Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 30
(2008)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eveline T. Feteris
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingRechters presenteren hun beslissing vaak als een vanzelfsprekend resultaat van een toepassing van het recht op de feiten van het concrete geval. Vaak is die toepassing echter minder afweging ten grondslag waarbij bepaalde keuzes zijn gemaakt die de rechter als onproblematisch presenteert. zo'n situatie doet zich voor in moeilijke gevallen waarbij een strikt letterlijke toepassing van een rechtsregel tot een onaanvaardbaar resultaat zou leiden en de rechter ervoor kiest om vanuit het perspectief van de redelijkheid en billijkheid een uitzondering te maken voor het concrete geval. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omdat het vanuit het perspectief van de rechtszekerheid belangrijk is dat rechterlijke beslissingen voorspelbaar zijn en dat rechters zich dus houden aan het recht zoals dat door de wetgever is vastgesteld, zal de rechter ervoor moeten zorgen dat hij bij zijn beslissing blijft binnen de grenzen van zijn taak om het door de wetgever geformuleerde recht toe te passen. Hij zal, wanneer hij een uitzondering maakt, zijn beslissing zo moeten presenteren dat de uitzondering voor het concrete geval in de lijn ligt van de bedoeling van de wetgever. Een rechter gebruikt daarbij vaak argumentatie waarin hij doet alsof de uitzondering beschouwd kan worden als een door de wetgever bedoelde uitzondering. Daarmee kan hij proberen de suggestie te wekken dat het in feite niet om een moeilijk geval gaat door de toepassing vanuit de bedoeling van de wetgever als onproblematisch voor te stellen.
Je zou dus kunnen zeggen dat er in het recht een systematisch verband bestaat tussen een specifiek juridisch dilemma, de noodzaak tot het maken van een uitzondering, en een bepaalde manier van strategisch manoeuvreren. Het strategisch manoeuvreren houdt vanuit een pragma-dialectisch perspectief in dat de rechter probeert het op een redelijke manier oplossen van het geschil in overeenstemming te brengen met zijn wens het juridische publiek te overtuigen. Het strategisch manoeuvreren houdt in dit geval in dat de rechter probeert zowel aan zijn juridische motiveringsplicht te voldoen èn probeert de uitzondering te presenteren als een door de wetgever bedoelde uitzondering om de beslissing in overeenstemming te brengen met de verwachtingen van het publiek. In deze bijdrage wil ik laten zien dat een dergelijke manier van argumenteren bij het rechtvaardigen van een rechterlijke beslissing opgevat kan worden als een specifieke institutionele manier van strategisch manoeuvreren waarbij een rechter probeert dialectische en retorische doelen met elkaar in overeenstemming te brengen. In het volgende geef ik eerst in 2 een korte karakterisering van de taak van de rechter en het soort dilemma dat hij bij het toepassen en interpreteren van rechtsregels moet oplossen als hij een uitzondering wil maken op grond van onwenselijke gevolgen. In 3 geef ik vervolgens een pragma-dialectische reconstructie van de argumentatie die de rechter in dergelijke gevallen naar voren moet brengen om aan zijn dialectische verdedigingsplicht te voldoen om het verschil van mening zowel vanuit een pragma-dialectisch als vanuit een juridisch perspectief op te kunnen lossen. Vervolgens gebruik ik deze reconstructie in 4 als basis voor een analyse van een voorbeeld van de Amerikaanse Supreme Court waarin deze een beslissing verdedigt om een regel die letterlijk gezien op het concrete geval van toepassing is niet toe te passen. Ik laat zien hoe de rechter daarbij strategisch manoeuvreert door ‘zo te werk te gaan dat aan de dialectische verplichtingen wordt voldaan zonder dat de retorische aspiraties worden opgegeven en de mogelijkheden die de dialectische situatie biedt retorisch zo te exploiteren dat de discussie de kant op gestuurd wordt waarmee de eigen belangen het beste gediend zijn’ (Van Eemeren en Houtlosser 1999:144). Ik laat daarbij zien hoe de rechter uit het topisch potentieel in de argumentatiefase die argumentatieschema's en argumenten kiest die vanuit juridisch perspectief het meest gunstig zijn om zijn beslissing te motiveren, hoe hij de keuze van de argumenten afstemt op bepaalde uitgangspunten en verlangens van het juridische publiek en hoe hij daarbij effectief gebruik probeert te maken van bepaalde presentatiemiddelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De motiveringsplicht van de rechter en het juridische kader voor strategisch manoeuvreren in rechterlijke beslissingenOm duidelijk te maken wat de pragma-dialectische verdedigingsplicht van een rechter is bij het toepassen van een rechtsregel in een moeilijk geval waarin de rechter een uitzondering wil maken is het goed om eerst iets dieper in te gaan op de rol van de rechter bij de toepassing van rechtsregels en zijn motiveringplicht. Op grond van de oorspronkelijk door Montesquieu geformuleerde