de wordingsgeschiedenis van ons Vlaamsch.
Eens sprak heel de Germaansche stam van de Alpen tot aan | |
| |
de zee dezelfde taal, het oude Germaansch. Maar in de zesde eeuw bewerkte de wet der klankverschuiving eene scheiding: in het zuiden begonnen toen Alamannen en Beieren de taal te spreken die het Hoogduitsch zou worden; aan de zee, van Dantzick tot Duinkerken, bleef het oudere dialekt ongeschonden.
De overheersching der Merovingers en Carolingers. uit deze streken afkomstig; de bloei der Vlaamsche gemeenten en der Rijnsteden gaven aan dit dialekt den rang en de zekere vormen eener taal. Tot in de zestiende eeuw was het onzeker of die oudere vorm niet de geschreven taal van heel Germanie zou worden.
Den doorslag gaf hier de Bijbelvertaling van Luther: haar Hoogduitsch maakte het Hoogduitsch tot de grootere taal. In Holland en België alleen bleef het Nederlandsen de heerschende schriftspraak, maar van Keulen tot Koningsberg spreekt nog heden het volk Plat-Duitsche dialekten.
Bedenkt dus wat arbeid er in die taal ligt die wij heden tot elkaar spreken. Bedent hoeveel millioenen ze hebben moeten spreken en ook schrijven om allengs uit het barbarendialekt der vierde eeuw de taal te smeden, die nu de onze is, vatbaar voor alle schakeeringen van het gevoel, meesteres overal wat roert of ruischt, of klinkt of dondert, onschatbaar rijke taal!
En indien die taal de onze is, indien zij niet opgeslorpt werd door het Hoogduitsch, is dat niet omdat onze bodem een brandpunt was van kunst en welvaart, omdat hier macht en karakter genoeg waren om anderen aan te trekken zonder door hen ontaard te worden?
Wat alzoo met ons innigste wezen samenhangt en ons door de eeuwen heen in merg en been vergroeid is, heeft in de toekomst zooveel reden van bestaan en zooveel kans op welgelukken als ons volk zelf.
Wat ons volk zal kunnen, daartoe zal de taal volstaan! De taal is niet gansch het volk. Maar hare kracht is de barometer van zijne kracht.
| |
| |
| |
III.
De dag der wereldvrede zal een dag van wereldvreugde zijn.
Met heel onze ziel haken wij naar een menschdom dat de harde school van opgedrongen opoffering voor het gemeenebest - eenige rol der staande legers - niet meer zal behoeven en voor meer nut en met minder kosten opgaan zal in altruïsme, in broederlijke gelijkheid en frisch geluk!
Maar de wereldvrede heeft de wereldheerschappij van het banale en overal gelijke, heeft het platrollen van alle verscheidenheid, heeft het uitzieden van elke nationale eigenaardigheid niet van noode!
Laat het cosmopolitisme zich ongestoord op stoffelijk gebied ontwikkelen.
Houdt, ook voor verstand en kunst, vrijhandel in eere!
Maar nog andere levensbehoeften heeft een volk dan goed koope kleedij en voeding, dan snel nieuws over vreemde wetenschap en kunst.
De roeping van een volk ligt evenals die van eiken mensch in de gelieele ontwikkeling van zijn leven.
Een volk heeft een bestaan, buiten het gaan en vertrekken, buiten geboorten en sterfgevallen der individuen.
Een volk moet leven voor Recht en Schoonheid! Daartoe heeft het kracht en genie van doen.
Luistert dan, want dit is het voornaamste!
Er is geen kracht builen karakter.
Er is geen genie zonder persoonlijkheid.
Karakter is in den levenstrijd een heel ander wapen dan kennis.
Karakter is wilskracht, fierheid, zelfbetrouwen.
