Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 30
(2008)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| ||||||||||||||||
Jan Albert van Laar
| ||||||||||||||||
1. IntroductieGa naar eind1Kenmerkend voor een discussiant is dat hij twee doelen nastreeft. Ten eerste probeert hij in de discussie een resultaat te behalen dat voor hem zelf gunstig is. In de rol van protagonist probeert hij de antagonist te overtuigen van de aanvaardbaarheid van het standpunt, terwijl hij in de rol van antagonist probeert de protagonist ertoe te bewegen de verdediging van zijn positie op te geven. Ten tweede tracht hij de indruk te wekken dat hij alleen redelijke overtuigingsmiddelen gebruikt. Dat wil zeggen dat hij er aanspraak op maakt bijdragen te leveren die een inhoudelijke discussie over de merites van de zaak bevorderen. In de pragma-dialectische benadering heten deze doelen de retorische en de dialectische doelen (Van Eemeren en Houtlosser, 1999, 2002, 2003). Het balanceren tussen retorische en dialectische doelen heet strategisch manoeuvreren. Dit artikel gaat over een vorm van strategisch manoeuvreren die een belangrijke rol heeft gespeeld in de recente Nederlandse publieke debatten over immigratie en integratie. In deze vorm van manoeuvreren wijst de criticus erop dat het naar voren brengen van een bepaald standpunt schadelijke gevolgen heeft, en dat, om die reden, dit standpunt moet worden teruggenomen, of op zijn minst, niet verder dient te worden bediscussieerd. Toen Fortuyn bijvoorbeeld beweerde ‘de islam is achterlijk, ..., het is gewoon een achterlijke cultuur’, reageerde de interviewende journalist door te zeggen ‘u zaait haat tegen buitenlanders.’ Omdat de doelen die de criticus lijkt na te streven te maken hebben met de confrontatiefase van een kritische discussie, de fase waarin de partijen hun posities ontvouwen, is dit een vorm van confrontationeel manoeuvreren. Hoe redelijk of onredelijk is deze vorm van confrontationeel manoeuvreren? | ||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||
Dergelijke manoeuvres kunnen makkelijk ontsporen en verworden tot drogredelijke pogingen de andere partij het zwijgen op te leggen. Aan de andere kant zou deze manier van handelen niet opportuun zijn voor een criticus als hij niet op zijn minst de schijn van redelijkheid had. In dit artikel zal ik op zoek gaan naar toepassingen van deze vorm van confrontationeel manoeuvreren die redelijk zijn in de dialectische zin van het woord, dat wil zeggen, in de zin dat de bijdrage geen afbreuk doet aan het oplossingsproces. Ik zal aannemelijk maken dat zulke toepassingen inderdaad bestaan. Evengoed zal blijken dat dergelijke toepassingen uitzonderlijk zijn: voorbeelden van deze vorm van manoeuvreren zijn doorgaans drogredelijk. Voordat ik de zoektocht begin, zal ik nader ingaan op de pragmadialectische notie van het strategisch manoeuvreren. | ||||||||||||||||
2. Strategisch manoeuvrerenVolgens de pragma-dialectische methode, zoals ontwikkeld door Van Eemeren and Grootendorst (1992, 2004), reconstrueren en beoordelen we argumentatieve discoursen vanuit het perspectief van de kritische discussie. Een discussie langs de lijnen van deze ideaal redelijke procedure gaat uit van een bepaald verschil van mening, tussen een protagonist en een antagonist, en is geheel gericht op het oplossen van dit meningsverschil. Een meningsverschil is opgelost als beide partijen uiteindelijk dezelfde positie innemen met betrekking tot de ter discussie staande opinie, ofwel ten gunste van de verdedigende protagonist ofwel ten gunste van de kritische antagonist, na de houdbaarheid van het standpunt te hebben getoetst in het licht van de kritische vragen en tegenwerpingen van de antagonist. Het normatieve model bepaalt dat de protagonist en de antagonist vier fasen doorlopen. Ze beginnen in de confrontatiefase waar ze hun verschil van mening formuleren. Vervolgens, in de openingsfase, hebben ze de gelegenheid om overeenstemming te bereiken over procedurele en materiële uitgangspunten die in de argumentatiefase gebruikt kunnen worden. In de argumentatiefase wisselen de partijen argumenten en kritiek uit. Ze besluiten de discussie in de afsluitingsfase door na te gaan of het verschil van mening is opgelost, en zo ja, in wiens voordeel. In een ideaal redelijke discussie komen geen zetten voor die het doel het geschil op te lossen onmogelijk maken of zelfs maar hinderen. De procedure is tot in groter