leer van de machtenscheiding is het de taak van de wetgever de rechtsregels op te stellen en is het de taak van de rechter als ‘mond’ of ‘spreekbuis’ van de wet die regels toe te passen. Hoewel men tegenwoordig de rechter meer speelruimte gunt dan alleen te fungeren als ‘mond van de wet’ zijn er wel grenzen aan de vrijheid van de rechter om naar eigen inzicht het recht te interpreteren en toe te passen. Vanuit het perspectief van de rechtszekerheid moet de rechter zich zo veel mogelijk houden aan de letterlijke tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever zoals die afgeleid kan worden uit de wetsgeschiedenis. Er kunnen zich gevallen voordoen waarin de betekenis van een rechtsregel in de context van het concrete geval weliswaar duidelijk is, maar waarin de rechter toch van mening is dat op grond van de specifieke omstandigheden van het concrete geval een uitzondering op de regel gemaakt moet worden om een onaanvaardbaar resultaat te voorkomen. In een dergelijk geval bestaat er een spanning tussen de eis van rechtszekerheid en de eis van redelijkheid in het concrete geval. Op grond van de eis van rechtszekerheid zou de rechter de regel letterlijk moeten toepassen (met als gevolg een volgens hem onaanvaardbaar resultaat) en op grond van de eis van redelijkheid en billijkheid zou de rechter een uitzondering op de regel moeten maken (met als gevolg een volgens hem aanvaardbaar resultaat). De rechter kan deze spanning oplossen door te laten zien dat de oplossing die volgens hem vanuit het perspectief van de redelijkheid en billijkheid het meest wenselijk zou zijn weliswaar niet in overeenstemming is met de letterlijke betekenis maar wel met de bedoeling van de wetgever. Om te laten zien dat de uitzondering door de wetgever ‘bedoeld’ is kan hij betogen dat een rationele wetgever niet gewild kan hebben dat een door hem geformuleerde regel tot een onredelijk of absurd resultaat zou leiden. Hij moet dan laten zien dat de uitzondering op de regel door de wetgever impliciet bedoeld is door duidelijk te maken dat het type geval waar het in het concrete geval om gaat niet het soort geval is dat de wetgever voor ogen had toen hij de betreffende regel formuleerde. Dit kan de rechter doen door duidelijk te maken dat de betreffende rechtsregel ten doel had bepaalde doelen of waarden te verwezenlijken en dat het dus de bedoeling was situaties te voorkomen die het verwezenlijken van dat doel of die waarde in de weg zouden staan. Op deze manier kan hij verantwoorden dat de wetgever een strikte toepassing in situaties zoals het concrete geval niet gewild zou hebben zodat het gerechtvaardigd is voor dergelijke gevallen een uitzondering te maken. Door in zijn motivering te laten zien dat de uitzondering te rechtvaardigen is omdat het onaanvaardbare resultaat van een letterlijke toepassing in strijd zou komen met de doelen en waarden die de wetgever met de regel heeft willen verwezenlijken, kan de rechter een juridisch aanvaardbare verantwoording geven van zijn keuze om de regel in het concrete geval niet letterlijk toe te passen. Hij laat dan zien dat de afweging tussen een toepassing die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen recht doet aan de eis van rechtszekerheid in dit geval tot een aanvaardbaar resultaat zou leiden en dus afbreuk zou doen aan de eis van redelijkheid en rechtvaardigheid. Het manoeuvreren houdt in dat hij probeert de twee eisen met elkaar in overeenstemming te brengen door de regel weliswaar niet letterlijk toe te passen maar wel te blijven binnen de strekking van de regel zoals die door de wetgever bedoeld is en te laten zien dat de beslissing zowel recht doet aan de bedoeling van de wetgever als aan de eisen van redelijkheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Een pragma-dialectische reconstructie van de verdedigingsplicht van de rechterOm vast te stellen wat de dialectische verdedigingsplicht van de rechter is stel ik eerst vast aan welke eisen de motivering van de rechter dialectisch gezien moet voldoen. Dit doe ik door de hiervoor behandelde motiveringsplicht te vertalen in termen van de eisen aan een rechtvaardiging voor een juridische beslissing vanuit het perspectief van een kritische discussie.Ga naar eind1 Dit betekent dat vastgesteld moet worden hoe een rechter de keuze van de gebruikte argumentatieschema's moet verdedigen en hoe hij de toepassing van de argumentatieschema's in het concrete geval kan verdedigen.
De eerste verplichting is dat de rechter moet aangeven dat de argumentatieschema's die hij gebruikt aanvaardbaar zijn vanuit het perspectief van de gemeenschappelijke uitgangspunten in een juridische context. In de dialectische context waarin de rechter de beslissing verdedigt dat het gerechtvaardigd is een uitzondering te maken, zal hij moeten aangeven dat het in de betreffende juridische context geoorloofd is de beslissing te verdedigen met behulp van argumentatie op basis van onwenselijke gevolgen vanuit het perspectief van het doel van de regel.
