periode ertussen geeft heldere contrasten, maar maakt dat we met de duiding van oorzaken heel voorzichtig moeten zijn.
Van den Hoven en Plug vergelijken in hun bijdrage twee corpora die bestaan uit motiveringen van straftoemetingen. Het eerste corpus is samengesteld uit motiveringen van vrij kort voor een grote, geplande institutionele ingreep die was gericht op optimalisering van dit type teksten. Het tweede corpus is samengesteld uit motiveringen van onmiddellijk na die ingreep. Als reactie op maatschappelijke en interne kritiek heeft in 2004 de strafrechtspraak de mogelijkheid gekregen een groot project (Promis) te starten dat de rechterlijke motiveringen moest verbeteren. Van den Hoven en Plug proberen de gerealiseerde veranderingen te karakteriseren en zetten deze af tegen de doelstellingen die met het project werden nagestreefd. Waar ze menen dat de doelstellingen niet (geheel) zijn gehaald, proberen ze dit te verklaren vanuit de manier waarop het veranderingsproject was vormgegeven.
Van der Meij, Karreman en Steehouder bespreken de ontwikkelingen in drie decennia computerhandleidingen voor beginners. In hun bijdrage laten zij zien hoe in dit tekstgenre onderzoek - voor een niet onbelangrijk deel uitgevoerd door Nederlandse onderzoekers - en praktijk nauw op elkaar betrokken lijken, met name daar waar de inzichten uit het minimalisme de structuur van deze teksten zijn gaan bepalen. In deze bijdrage over computerhandleidingen voor beginners duikt zijdelings de vraag op hoe een onderzoek naar ontwikkelingen binnen een tekstgenre moet worden afgebakend. Zijn (delen van) de communicatieve functies van dit genre in de loop van de tijd niet overgenomen door een ander genre, de teksten die tezamen de helpfunctie vormen, en moet de ontwikkeling daarvan dan niet ook in het onderzoek worden betrokken? Hoe complex processen van remediering zijn moge blijken uit hun constatering dat ondanks de vele mogelijkheden in deze typisch multimediale omgeving, juist de papieren handleiding zich nog steeds blijkt te handhaven.
In de bijdrage van Jansen en Lentz over overheidsformulieren en hun toelichtingen komt de afbakeningsvraag wederom aan de orde, nu wanneer het gaat om de evaluatie. De auteurs kunnen zich baseren op een van de ‘klassieken’ uit de Nederlandse taalbeheersing, Een taalverkeersprobleem: de voorlichting over individuele huursubsidie, VIOT-lezing van Jansen en Steehouder uit 1981. Op hoofdlijnen bestaat deze individuele huursubsidieregeling, nu de huurtoeslag genoemd, nog steeds. Het formulier met de toelichting van nu kan dus geanalyseerd worden tegen de achtergrond van de situatie toen. En vooral, de instructie kan worden geëvalueerd met gebruik van de criteria zoals deze in de lezing van toen en in daarop volgende publicaties zijn neergelegd. Het beeld dat de auteurs hier uit destilleren is interessant, en zeker complex. Vooralsnog concluderen de auteurs uit een nauwgezette analyse van deze casus dat verbetering - ook daar waar de criteria voor doelmatigheid en invulgemak goed zijn uitgewerkt - kennelijk ‘niet vanzelf’ gaat. Maar belangwekkend is ook het thema of bepaalde van de evaluatiecriteria aan validiteit gaan inboeten wanneer de burger meer en meer - misschien straks uitsluitend - gebruik maakt van elektronische formulieren. Ons inziens is ook dit een reden om het longitudinale onderzoek, of in ieder geval vormen van diachroon onderzoek, helder op de onderzoeksagenda te houden. Recentelijk is immers de begrijpelijkheid van overheidsformulieren door de staatsecretaris weer expliciet op de politieke agenda gezet. Het is belangrijk te volgen wat zo'n institutionele interventie teweegbrengt.