Hoe denkt ge dat ge wilskracht zult ontwikkelen als ge gedurende eeuwen een volk laat leven in het onrecht; als | |
| |
gedurende eeuwen alle kinderen uit de lagere standen zich vernederd moeten gevoelen tegenover de beambten, de rechters, de onderwijzers van hun eigen land, welke de taal niet kennen die de hunne is!
Hoe denkt ge dat ge fierheid zult aankweeken in een volk waar de kleinkinderen zouden blozen over de onwetendheid der grootouders, in een volk tot wie ge zegt: onlleer uwe taal, die tot niets goed is, en gaap u blind op de taal eener groote natie!
Hoe denkt ge zelfbelrouwen te houden in een volk dat ge losscheurt van zijn gansch verleden en dus mistrouwen inboezemt voor al wat vroeger geweest is of gedaan werd; in een volk dat eeuwen zal moeten leven zonder voeling tusschen hoogere en lagere standen!
Zoo'n kunstenmakerij kan niet helpen.
De toekomst ligt niet in 't verloochenen der eigen hoedanigheid. in het afbreken met het verleden, in het prijsgeven der taal, De toekomst ligt in het volledig ontwikkelen van het eigen karakter naar den zin der eigen oorspronkelijkheid. Leert ons volk dapperheid, fierheid, rechtvaardigheid. Dat is wat anders dan Fransch.
Er bestaat nergens een modelvolk of eene ideale taal, die beter dan alle andere geschikt is voor beschaving.
Men noeme dat modelvolk! Wie uwer is verliefd op een keizer die op het einde onzer XIXe eeuw zich uit Gods genade op den troon meent gezet? Wie uwer is verliefd op een republiek vol schandalen? Wie uwer droomt van cant?
De ware vooruitgang ligt hier zoomin als elders in naaperij, maar in volledige ontwikkeling der verscheidenheid en het kenmerk zelf dier verscheidenheid is de taal.
Het volk dat voor een nuttigheidsreden in staat zou zijn zijne taal op te geven is een verloren volk.
Leert ons volk dat het een roemlijk verleden heeft, vol hardnekkigen moed en fiere heidendagen.
Leert ons volk zijne taal, opdat het ze beminne als een moeder.
| |
| |
Geef ons volk het bewustzijn van zijne nationale gemeenschap.
Leert ons volk dat het zoo min te klein is om zich te verdedigen als om zijne eigen taal te spreken.
Leert het dat niets honger staat dan eigen schoon, en eigen glans, en eigen fierheid.
En zulk een volk zal koen en stout zijn rol spelen in de geschiedenis: de taal is de hechtste bescherming der kleine volkeren.
En hoeveel meer is dat alles niet waar voor de Kunst.
Wat is kunst zonder oorspronkelijkheid? Wat heeft kunst gemeens met het aantal bewoners? Wat, met de uitgestrektheid van een grondgebied?
Van Plato tot Spinoza, van Phidias tot Rubens en Rembrandt, van Jezus tot Thomas à Kempis, is het een onafzienbare rei groote denkers, groote kunstenaars, die, te midden van een klein volk ontwikkeld en geboren, voorgangers zijn geweest voor de heele wereld.
Niemand heeft ooit de wetten van het genie bepaald. Niemand weelwaar die wondere zaadjes vallen, in welk land, in het gebied van welke taal.
Laat dus overal elk ras zich in zijn eigen oorspronkelijkheid en dus ook in zijn eigen taal ontwikkelen.
Maak nergens onvruchtbare akkers waar het beste zaad op verloren gaat!
Schep nergens in het lager vol keen midden van verdrukking, van vernedering, van ontaarding, Niemand kan weten wat kwaad zoo aan de menschheid wordt gedaan.
Want weer zijn wij wachtende als in de dagen toen eene ster boven Betlehem blonk.
En de kleine volkeren mogen als toen hopen en bidden.
Niemand weet of het niet tusschen hen zal zijn dat hij geboren wordt, de groote dichter die het hosannah zal zingen vooreen nieuwe wereld, de groote dader die ze zal maken tot een rijk van vrede en van recht!
|
|