De tweede verplichting is dat de rechter moet aangeven dat de argumentatieschema's die hij gebruikt in het concrete geval correct zijn toegepast. Dit betekent dat de rechter antwoord moet geven op de relevante kritische vragen die bij de gebruikte argumentatieschema's horen. De argumentatie van een rechter die betoogt dat strikte toepassing van een regel in het concrete geval onaanvaardbaar zou zijn wordt naar voren gebracht in de context van een gemengde discussie. De ene partij (A) beweert dat regel X moet worden toegepast in de letterlijke betekenis X’ wat ertoe leidt dat hij van toepassing is op het concrete geval terwijl de andere partij beweert dat regel X niet letterlijk moet worden toegepast in betekenis X’ maar in een aangepaste betekenis X” met een uitzonderingsclausule, wat ertoe leidt dat hij niet van toepassing is op het concrete geval. Vanuit pragma-dialectisch perspectief betekent dit dat het hoofdstandpunt zowel een uitspraak moet bevatten over de onwenselijkheid van X’ als over de wenselijkheid van X” en dat in de hoofdargumentatie de keuze tussen X’ en X” expliciet moet worden gemaakt. Op het hoofdniveau moeten het hoofdstandpunt en de hoofdargumentatie er schematisch weergegeven als volgt uitzien: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en
Aan de argumentaties (1a) en (1b) ligt een argumentatieschema ten grondslag dat in pragmadialectische termen als pragmatische/instrumentele argumentatie gekarakteriseerd kan worden. Vanuit pragma-dialectisch perspectief impliceert dit voor de bewijslast van de rechter dat hij antwoord moet kunnen geven op de kritische vragen die bij dit argumentatieschema relevant zijn. Dit betekent dat de rechter antwoord moet kunnen geven op de vraag waarom resultaat Y’ onwenselijk is en resultaat Y” wenselijk. De rechter moet dus onderschikkende argumentatie geven waarin hij de wenselijkheid respectief onwenselijkheid vanuit een juridisch perspectief aannemelijk maakt. Zoals ik hiervoor heb aangegeven betekent dit dat hij moet aangeven dat het gevolg (on)wenselijk is vanuit het perspectief van het doel van de regel, wat maakt dat hij de volgende onderschikkende argumentatie moet aanvoeren:
Voor een volledige rechtvaardiging zal hij argument 1.1b.1b (en 1.1d.1b) op zijn beurt weer moeten ondersteunen met argumentatie waaruit blijkt dat dit doel inderdaad ten grondslag ligt aan het rechtssysteem. Dit kan de rechter doen door antwoord te geven op de kritische vraag of doel D inderdaad bedoeld is door de wetgever of ten grondslag ligt aan het rechtssysteem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit kan hij doen met behulp van de onderschikkende argumentatie (1.1b.1b.1/1.1d.1b.1) waarin hij duidelijk maakt dat doel D te vinden is in bepaalde documenten zoals de verslagen van de discussies van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel, de Memorie van Toelichting of ten grondslag ligt aan bepaalde andere regels, principes en waarden van het geldende rechtssysteem waarin het tot uitdrukking wordt gebracht:
Vanuit een pragma-dialectisch perspectief moet de rechter tevens laten zien dat de argumenten die deel uitmaken van de complexe argumentatie zoals ik die gereconstrueerd heb aanvaardbaar zijn in relatie tot de uitgangspunten die binnen een bepaalde juridische gemeenschap als aanvaard beschouwd kunnen worden. Dit betekent dat de rechter, als hij een uitzondering wil maken op basis van het doel van de regel onder verwijzing naar de bedoeling van de wetgever, gegevens moet aandragen waaruit die bedoeling van de wetgever blijkt. Algemeen aanvaarde bronnen om die bedoeling te achterhalen zijn de woorden van de wetgever, parlementaire discussies, verslagen van parlementaire commissies, etcetera. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Een analyse van het strategisch manoeuvreren van de Supreme Court in de Verenigde Staten in de zaak van de Holy Trinity ChurchIn het volgende zal ik aan de hand van een concreet voorbeeld laten zien hoe een rechter gebruik maakt van de speelruimte die hij binnen de pragma-dialectische verdedigingsplicht heeft om strategisch te manoeuvreren. In 4.1 geef ik een korte beschrijving van de zaak, in 4.2 geef ik een beschrijving van de motivering vanuit het perspectief vanuit de dialectische motiveringsplicht en in 4.3 geef ik een beschrijving van de motivering vanuit het perspectief van de retorische aspecten van de argumentatie wat betreft de strategische keuzes die de rechter heeft gemaakt uit het topische potentieel en de keuzes die hij heeft gemaakt bij de presentatie om de retorische doelen te bereiken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1 De zaak van de Holy Trinity Church.De zaak die ik als voorbeeld wil gebruiken is een beslissing van de Amerikaanse Supreme Court in de beroemde zaak Holy Trinity Church v. US (143 U.S. 457) van 29 februari 1892. In deze zaak moest de Supreme Court beslissen of het verbod op het contracteren en invoeren van buitenlandse werknemers om arbeid te verrichten in de V.S. (chapter 164, 23 St. p. 332) van toepassing is op een Engelse dominee (Christian minister) die naar de V.S. was gekomen om in dienst van de protestantse episcopale Holy Trinity Church in de stad New York te werken als ‘rector and pastor’. Volgens de aanklager, de Verenigde Staten, en volgens de lagere rechter, de Circuit Court, was de kerk in overtreding omdat het contract met de dominee verboden was op basis van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