detail uitgewerkt met behulp van vijftien discussieregels (Van Eemeren en Grootendorst, 2004). Deze uitgewerkte procedure biedt een analysator een duidelijk raamwerk om die elementen uit het discours te extraheren die relevant zijn, in positieve of in negatieve zin, voor het oplossingsproces, ook elementen die niet expliciet als zodanig naar voren zijn gebracht. Het is bijvoorbeeld niet moeilijk omstandigheden te bedenken waarin een klacht op een gerechtvaardigde wijze gereconstrueerd kan worden als een standpunt of juist als een uiting van kritische twijfel. Als alle dialectisch relevante onderdelen aan het discours zijn onttrokken kan men de argumentatieve onderdelen beoordelen door na te gaan of ze een oplossing dichterbij brengen of juist een hindernis vormen voor het vinden van een oplossing. Drogredenen zijn dan die bijdragen die gereconstrueerd kunnen worden als een overtreding van ten minste één discussieregel. Van Eemeren en Houtlosser hebben voorgesteld deze methode uit te breiden met retorische elementen (1999, 2002, 2003). In hun visie kan men argumentatieve teksten beter reconstrueren en beoordelen door het discours niet zuiver en alleen vanuit de veronderstelling dat de partijen hun meningsverschil trachten op te lossen te begrijpen, | ||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||
maar daarnaast ook vanuit de veronderstelling dat iedere partij probeert de andere partij voor zijn positie te winnen. Een betoger of criticus wordt dan verondersteld twee doelen na te streven: ten eerste, de andere partij overtuigen, ten tweede, het meningsverschil oplossen. Dergelijk strategisch manoeuvreren, of balanceren tussen dialectische en retorische doelen, is er kort gezegd op gericht het meningsverschil op te lossen in eigen voordeel. De dialectische en retorische doelen kunnen worden gespecificeerd voor elk van de vier discussiefasen. Ik beperk me tot de confrontatiefase. De notie van een confrontatiefase kan worden uitgewerkt met behulp van een dialectisch profiel (Van Eemeren, Houtlosser en Snoeck Henkemans, 2005, vergelijk de discussie over dialoogprofielen in Walton, 1999, Krabbe, 2002 en Van Laar, 2003). In de confrontatiefase van een kritische discussie zoeken de partijen uit of er sprake is van een meningsverschil met betrekking tot een bepaalde kwestie, en zo ja, hoe dat verschil van mening zodanig kan worden uitgedrukt dat de kans op het bereiken van een oplossing zo groot mogelijk is. Het resultaat van een confrontatiefase is ofwel een niet-gemengd geschil, waar de ene partij een standpunt naar voren heeft gebracht en waar de andere partij slechts kritische twijfel heeft geuit ten opzichte van dat standpunt, ofwel een gemengd geschil, waar de partijen onverenigbare standpunten hebben ingenomen (Van Eemeren en Grootendorst, 2004, p.60). Ik zal me beperken tot de meest elementaire confrontaties, waar slechts één standpunt tot uitdrukking wordt gebracht. In de analyse van Houtlosser (2001, p.31) is een standpunt een in woorden gevatte houding, die positief of negatief kan zijn, met betrekking tot een geformuleerde propositie, die dan geldt als de opinie. Een houding moet men niet psychologisch begrijpen. Deze term verwijst naar de publieke gebondenheid om een opinie tegen kritiek te verdedigen, in het geval van een positieve houding, of te weerleggen, in het geval van een negatieve. Een standpunt heeft dus drie elementen: een propositie, een houding ten opzichte van die propositie, en een formulering van die houding tegenover die propositie. De eerste twee onderdelen vormen de kern van het standpunt, het derde is de meer contingente wijze waarop het standpunt tot uiting is gebracht. Ten minste twee van de vijftien regels voor kritische discussie zijn van kracht in de confrontatiefase (Van Eemeren en Grootendorst, 2004). Volgens de vrijheidsregel heeft een deelnemer in de confrontatiefase het onconditionele recht ieder standpunt in te nemen en iedere gewenste kritische positie tot uiting te brengen (p. 136). De taalgebruiksverklaardersregel betreft alle fasen en stelt dat een deelnemer het recht heeft om te verzoeken om taalgebruiksverklaarders, zoals een definitie of een precisering, dat een deelnemer verplicht is desgevraagd een taalgebruiksverklaarder te geven, en dat hij het recht heeft om taalgebruiksverklaarders in te zetten zelfs als er niet om is verzocht. Een dialectisch profiel is een visuele, boomvormige representatie van de mogelijke