Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1
(1896)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prof. Félix Plateau's onderzoekingen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dahlia's, in een grooten tuin, omringd door andere tuinen, en in de onmiddellijke nabijheid van het open veld. In denzelfden tuin bloeiden nog Petunia's, Muurbloemen, Oost-Indische kers, Winden, Ipomaeapurpurea, Zinnia's, Phlox, Tagetes, Symphoriearpus, enz., enz., bloemen die allen evenzeer insecten aanlokken. De Dahlia's stonden op 2 meter afstand van een muur met wilden wijngaard bekleed; tusschen den muur en de bloemen groeiden heesters zooals Syring, enz., zoodat de bloemhoofdjes der Dahlia's, die meerendeels samengesteld waren uit roode, rose en zalmroode straalbloempjes met een geel hartje in 't midden, zeer in 't oog springend waren, en zich scherp afteekenden tegen het schier eentonig groen van de heesters die er achter stonden. In de eerste reeks proeven werden 4 bloemhoofdjes gedekt met vierkante stukjes dun papier, van 4 verschillende kleuren: rood, violet, zwart en wit. Uit ieder stukje papier werd in 't midden een rond schijfje geknipt ten einde het geel hartje van de bloem bloot te laten. Op één uur tijds werden 30 verschillende bezoeken van insecten waargenomen die op de volgende wijze verdeeld waren:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervolgens werden de gele hartjes gedekt met witte en groene ronde papieren schijfjes. De insecten kwamen niettegenstaande aangevlogen, in den beginne aarzelend, blijkbaar gehinderd door de aanwezigheid van het papieren schijfje, maar, nadat zij er mede vertrouwd waren geworden slaagden zij erin met hun slurf of met hun gansche lichaam, tusschen het papieren schijfje en het geel hartje heen, in de bloem te dringen. Op één uur tijds ontvingen de 4 bloemhoofdjes de onderstaande bezoeken:
Het getal bezoekers is nagenoeg hetzelfde gebleven niettegenstaande de bloemhoofdjes thans volkomen verborgen waren. De tweede reeks proeven werd onder de volgende voorwaarden genomen: 20 bloemhoofdjes werden gedekt met bladen van den wilden wijngaard. Het geel hartje alleen bleef zichtbaar. Wanneer de bloemen achter groengekleurd papier verborgen werden, kon men terecht de opmerking maken dat het papier wellicht voor het oog van het insect een ander uitzicht heeft dan het chlorophyl (bladgroen) van de bladen die er om heen staanGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men mag dus, met reden, de vraag stellen of de insecten door dat verschil in uitzicht den weg naar de verborgen bloemen niet ontdekt hebben? Om die reden werden bladen van den wilden wijngaard gebruikt, die daarenboven het voordeel opleveren, dat ze schier volkomen dezelfde tint bezitten als de bladen van de Dahlia's, en dus ongetwijfeld op het oog der insecten denzelfden indruk maken als deze. Op één uur tijds werden 36 bezoeken waargenomen:
Daarna werden de gele hartjes eveneens gedekt met een tweede blad van den wilden wijngaard op zulke wijze, dat ervan de bloemhoofdjes niets meer zichtbaar was. Op één uur tijds werden 38 bezoeken waargenomen:
De niet gedekte bloemhoofdjes die zich in de nabijheid bevonden, werden gedurende dien tijd niet vaker bezocht. Zeer interessant was het, een hommel bijv. gade te slaan, diebij een verborgen bloem kwam aangevlogen, aangelokt door iets dat noch de kleur noch den vorm der bloemkon zijn; in den beginne aarzelend, ronde kringen boven de bloem beschrijvend, nu eens wegvliegend, dan weer terugkeerend, duidelijk aangelokt door de uitwasemingen die de bloem verspreidde. Eerst na zich met den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hinderpaal die zich tusschen hem en de bloem bevond, vertrouwd te hebben, ontdekte hij den weg om met zijn gansche lichaam, onder het blad heen, in de bloem te dringen. Men kon duidelijk zien dat de bloem heen en weer geschud werd, terwijl de hommel bezig was met honig en stuifmeel te verzamelen. Uit de bovenstaande