chapter 164, 23 St. p.332 op grond waarvan het verboden is iemand op een of andere manier te helpen of aan te moedigen bij het importeren of immigreren van een buitenlander die naar de Verenigde Staten komt met het doel om arbeid te verrichten of diensten te verlenen van enige aard. De beslissing van de Supreme Court, geformuleerd door rechter Brewer, komt erop neer dat de wet in dit concrete geval niet moet worden toegepast op het handelen van de kerk, ook al valt het handelen naar de letter onder deze wet. Naar de mening van Brewer zou toepassing in de brede betekenis van de letter van de wet, tot een absurd resultaat leiden omdat het onverenigbaar zou zijn met de geest van de wet en de bedoeling van de wetgever. Hij betoogt dat het nooit in de lijn van de bedoeling van het Congres kan hebben gelegen te verbieden dat dienaren van het Evangelie (‘ministers of the gospel’) naar de V.S. zouden komen. Hij stelt dat de betekenis van een wet gevonden kan worden in het kwaad dat de wet probeert te bestrijden, in dit geval de praktijk van grote kapitalisten die hun agenten in het buitenland grote hoeveelheden onwetende en dienstbare buitenlandse werknemers een contract lieten sluiten waarbij de werkgevers zich verplichtten de overtocht van de werknemers te betalen en waarbij de werknemers zich verplichtten om na aankomst voor een bepaalde tijd tegen een zeer laag loon arbeid te verrichten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Een analyse vanuit het perspectief van de pragma-dialectische verdedigingsplicht.De vraag die ik in het volgende beantwoord is in hoeverre de Supreme Court voldoet aan zijn pragmadialectische verdedigingsplicht. Om dit vast te stellen ga ik eerst in 4.2.1 in op de keuze van het argumentatieschema en in 4.2.2 op de toepassing van het argumentatieschema. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.1 De verdediging van de keuze van het argumentatieschemaWat betreft de reconstructie van de argumentatie vanuit het perspectief van de pragmadialectische verdedigingsplicht ten aanzien van de keuze van het gebruikte argumentatieschema kan de motivering van deze keuze als volgt gereconstrueerd worden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het eerste deel van de argumentatie probeert de Supreme Court (SC) dus te rechtvaardigen dat een wetshistorische teleologische interpretatie op grond van historische documenten waaruit de bedoeling van de wetgever kan worden afgeleid een aanvaardbare manier is om de betekenis van een regel vast te stellen. Ter rechtvaardiging hiervan citeert de SC verschillende precedenten. Vanuit een pragma-dialctisch perspectief voldoet de argumentatie die de SC geeft omdat hij argumentatie geeft die bestaat uit drie niveaus van onderschikkende argumentatie en de SC verwijst naar precedenten die als gemeenschappelijke uitgangspunten beschouwd kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.2 De verdediging van de toepassing van het argumentatieschema in het concrete gevalWat betreft de rechtvaardiging van de toepassing van de argumentatieschema's in het concrete geval is de eerste vraag welke delen van de beslissing de complexe argumentatie vormen waarmee de voorkeur voor interpretatie X” wordt verdedigd. Het deel van de beslissing waarin deze keuze verdedigd wordt kan als volgt worden gereconstrueerd op basis van het schema dat ik in paragraaf 3.2 heb beschreven:
De onderschikkende argumentatie kan als volgt gereconstrueerd worden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit deel van de beslissing geeft de SC een complexe argumentatie waarin hij de argumentatie geeft die de rationale vormt voor de beslissing, dat wil zeggen dat deel van de argumentatie dat een precedentfunctie heeft voor toekomstige beslissingen. Uitgaande van het schema dat ik in 3.2 heb geschetst beantwoordt deze argumentatie aan de eis dat antwoord wordt gegeven op de vraag waarom gevolg Y' onwenselijk is en gevolg Y'' wenselijk. In zijn argumentatie maakt de SC gebruik van gemeenschappelijke uitgangspunten. Voor de V.S. geldt dat voor het vaststellen van de bedoeling van de wetgever gebruik gemaakt kan worden van wat de SC zelf als gemeenschappelijke uitgangspunten aanduidt: ‘the title of the act, the evil which was intended to be remedied, the circumstances surrounding the appeal to congress, the reports of the committee of each house’. Ga naar eind2 Verder geeft de SC veel citaten uit precedenten om de juistheid van deze uitgangspunten te onderbouwen.
