Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 1
(1896)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
Het onderwijs in Zuid-Afrika.Het dagblad ‘De Zuid-Afrikaan vereewigd met Ons Land’ van Dinsdag 26 Mei bevat een uitgebreid artikel over den toestand van het onderwijs in Zuid-Afrika en de beschouwingen in dat artikel vervat verdienen wel dat wij er een oogenblik onze aandacht aan wijden. Er is sprake van het rapport door Dr Muïr bij het bestuur yan Kaapstad ingediend, over het onderwijs in de Kaapkolonie en van het rapport van Dr Mansvelt aau het bestuur van Transvaal over het onderwijs in de Zuidafrikaansche Republiek. Beide rapporten behandelen, benevens eenige punten van plaatselijke aangelegenheid en statistiek, ook quaestiën van principe, namelijk: Wie is met de inrichting van het onderwijs gelast? Welke taal zal in de lagere school onderwezen worden? Zal iedereen het recht hebben onderwijs te geven? Het verdient gewis opmerking dat deze vragen reeds bij die jonge Staten aan de orde van den dag zijn, wanneer de oude Europeesche Staten er nog niet in geslaagd zijn daarvoor eene bevredigende oplossing te vinden. Daarom zal het onze lezers zeker wel belangwekkend schijnen te weten hoe men er in Zuid-Afrika over denkt.
| |
[pagina 220]
| |
In de Kaapkolonie bestaatGa naar voetnoot(1) ‘een uitgewerkt stelsel van onderwijs, waarbij het meeste aan het particulier initiatief der bevolking in dier voege werd gelaten dat aan niet sektarische scholen regeeringsonderstand in vrij ruime mate werd gegeven, zonder dat daarom hetzij godsdienst-onderwijs, hetzij de invloed van die predikanten uitgesloten werd, die feitelijk de herders en leeraars der gezeten bevolking zijn, en dat op die scholen een dubbele controle werd uitgeoefend, door inspectie van wege het departement en door examens der universiteit.’ Uit dien moeilijk gebouwden volzin - het heele blad is in dien stijl - volgt dus dat de Staat alleen tusschenkomt onder vorm van subsidiën voor het oprichten en ondersteunen der scholen; dat het initiatief van bijzonderen moet uitgaan en dat er onderscheid gemaakt wordt tusschen ‘sektarische’ en ‘niet sektarische scholen’. Deze laatste, overeenkomende met onze ‘onzijdige scholen’ genieten bepaaldelijk ondersteuning van den Staat, mits officiëele inspectie; voor de ‘sektarische’ scholen, waarin éen bepaalde godsdienst onderwezen wordt en het geheele onderwijs zich naar de dogma's van dien godsdienst schikt, waar dus alleen kinderen met dezen godsdienst kunnen toegelaten worden, schijnt de zaak niet klaar; de aandachtige lezing leidt tot het besluit dat in dergelijke scholen de Staat niet tusschenkomt, dat zij geheel ten laste der godsdienstige gezindheid of der inrichters zijn. Men merke op dat in de ‘niet sektarische scholen’ | |
[pagina 221]
| |
het godsdienstonderwijs niet uitgesloten wordt en dat de priesters van alle vertegenwoordigde godsdiensten daar toegang en invloed hebben. Iu de Zuidafrikaansche Republiek bestaat vooralsnog geen algemeen plan van inrichting van het volksonderwijs, en dat is gemakkelijk te verklaren door de politieke moeilijkheden waarin de jonge Staat eerlang verkeerde. Onder het bestuur van President Burgers had men beproefd om den Staat met het onderwijs te gelasten en men was inderdaad begonnen met het stichten van eenige scholen op de leest van de Hollandsche en Belgische Staatsscholen. Op Burgers’ bestuur volgde eene periode van Engelsche overheersching, gedurende welke - zoo zegt ons blad ironisch - ‘een Engelsche dokter in de medecijnen zoo een beetje naar het onderwijs keek.’ Zoohaast de onafhankelijkheid weer verworven was, zorgde men voor scholen: Dutoit, die als superintendant van het onderwijs daarmede gelast was, opende in weinig jaren meer dan negentig scholen en President Krüger sprak bij het inhuldigen eener school te Pretoria deze woorden uit, die eens te meer bewijzen welk groot belang het onderwijs in de oogen der Boeren heeft: ‘De Engelschen hebben ons verweten dat wij laf en dom zijn. Dat wij niet laf zijn, dat hebben wij bewezen op den Majuba. Dat wij dom zijn, loochenen wij; wij zijn alleen ongeleerd, omdat wij nooitde gelegenheid hadden school te gaan. Aan u, jongelieden, de plicht om te zorgen dat men in de toekomst ook niet meer zeggen kunne dat de inwoners van de Zuidafrikaansche Republiek dom of ongeleerd zijn.’ | |
[pagina 222]
| |
Edoch, dit werk van inrichting is niet vooruitgegaan zooals men eerst gehoopt had. Is Du Toit's aftreden als superintendant daarvan misschien oorzaak? Of moet het geweten worden aan de speciale zienswijze van den President in zake van onderwijs? Immers President Krüger meent dat het onderwijs niet de zaak is van den Staat, ook niet van particulieren, maar wel van de Kerk. Deze laatste zou moeten de scholen stichten, de onderwijzers vormen, het onderwijs regelen en bewaken: de Staat moet echter mildelijk tusschenkomen en voor het grootste deel de kosten voor zijne rekening nemen. Daar er evenwel in de Republiek drie Kerken de bevolking onder elkander verdoelen, zoo was het heel moeilijk om rechtstreeks Kriiger's gedachten in praktijk te brengen. Alzoo kwam natuurlijk het persoonlijk initiatief in werking; doch met dit onderscheid dat niet de bevolking, zooals in de Kolonie, dit initiatief op zich nam, maar wel de onderwijzers zelven, dat is de personen die.het oprichten eener school als eene winstgevende zaak en het onderwijsgeven als een stiel beschouwden. Wordt al in dorpen of in buitenwijken, door welk initiatief ook, eene school opgericht, dan ontbreekt het dikwijls aan den bekwamen man om zich met het onderwijs te gelasten. In de Kolonie moge de nood aan onderwijzers minder groot zijn, luister hoe Dr Mansevelt er over klaagt hoe moeilijk hij goede onderwijzers vinden kan: ‘Gelijk ten vorigen jare, moet ik ook nu melding maken van den grooten onderwijzersnood. Deze is nog steeds stijgende. Daar wij op dit punt nog eenige jaren van het buitenland zullen afhangen en dikwijls | |
[pagina 223]
| |
min gewenschte personen over onze grenzen komen, heb ik in de concept-wet tot wijziging van nr 8,1892, als een tijdelijken maatregel voorgesteld, aan goede onderwijzers uit het buitenland een reistoelage onder zekere voorwaarden toe te kennen, zooals dat in andere deelen van Zuid-Afrika geschiedt. Hierdoor zal strenger toezicht kunnen uitgeoefend worden op d de personen, aan wien wij onze kinderen toevertrouwen. Deze maatregel is vooral daarom noodig, omdat ik, daar ik alleen goede en bekwame onderei wijzers kan en mag aanbevelen, vele burgers in hunne aanvraag om een onderwijzer heb moeten te leur stellen. Het is in 1895 voorgekomen dat acht onderwijzers op éen dag van mij gevraagd werden en α ik geen enkelen kon zenden. Vier vijfde van de kinderen onzes volks is buiten de school Ga naar voetnoot(1).. Over enkele jaren kunnen wij eerst een voldoend aantal onderwijzers uit ons eigene scholen hebben; de burgers echter vragen om dadelijk geholpen te wordenGa naar voetnoot(2).’ | |