proeven schij nt toch wel te blijken dat het noch de vorm noch de kleuren der bloemen zijn die de insecten aanlokken, maar veeleer de geuren die zij verspreiden. Dit is althans geldig voor de insectensoorten die bij deze proeven waargenomen werden. Prof. Plateau is van gevoelen dat het zeer twij felachtig is of de insecten wel het vermogen bezitten kleuren te onderscheiden, of juister gesproken, op dezelfde wijze te onderscheiden als wij het doen. Hun reukzin is daarentegen vaak sterk ontwikkeld, en vele insecten berusten om zoo te zeggen uitsluitend op dit zintuig bij het zoeken naar hun voedsel, of het opsporen van eene gunstige plaats om hunne eieren te leggen. Een bijensoort, Bemlex genoemd, maakt haar nest onder den grond en telkens zij het verlaat, stopt zij de opening er van met zand. Het is zeer waarschijnlijk door middel van haar reukorgaan alleen dat zij haar nest terug vindt. Dinetus, een andere bijensoort, die dezelfde levenswijs heeft, kan haar nest niet meer terug vinden, indien iemand zijne hand gedurende eenige oogenblikken boven de opening gehouden heeft. Het diertje raakt geheel in de war, wanneer het bij zijne terugkomst de voor hem onbekende uitwasemingen waarneemt. Andere voorbeelden, bij andere soorten van insecten, worden door prof. Plateau aangehaald, en leveren alle het bewijs dat het reukvermogen bij deze dieren sterk ontwikkeld is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er werden nog proeven genomen met 16 bloemhoofdjes die volkomen verborgen werden onder bladen van den wilden wijngaard. Op één uur tijds kon men de volgende bezoeken waarnemen:
Vele insecten kwamen naar de gedekte bloemen aangevlogen, blijkbaar aangelokt door de geuren, en nadat zij den hinderpaal gevonden hadden, beschreven zij boven het bloemhoofdje een kring, en gingen zich neerzetten op eene of andere niet gedekte Dahliabloem die zich in de nabijheid bevond. Het gebeurde ook vaak, dat het insect op de duidelijkste, wijze zocht om in de bloem te dringen en eerst na herhaalde vruchtelooze pogingen wegvloog. In de vierde reeks proeven werden al de openstaande tdoemhoofdjes, ten getale van 37, volkomen verborgen. Behalve enkele knoppen die nog dicht waren en een paar geelachtige vruchtjes, bleef van de gansche Dahliapartij niets anders zichtbaar dan groene bladen. Op één uur tijds werden 70 bezoeken waargenomen bestaande uit:
De hommels vonden spoediger en gemakkelijker den weg naar de bloemen dan de vlinders. De hommels die tot de klasse der Hymenopteren behooren, zijn trouwens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veel hooger ontwikkeld dan de vlinders (Lepidopteren). Men kan menigvuldige voorbeelden aanhalen van: a) Windbloemen (dit wil zeggen bloemen die niet door de tusschenkomst van insecten, maar door den wind bestoven worden) wier bloemkroon even rijk gekleurd is als die van insectenbloemen. b) Insectenbloemen die klein en groenachtig of groen zijn, of weinig in 't oog springende bloemen dragen. c) Gevallen waarin insecten bloemen ijverig bezocht hebben, ook dan wanneer de gekleurde kroon- of kelkbladen op natuurlijke wijze afgevallen, of op kunstmatige wijze verwijderd waren. Prof. Plateau stelt zich voor al die feiten in een ander werk te bespreken en besluit uit de boven beschreven proeven als volgt: 1) Insecten bezoeken ijverig ongeschonden bloemen die verborgen zijn achter groene bladen. 2) De vorm en de levendige kleuren der bloemhoofdjes hebben het vermogen niet insecten aan te lokken. 3) De gekleurde straalbloemen der Dahlia's en der andere composieten mogen niet beschouwd worden als organen die bestemd zijn om den weg te wijzen naar den honig of het stuifmeel, zooals tot nog toe aangenomen werd. 4) Daar het gebleken is dat het noch de vorm noch de kleuren der bloemen zijn die insecten aanlokken, mag men aannemen dat het door middel van een ander zintuig is dan het gezicht, dat de insecten de bloemen vinden. Dit zintuig is waarschijnlijk de reuk. Fl. H. Maertens. |
|