Op basis van de reconstructie van de argumentatie kan gezegd worden dat de argumentatie vanuit het perspectief van de verdedigingsplicht als aanvaardbaar beschouwd kan worden omdat de SC voldoet aan zijn verdedigingsplicht wat betreft de keuze van het argumentatieieschema, de toepassing van het argumentatieschema en het gebruik van gemeenschappelijke uitgangspunten. Vanuit het perspectief van het dialectische doel van het oplossen van het verschil van mening kan de argumentatie als aanvaardbaar beschouwd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 Een analyse vanuit het perspectief van het strategisch manoeuvreren.Vanuit het perspectief van het strategisch manoeuvreren ga ik na op welke manier de verschillende aspecten van het strategisch manoeuvreren die van Van Eemeren en Houtlosser (2002) onderscheiden terug te vinden zijn in de argumentatie van de Supreme Court: hoe de Court een selectie uit het topische potentieel maakt dat het meest geschikt is om het eigen standpunt zo gunstig mogelijk te presenteren, hoe de Court een perspectief kiest dat is afgestemd op de voorkeuren van het beoogde publiek en hoe de Court bij het presenteren van zijn argumenten gebruik maakt van geschikte presentatietechnieken. Ik stel daarbij vast in hoeverre de SC daarbij op een aanvaardbare manier dialectische en retorische doelen op elkaar afstemt en dus op een aanvaardbare manier strategisch manoeuvreert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik ga eerst in op de vraag hoe de SC een strategische keuze maakt uit het topisch potentieel aan argumentatieschema's en hoe deze keuze wordt afgestemd op de belangen van de SC en de voorkeuren van het juridische auditorium in de VS. Vervolgens ga ik in op de vraag hoe de SC een strategische keuze maakt uit het topisch potentieel van mogelijke ondersteuningen van de gekozen interpretatie van de rechtsregel, hoe hij deze afstemt op de eigen belangen èn op de uitgangspunten en voorkeuren van het juridische publiek en hoe hij daarbij effectief gebruik probeert te maken van bepaalde presentatiemiddelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rechtvaardiging van de keuze van het argumentatieschemaIn het eerste deel van de beslissing legt de SC uit waarom de interpretatie die hij in het concrete geval aan de regel geeft past binnen de Amerikaanse traditie van juridische interpretatie. Hiermee maakt de SC duidelijk dat een interpretatie op basis van de strekking van de regel zoals bedoeld door de wetgever niet een uitzonderlijke manier van interpreteren is maar past binnen de Amerikaanse traditie van wetsinterpretatie. Uit het topisch potentieel aan argumenten ter verdediging van de gekozen interpretatie kiest de SC die vorm die het meest beantwoordt aan zijn doelen: hij kiest voor complexe argumentatie op basis van onwenselijke gevolgen vanuit het perspectief van de bedoeling van de wetgever. Een beroep op onwenselijke gevolgen is een retorisch effectieve strategie om een publiek te overtuigen van de wenselijkheid van het eigen standpunt dat positieve gevolgen heeft.Ga naar eind3 Een beroep op de onwenselijkheid van de gevolgen vanuit het perspectief van de wetgever is een retorisch effectieve strategie om duidelijk te maken dat wordt aangesloten bij de gemeenschappelijke uitgangspunten van het juridische auditorium zodat instemming bij voorbaat verzekerd is.
Het dilemma dat de SC moet oplossen is dat hij een beslissing moet geven op basis van een afweging van twee mogelijke interpretaties. Om deze afweging zo veel mogelijk te verbergen en de indruk te wekken dat de beslissing is gebaseerd op een onproblematische vanzelfsprekende keuze probeert de SC zijn eigen interpretatie als vanzelfsprekend te presenteren door het gebruik van verschillende retorische technieken. In de eerste plaats probeert de SC de eigen keuze als vanzelfsprekend te presenteren door te anticiperen op twijfel en tegenargumenten en die twijfel en tegenargumenten te weerleggen. Deze retorische strategie van prolepsis is bedoeld om het publiek te overtuigen van de zwakke positie van de Circuit Court en de sterke positie van de SC zelf.Ga naar eind4 De SC anticipeert eerst op de mogelijke twijfel dat het problematisch zou zijn om te refereren aan de bedoeling van de wetgever en het doel van de regel om de betekenis van de term ‘labor’ vast te stellen. Als ondersteuning van de eigen positie verwijst de SC naar relevante rechtsregels en rechterlijke uitspraken waarin tot uitdrukking komt dat het geoorloofd is te verwijzen naar de bedoeling van de wetgever om de betekenis van een regel vast te stellen. Ter versterking worden formuleringen gebruikt die de vanzelfsprekendheid van het gebruik van deze interpretatiemethode moeten benadrukken zoals ‘It is a familiar rule .....’, ‘This has often been asserted, and the reports are ful of cases illustrating its application’.Ga naar eind5 Vervolgens anticipeert de SC op een tegenargument, namelijk dat het niet toegestaan zou zijn om de subjectieve mening van de rechter in de plaats te stellen van de wil van de wetgever, en verwerpt vervolgens dit argument met de volgende formulering: ‘This is not the substitution of the will of the judge for that of the legislator; for frequently words of general meaning are used in a statute, words broad enough to include an act in question, and yet a consideration of the whole legislation, or of the circumstances surrounding this enactment, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
or of the absurd results which follow from giving such broad meaning to the words, makes it unreasonable to believe that the legislator intended to include the particular act’. Ten slotte probeert de SC zijn argumentatie zo sterk mogelijk te maken door het geven van een enorme hoeveelheid citaten uit precedenten die moeten rechtvaardigen dat het is toegestaan te verwijzen naar het doel van de regel. Deze verwijzing naar veel citaten kan worden opgevat als een manier om te anticiperen op tegenargumenten en die op deze manier te weerleggen.