[pagina 224]
| |
Wie tusschen de regels lezen kan, komt tot het besluit dat er, volgens de meening van den verslaggever, vele onderwijzers over de grenzen kwamen die ‘min gewenschte personen’ zijn of in andere woorden dat velen zich als onderwijzers vestigden die niet de noodige waarborgen van bekwaamheid en zedelijkheid opleverden; maar dat - nood breekt wet - men dit alles oogluikend moest toelaten. Dat is echter onvermijdelijk; alleen de tijd kan hieraan verbetering medebrengen. Eene groote moeilijkheid spruit hieruit voort dat, gedurende het winterseizoen, veel familiën ‘trekken’, dat is zich met vee en al verderop verwijderen om eerst met het einde van het seizoen naar de eigenlijke woonplaats terug te keeren. Dr Mansvelt stelt voor ‘verplaatsbare schoolgebouwen en onderwijzerswoningen’ gereed te maken en deze zoodanig te schikken dat de kinders ook gedurende den wintertrek eenig onderwijs zouden genieten. Wat er ook van zij, de zienswijze van den president, die misschien een voorname oorzaak van den tragen vooruitgang is, vindt veel bijtreding. Iedereen weet dat de Boeren zeer godsdienstig zijn en dit niet alleen in schijn; voor het grootste deel onder hen kan een ongodsdienstig mensch niet een braaf mensch zijn en 't moet ons dus geenszins verwonderen dat zij godsdienstonderwijs als basis willen voor hun geheel onderwijsstelsel. ‘Waarlijk,’ zegt de Zuid-Afrikaan, ‘ook wie het | |
[pagina 225]
| |
met Krüger niet eens is, zal toch moeten erkennen a dat het nieuwerwetsche onderwijs met haar bijna uitsluitend gewigt leggen op de kennis der stoffelijke wereld, zeer mêe kan werken tot dat ellendig materialisme waar de filozofie der vorige eeuw den weg toe heeft gebaand, en dat éen - niet de eenige - oorzaak is van de veldwinnende gepeupelheerschappij in EuropaGa naar voetnoot(1).’ Is het niet aardig in een Zuidafrikaansch protestantsch blad een vplzin terug te vinden, die in de klerikale polemiekbladen van België heel wel eene plaats zou kunnen vinden?
De vraag welke taal als voertaal bij het onderwijs zou gebruikt worden, heeft in de Kolonie tot een zwaren strijd aanleiding gegeven, zoo in de dagbladen, als in de Wetgeving. Voor zooveel wij ons herinneren, staan in het openbare leven de twee landstalen, Nederlandsch en Engelsch, op denzelfden voet, maar is in het onderwijs het Nederlandsch als moedertaal beschouwd. Doch daar doet zich juist hetzelfde voor als hier in Vlaanderen: velen uit de hoogere standen beschouwen de kennis der vreemde taal als een bewijs van beter onderricht en degelijker opvoeding en verachten de landstaal. In een dorp was de school bestuurd door een goeden ‘Afrikaner’ onderwijzer, die zijne studiën meest in het | |
[pagina 226]
| |
Engelsch gedaan had; nochtans had zijn school weinig bijval; men verkoos een ‘onbeduidend schooltje waar niets van belang kon geleerd worden, louter en alleen om het feit dat er een Engelsche juffrouw met een Engelsch accent les gaf.’ In de Republiek is de taalstrijd waarlijk een nationale strijd en de keus der onderwijstaal is dus van grooten invloed voor de toekomst van de nationale onafhankelijkheid. De gewapende strijd met Engeland breekt enkel van tijd tot tijd uit, maar de strijd met de Engelsche zeden, taal en gewoonten duurt dag aan dag, en wee Transvaal, wanneer het dien strijd opgeeft; dan wordt het spoedig, om Ledeganck's uitdrukking te bezigen: ‘Veil voor vlek en schande en rijp voor slavernij.’ De wet bepaalt dan ook dat het onderwijs der landstaal op den voorgrond staat en dit der Engelsche taal alleen als bijvak moet beschouwd worden. En zie, volgens Dr Mansvelt, is dit oorzaak dat vele ouders hun kinders liever zonder onderwijs laten of naar een gebrekkige private school zenden! Dezelfde ‘walgelijke kinderachtigheden’ doen zich voor in de Republiek als in de Kolonie; in den beginne waren zelfs veel onderwijzers tegen de wet, die, zeiden zij, geen voldoenden tijd voor de studie van het Engelsch voorschreef, en dus allen vooruitgang beletten moest. Nu echter hadden zij ondervonden dat het onderwijs door de landstaal wel tot een uitslag leiden kon, zelfs met het oog op den vooruitgang in het Engelsch en zij waren dus warme voorstanders van de wet geworden. De meeste tegenstand komt echter van de private scholen, die bijna alle door Engelschen bestuurd zijn | |
[pagina 227]
| |
en dus, uit principe, de wet als vijandig beschouwen. Drie middelen wijst de verslaggever aan om in dit opzicht, nl. het steunen en verspreiden van de nationale taal, de wet tot hare uitvoering te brengen: 1º het Staatsonderwijs goed te bezoldigen en te zorgen ‘dat het beter is dan wat men elders vindt.’ 2° de ouders van de degelijkheid der wet te laten overtuigen door bevoegde autoriteiten, die hen zouden ‘voorlichten en voorgaan’. 3° het afschaffen van alle gepriveerde scholen.
Dit laatste punt leidt ons naar de derde vraag die wij aangestipt hadden: Zal iedereen recht hebben onderwijs te geven? In België werd de vrijheid van onderwijs in de Grondwet geschreven tegen den wil der liberale partij, als gevolg van eene overeenkomst. Wanneer er sprake was van het invoeren van het verplichtend onderwijs, trad telkens die vrijheid van onderwijs, door de Constitutie gewaarborgd, als een bijna onoverkomelijke moeilijkheid op. In Transvaal stapt men heel luchtig over deze hinderpalen heen. Ziehier hoe Dr Mansvelt zich daaromtrent uitlaat: ‘De vraag doet zich hier voor of de tijd niet gekomen is, van, vooral op de dorpen, paal en perk te stellen aan die private schooltjes, die ons nationaal onderwijs tegenwerken en ondermijnen en die in den regel den kinderen slechts steenen voor brood aanbieden. Waar de overheid eens lands tot de overtuiging komt, dat de zelfstandigheid van den Staat, die zij geroepen is te handhaven, in gevaar gebracht wordt door het onder- | |
[pagina 228]
| |
wijs aan een deel van de toekomstige burgers van den Staat gegeven, daar mag zij niet aarzelen tusschen beide te treden, en het belang van het geheele volk boven den wil en het belang van enkelen te stellen. Het particulier initiatief in zake van onderwijs, waarvan onze onderwijswet uitgaat, kan noch mag zich vijandig tegenover den Staat stellen.’ En de Zuid-Afrikaan besluit: ‘Wel, de Staat heeft recht om onbevoegden evenne zeer het geven van onderwijs te beletten, onderwijs althans dat zich niet tot een zeer gering aantal leerlingen beperkt, als de uitoefening der geneeskunst en Dr Mansvelt slaat geen nieuwen weg in zoo hij voorstellen doet met het door hem genoemde doel.’ Het schijnt ons inderdaad onontbeerlijk dat in de Zuidafrikaansche Republiek de Staat het machtige wapen van het volksonderwijs tot zijn eigen beschikking hebbe. Doch hoe zal het dan met de zaak der Kerken gelegen zijn? Voorwaar een moeilijk vraagstuk, van welks oplossing de inwendige vrede en de onafhankelijkheid der Republiek kan afhangen. A.V. |
|