De verdediging van de keuze van het argumentatieschema is gezien het voorafgaande retorisch sterk: de Supreme Court maakt duidelijk dat de argumenten voor de eigen interpretatie gebaseerd zijn op gemeenschappelijk aanvaarde uitgangspunten en hij anticipeert op een mogelijk tegenargument dat hij vervolgens verwerpt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De keuze en presentatie van de inhoud van de argumentatieDe SC kiest ervoor de verdediging te richten op het aantonen van de onwenselijkheid van het gevolg Y’ gereconstrueerd als argument 1.1b (en daarmee de wenselijkheid van Y'' gereconstrueerd als argument 1.1d), dat het absurd zou zijn om te veronderstellen dat de wetgever de bedoeling zou hebben gehad dienaren van het Evangelie uit de VS te weren. De SC legt eerst uit wat de bedoeling van de wetgever is geweest door te verwijzen naar de woorden uit de wet en te stellen dat het gerechtvaardigd is een uitzondering te maken voor een ‘Christian minister’ omdat de wetgever dit zo bedoeld heeft: ‘So whatever light is thrown upon the statute by the language of the title indicates an exclusion from its penal provisions of all contracts for the employment of ministers, rectors and pastors’. Als ondersteuning voert de SC citaten aan uit eerdere beslissingen om zijn interpretatie te rechtvaardigen. Bij de keuze van presentatietechnieken maakt de SC gebruik van formuleringen zoals ‘obviously’, ‘no one reading such a title would suppose’, ‘the common understanding of (...) does not include’ that must suggest that it concerns an obvious unproblematic interpretation. De keuze om de onwenselijke gevolgen te benadrukken is, zoals hiervoor al is aangegeven, een retorisch sterke strategie omdat de SC ervoor kiest uit het topisch potentieel dat argument te kiezen dat het Amerikaanse publiek het meest zal aanspreken. In dit geval kiest de SC ervoor om te wijzen op een gevolg dat voor het publiek onwenselijk zal zijn omdat de SC ervan uitgaat dat dit publiek haar christelijke cultuur zal willen beschermen. In zijn conclusie benadrukt de SC dat al deze gegevens, ‘the title of the act, the evil which was intended to be remedied, the circumstances surrounding the appeal to congress, the reports of the committee of each house concur in affirming that the intent of congress was simply to stay the influx of cheap, unskilled labor’. Door erop te wijzen dat alle gegevens in dezelfde richting wijzen en door het gebruik van de formulering ‘simply’ probeert de SC te suggereren dat zijn eigen interpretatie vanzelfsprekend is en de enig juiste beslissing is.
De argumentatie van de SC bestaat in het eerste deel dat ik hier besproken heb uit de zogenaamde ‘ratio legis’ die de rationale vormt van de beslissing in verband met de precedentwerking voor toekomstige gevallen. Daarnaast bestaat de beslissing uit een ‘obiter dictum’ waarin de SC een soort overweging ten overvloede geeft die niet dragend is in die zin dat hij niet fungeert als rechtvaardiging die een precedentwerking heeft voor toekomstige gevallen.Ga naar eind6 De overwegingen ten overvloede zijn te vinden in de passage die begint met ‘But beyond all these matters, no purpose of action can be imputed to any legislation, state or | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
national, because this is a religious people’ waar de SC betoogt dat het Congres met de regeling nooit de bedoeling kan hebben gehad buitenlandse dominees uit de VS te weren omdat de VS namelijk een ‘christelijke’ natie is. Deze argumentatie kan juridisch gezien nooit als zelfstandig dragende rechtvaardiging gelden omdat hij geen betrekking heeft op de juridische aspecten van de zaak en niet gaat over de vraag wat het doel van de regeling in dit concrete geval was, namelijk het weren van onderbetaalde arme buitenlandse arbeiders die op de krappe arbeidsmarkt een bedreiging vormden voor Amerikaanse arbeiders. Dialectisch gezien heeft de argumentatie dus geen functie als ondersteuning van de beslissing. Hij heeft echter een retorische functie als versterking van de interpretatie van de bedoeling van de wetgever. Met de argumentatie probeert rechter Brewer de wetgevingshistorische en juridisch-technische kant van de zaak aan te vullen met een ‘morele’ visie op de opvattingen en uitgangspunten van de Amerikaanse samenleving zoals die volgens hem tot uitdrukking komen in de Amerikaanse geschiedenis en de Amerikaanse wetgeving. Met deze overwegingen ten overvloede probeert Brewer het retorische voordeel te behalen dat eventuele twijfel die mocht blijven na de rechtvaardiging vanuit wetgevings-historisch perspectief wordt weggenomen door te laten zien dat het absurd zou zijn te veronderstellen dat de wetgever de bedoeling zou kunnen hebben gehad een dominee uit de VS te weren. Om dit te doen zoekt hij aansluiting bij gemeenschappelijke uitgangspunten betreffende het christelijke karakter van de Amerikaanse samenlevering. Aansluitend bij de traditie om vooral veel uit de Amerikaanse geschiedenis te putten citeert Brewer hier uit verschillende historische documenten (de Charters van de eerste staten van de VS, de declaration of independence, de huidige constituties van de verschillende staten, de praktijk van de eed gevolgd door de formule ‘so help me God’, de First Amanendment) waarbijt volgens hem uit alles blijkt dat de VS een christelijke natie zijn. Hij besluit met een passage waarin hij betoogt dat het niet alleen absurd zou zijn te veronderstellen dat het congres een christelijke geestelijke de toegang zou weigeren, maar dat dit ook geldt voor geestelijken van andere religies in de VS. Retorisch gezien probeert hij hier uit het topische potentieel die argumenten te kiezen die overtuigend moeten aantonen dat de VS een christelijke natie zijn en een wetgever dus niet de bedoeling kan hebben gehad in strijd hiermee te handelen. Formuleringen (zoals ‘From the discovery of this continent to the present hour, there is a single voice making this affirmation’) suggereren dat het in het geval van de keuze van de vorm en de inhoud van deze argumentatie om een vanzelfsprekende keuze gaat. Met deze argumentatie richt de SC zich bij monde van Brewer tot de gehele Amerikaanse natie, het publiek waar de Supreme Court zich toe richt als hij een beslissing neemt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Strategisch manoeuvreren in een juridische discussieIn het voorafgaande heb ik laten zien hoe een rechter bij het gebruik van argumentatie op grond van onwenselijke gevolgen in het licht van het doel van een rechtsregel succesvol strategisch kan manoeuvreren. Ik heb laten zien hoe de rechter bij de keuze van de argumentatie zo kan opereren dat dialectische en retorische doelen met elkaar in overeenstemming worden gebracht met als doel ervoor te zorgen dat de argumentatie dialectisch deugdelijk en retorisch overtuigend is. Uitgaande van de juridische motiveringsplicht van een rechter die een uitzondering wil maken op een rechtsregel heb ik aangegeven aan welke eisen een rechter bij zijn verdedigingsplicht moet voldoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de hand van een analyse en beoordeling van de argumentatie in een beroemde Amerikaanse rechtzaak, de Holy Trinity zaak, heb ik gedemonstreerd hoe een rechter ervoor kan zorgen dat hij aan de dialectische redelijkheidsnorm voldoet door argumentatie naar voren te brengen die aan de verschillende vereisten van de pragma-dialectische en juridische verdedigingsplicht voldoet. Ik heb ook laten zien hoe de rechter daarbij strategisch kan opereren door het maken van bepaalde keuzes uit het topische potentieel en door het gebruik van bepaalde formuleringen met het doel ook vanuit retorisch perspectief overtuigend te zijn. De analyse van de manier waarop de rechter probeert zowel dialectisch redelijk te zijn als retorisch overtuigend laat zien hoe een rechter bij het toepassen van rechtsregels in een moeilijk geval strategisch kan manoeuvreren door de eigen interpretatie als onproblematisch en als enig juiste te presenteren.
Verkorte versie van de tekst van de beslissing in de Holy Trinity zaak (de vetgedrukte passages keren terug in de analyse). De volledige tekst is te vinden op de website http://members.aol.com/TestOath/HolyTrinity
THE UNITED STATES SUPREME COURT HOLY TRINITY CHURCH v. U.S. 143 U.S. 457, 12 S.Ct. 511, 36 L.Ed. 226 Feb. 29, 1892 Opinion
Mr. Justice BREWER delivered the opinion of the court. Plaintiff in error is a corporation duly organized and incorporated as a religious society under the laws of the state of New York. E. Walpole Warren was, prior to September, [143 U.S.457, 458] 1887,an alien residing in England. In that month the plaintiff in error made a contract with him, by which he was to remove to the city of New York, and enter into its service as rector and pastor; and, in pursuance of such contract, Warren did so remove and enter upon such service. It is claimed by the United States that this contract on the part of the plaintiff in error was forbidden by chapter 164, 23 St.p.332; and an action was commenced to recover the penalty prescribed by that act. The circuit court held that the contract was within the prohibition of the statute, and rendered judgment accordingly, (36 Fed. Rep. 303,) and the single question presented for our determination is whether it erred in that conclusion. The first section describes the act forbidden, and is in these words:
‘Be it enacted by the senate and house of representatives of the United States of America, in congress assembled, that from and after the passage of this act it shall be unlawful for any person, company, partnership, or corporation, in any manner whatsoever, to prepay the transportation, or in any way assist or encourage the importation or migration, of any alien or aliens, any foreigner or foreigners, into the United States, its territories, or the District of Columbia, under contract or agreement, parol or special, express or implied, made previous to the inportation or migration of such alien or aliens, foreigner or foreigners, to perform labor or service of any kind in the United States, its territories, or the District of Columbia.’
It must be conceded that the act of the corporation is within the letter of this section, for the relation of rector to his church is one of service, and implies labor on the one side with compensation on the | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
other. Not only are the general words ‘labor’ and ‘service’ both used, but also, as it [*512] were to guard against any narrow interpretation and emphasize a breadth of meaning, to them is added ‘of any kind;’ and, further, as noticed by the circuit judge in his opinion, the fifth section, which makes specific exceptions, among them professional actors, artists, lecturers, singers, and domestic [143 U.S. 457, 459] servants, strengthens the idea that every other kind of labor and service was intended to be reached by the first section. While there is great force to this reasoning, we cannot think congress intended to denounce with penalties a transaction like that in the present case. It is a familiar rule that a thing may be within the letter of the statute and yet not within the statute, because not within its spirit nor within the intention of its makers. This has been often asserted, and the Reports are full of cases illustrating its application. This is not the substitution of the will of the judge for that of the legislator; for frequently words of general meaning are used in a statute, words broad enough to include an act in question, and yet a consideration of the whole legislation, or of the circumstances surrounding its enactment, or of the absurd results which follow from giving such broad meaning to the words, makes it unreasonable to believe that the legislator intended to include the particular act. (...) General terms should be so limited in their application as not to lead to injustice, oppression, or an absurd consequence. It will always, therefore, be presumed that the legislature intended exceptions to its language which would avoid results of this character. The reason of the law in such cases should prevail over its letter. The common sense of man approves the judgment mentioned by Puffendorf, that the Bolognian law which enacted ‘that whoever drew blood in the streets should be punished with the utmost severity,’ did not extend to the surgeon who opened the vein of a person that fell down in the street in a fit. (...) [143 U.S. 457, 463] It will be seen that words as general as those used in the first section of this act were by that decision limited, and the intent of congress with respect to the act was gathered partially, at least, from its title. Now, the title of this act is, ‘An act to prohibit the importation and migration of foreigners and aliens under contract or agreement to perform labor in the United States, its territories, and the District of Columbia. Obviously the thought expressed in this reaches only to the work of the manual laborer, as distinguished from that of the professional man. No one reading such a title would suppose that congress had in its mind any purpose of staying the coming into this country of ministers of the gospel, or, indeed, of any class whose toil is that of the brain. The common understanding of the terms ‘labor’ and ‘laborers’ does not include preaching and preachers, and it is to be assumed that words and phrases are used in their ordinary meaning. So whatever of light is thrown upon the statute by the language of the title indicates an exclusion from its penal provisions of all contracts for the employment of ministers, rectors, and pastors.
Again, another guide to the meaning of a statute is found in the evil which it is designed to remedy; and for this the court properly looks at contemporaneous events, the situation as it existed, and as it was pressed upon the attention of the legislative body. U.S. v. Railroad Co., 91 U.S. 72, 79. The situation which called for this statute was briefly but fully stated by Mr. Justice BROWN when, as district judge, he decided the case of U.S.v. Craig, 28 Fed. Rep. 795, 798: ‘The motives and history of the act are matters of common knowledge. It had become the practice for large capitalists in this country to contract with their agents abroad for the shipment of great numbers of an ignorant and servile class of foreign laborers, under contracts by which the employer agreed, upon the one hand, to prepay their passage, while, upon the other hand, the laborers agreed to work after their arrival for a certain time at a low rate of wages. The effect of this was to break down the labor market, and to reduce other laborers engaged in like occupations to the level [143 U.S. 457, 464] of the assisted immigrant. The evil finally became so flagrant that an appeal was made to congress for relief by the passage of the act in question, the design of which was to raise the | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
standard of foreign immigrants, and to discountenance the migration of those who had not sufficient means in their own hands, or those of their friends, to pay their passage.’
It appears, also, from the petitions, and in the testimony presented before the committees of congress, that it was this cheap, unskilled labor which was making the trouble, and the influx of which congress sought to prevent. It was never suggested that we had in this country a surplus of brain toilers, and, least of all, that the market for the services of Christian ministers was depressed by foreign competition. Those were matters to which the attention of congress, or of the people, was not directed. So far, then, as the evil which [*514] was sought to be remedied interprets the statute, it also guides to an exclusion of this contract from the penalties of the act.
(...) We find, therefore, that the title of the act, the evil which was intended to be remedied, the circumstances surrounding the appeal to congress, the reports of the committee of each house, all concur in affirming that the intent of congress was simply to stay the influx of this cheap, unskilled labor. But, beyond all these matters, no purpose of action against religion can be imputed to any legislation, state or national, because this is a religious people. This is historically true. From the discovery of this continent to the present hour, there is a single voice making this affirmation. The commission to Christopher Columbus, prior to his sail westward, is from ‘Ferdinand and Isabella, by the grace of God, king and queen of Castile,’ etc., and recites that ‘it is hoped that by God's assistance some of the continents and islands in the [496] ocean will be discovered,’ etc. The first colonial grant, that made to Sir Walter Raleigh in 1584, was from ‘Elizabeth, by the grace of God, of England, Frauce, and Ireland, queene, defender of the faith,’ etc.; and the grant authorizing him to enact statutes of the government of the proposed colony provided that ‘they be not against the true Christian faith nowe professed in the Church of England.’ The first charter of Virginia, granted by King James I. in 1606, after reciting the application of certain parties for a charter, commenced the grant in these words: ‘We, greatly commending, and graciously accepting of, their Desires for the Furtherance of so noble a Work, which may, by the Providence of Almighty God, hereafter tend to the Glory of His Divine Majesty, in propagating of Christian Religion to such People, as yet live in Darkness and miserable Ignorance of the true Knowledge and Worship of God, and may in time bring the Infidels and Savages, living in those parts, to human Civility, and to a settled and quiet Government; DO, by these our Letters_Patents, graciously accept of, and agree to, their humble and well_intentioned Desires.’
(...)
There is no dissonance in these declarations. There is a universal language pervading them all, having one meaning. They affirm and reaffirm that this is a religious nation. These are not individual sayings, declarations of private persons. They are organic utterances. They speak the voice of the entire people. While because of a general recognition of this truth the question has seldom been presented to the courts, yet we find that in Updegraph v. Comm., 11 Serg. & R. 394, 400, it was decided that, ‘Christianity, general Christianity, is, and always has been, a part of the common law of Pennsylvania; * * * not Christianity with an established church and tithes and spiritual courts, but Christianity with liberty of conscience to all men.’ (...) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
If we pass beyond these matters to a view of American life, as expressed by its laws, its business, its customs, and its society, we find everywhere a clear recognition of the same truth. Among other matters note the following: The form of oath universally prevailing, concluding with an appeal to the Almighty; the custom of opening sessions of all deliberative bodies and most conventions with prayer; the prefatory words of all wills, ‘In the name of God, amen;’ the laws respecting the observance of the Sabbath, with the general cessation of all secular business, and the closing of courts, legislatures, and other similar public assemblies on that day; the churches and church organizations which abound in every city, town, and hamlet; the multitude of charitable organizations existing everywhere under Christian auspices; the gigantic missionary associations, with general support, and aiming to establish Christian missions in every quarter of the globe. These and many other matters which might be noticed, add a volume of unofficial declarations to the mass of organic utterances that this is a Christian nation. In the face of all these, shall it be believed that a congress of the united States intended to make it a misdemeanor for a church of this country to contract for the services of a Christian minister residing in another nation? (...) The judgment will be reversed, and the case remanded for further proceedings in accordance with the opinion. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|