manieren waarop een onberispelijke confrontatie zich zou kunnen ontwikkelen. De knooppunten representeren de soorten zetten die toelaatbaar zijn voor de partijen. Een vertakking in enkele richtingen verwijst naar de verplichting voor de partij die aan de beurt is om te kiezen tussen de aangeduide zetten. Omdat de dialectische verplichtingen hier op een abstract niveau zijn aangegeven moet een spreker of een schrijver in een echt discours de typen zetten instantiëren, van een concrete inhoud en vorm voorzien. In de confrontatiefase doet de protagonist de eerste zet door een standpunt naar voren te brengen. De antagonist moet reageren, ofwel door opheldering te vragen omtrent de gebruikte formulering, ofwel door kritische twijfel te uiten ten aanzien van de opinie, ofwel | ||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||
door zichzelf uit de discussie terug te trekken. Als de antagonist om opheldering verzoekt is de protagonist verplicht zijn standpunt preciezer te maken. Als de antagonist kritische twijfel uit moet de protagonist ofwel uit eigen beweging zijn standpunt preciseren, ofwel duidelijk maken dat hij zijn standpunt handhaaft en dat wat hem betreft de openingsfase kan beginnen, ofwel zich terugtrekken uit de discussie door het standpunt terug te nemen. (Zie Van Laar en Mohammed, n.d., voor een vollediger behandeling van het dialectische profiel voor de confrontatiefase.) Figuur 1: een dialectisch profiel voor de confrontatiefase
Met behulp van deze specificatie van de confrontatiefase is het mogelijk om de dialectische en retorische doelen te formuleren die een rol spelen wanneer discussianten er aanspraak op maken een constructieve bijdrage te leveren aan de confrontatiefase. Het dialectische hoofddoel van het doorlopen van een confrontatiefase is het mogelijke verschil van mening tot uiting te brengen op een manier die het vinden van een inhoudelijke oplossing vergemakkelijkt. Zo moeten de gebruikte formuleringen geen immuniserende uitdrukkingen bevatten en ook moet niet de boodschap worden uitgedragen dat het standpunt geen kritiek toelaat en in die zin ‘heilig’ is (Van Eemeren en Grootendorst, 2004, p.166). In een echt discours, buiten de wereld van het normatieve model, gaan we er vanuit | ||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||
dat de individuele discussianten tevens doelen nastreven die retorisch zijn. Gegeven de specificatie van de confrontatiefase is het direct relevante retorische doel de confrontatie te laten resulteren in een meningsverschil dat geformuleerd is op een wijze die de partij goed uitkomt. Zo kan een antagonist proberen de protagonist zover te krijgen dat hij een formulering kiest die moeilijk te verdedigen lijkt. In het licht van dergelijke retorische doelen verwachten we dat de partijen hun rol van protagonist of antagonist zullen spelen. Hoe zullen ze vorm en inhoud geven aan hun abstracte dialectische verplichtingen, met andere woorden, hoe zullen de typen zetten in het profiel op een opportune wijze worden geïnstantieerd? Er zijn verschillende soorten middelen die een discussiant kan inzetten om zijn retorische doelen dichterbij te halen terwijl hij de dialectische redelijkheidspretentie hoog houdt. De volgende driedeling gaat uit van de mate van directheid waarmee een discussiant richting geeft aan het verloop van de confrontatie. Hoe directer een argumentatieve bijdrage, des te minder reconstructie is nodig om de argumentatieve strekking ervan bloot te legen. De driedeling is van belang voor zover voor ieder type andersoortige deugdelijkheidsvoorwaarden geformuleerd moeten worden. Ten eerste kan een discussiant een bijdrage leveren die reconstrueerbaar is als een poging om één enkel knooppunt in het dialectische profiel van een concrete invulling te voorzien. Een discussiant kan bijvoorbeeld een standpunt naar voren brengen, of verzoeken om een definitie van een gebruikte term. Ten tweede kan een discussiant een bijdrage leveren die gereconstrueerd kan worden als een reeks op elkaar volgende zetten in het profiel, op eenzelfde wijze als een complexe argumentatie gereconstrueerd kan worden als een impliciete discussie. Een discussiant kan bijvoorbeeld een standpunt naar voren brengen en tevens anticiperen op een verzoek om een taalgebruiksverklaarder door alvast een precisering te geven: ‘Hij is een Mussolini, ik bedoel, hij hanteert een zelfde soort populistische retoriek.’ Dit is een wat ander type manoeuvreren omdat we van de spreker eisen dat de zet waarop hij anticipeert werkelijk opportuun moet zijn vanuit het perspectief van de tegenstander (vgl. Krabbe, 2001, Van Laar, 2007). Het is bijvoorbeeld niet toelaatbaar om te anticiperen op overbodige en zinloze verzoeken om taalgebruiksverklaarders door een uitdrukking die al genoegzaam bij het publiek bekend is nog eens uit te leggen. Ten derde kan een partij een indirecte poging doen om het verloop van de discussie te beïnvloeden. Hij kan taalhandelingen uitvoeren die, hoewel ze duidelijk relevant zijn in het oplossingsproces, niet gereconstrueerd kunnen worden als zetten of reeksen van zetten in de confrontatiefase zelf. Dergelijk manoeuvreren kan dialectisch redelijk zijn, of er althans de schijn van hebben, als geappelleerd wordt aan de voorwaarden die vervuld moeten zijn om tot een ideale kritische discussie te komen. Een discussiant kan proberen de andere partij ertoe te brengen een zet of sequentie van zetten te vervangen door een andere op grond van het (vermeende) feit dat de oorspronkelijke zetten een overtreding van een discussieregel bevatten en het oplossingsproces frustreren. Hetzelfde gezegd in andere woorden: hij kan aanvoeren dat de zetten van de andere partij ervoor hebben gezorgd dat niet langer is voldaan aan de eerste orde voorwaarden voor kritische discussie (Van Eemeren en Grootendorst,1992). Ook kan hij proberen de andere partij ertoe te brengen zijn standpunt te wijzigen of op te geven en als reden aanvoeren dat het oorspronkelijke standpunt op de een of andere wijze ervoor zorgt dat niet voldaan is aan een hogere orde voorwaarde voor kritische discussie. De hogere orde voorwaarden voor kritisch discussiëren zijn de voorwaarden waaraan voldaan | ||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||
moet zijn willen de partijen zich kunnen houden aan de discussieregels. Zo is voor kritisch discussiëren een bepaalde discussiehouding en een bepaalde maatschappelijke constellatie een vereiste. Ook deze manier van strategisch manoeuvreren bestaat eruit commentaar te leveren op hoe de discussie op een vruchtbare wijze gevoerd zou moeten worden en kan worden gereconstrueerd als een bijdrage aan een procedurele subdiscussie in de openingsfase (vgl. Krabbe, 2003 over metadialogen). Hoewel dergelijk manoeuvreren gereconstrueerd moet worden als een bijdrage aan de openingsfase, kan het erop gericht zijn het verloop van de confrontatie bij te sturen. De antagonist kan bijvoorbeeld aanvoeren dat het zinloos is de confrontatie voort te zetten aangezien de formulering van het standpunt immuniserend is, en dat derhalve het standpunt geherformuleerd of zelfs teruggenomen dient te worden. Manoeuvreren door te wijzen op de schadelijke gevolgen van het naar voren brengen van een standpunt kunnen we het best analyseren als een dergelijke, indirecte vorm van manoeuvreren die appelleert aan de voorwaarden waaronder geschillen het beste opgelost kunnen worden. | ||||||||||||||||
3. Wijzen op de schadelijke gevolgen van het naar voren brengen van een standpuntIn recente Nederlandse publieke debatten over immigratie en integratie heeft het wijzen op de schadelijke gevolgen van het innemen van standpunten een belangrijke rol gespeeld. Deze vorm van manoeuvreren bevat het volgende redeneerpatroon:
Dat moet je niet zeggen, aangezien het naar voren brengen van dit standpunt leidt tot de schadelijke gevolgen G1,...,Gn.
Volgens een premisse die impliciet blijft valt het voorkomen van de gevolgen G1,...,Gn te prefereren boven het (op dit moment) naar voren brengen van dit standpunt. Dit type argumentatie vormt een speciale toepassing van het pragmatische argumentatieschema (Garssen, 2001, p. 92), waar een aanbeveling wordt ondersteund op grond van de positieve gevolgen van de aanbevolen handeling of op grond van de negatieve gevolgen van de afgeraden handeling. De toepassing is speciaal aangezien het de dialectische handeling betreft van het naar voren brengen van een standpunt. Deze vorm van strategisch manoeuvreren moet men niet verwarren met de ad consequentiam drogreden, waar een feitelijk standpunt wordt ondersteund door te wijzen op de negatieve causale gevolgen van het innemen van het tegendeel van het standpunt, of op grond van een negatieve beoordeling van een logische consequentie van het tegendeel van het standpunt (Garssen,2006). Bij de vorm van strategisch manoeuvreren die het onderwerp van dit artikel vormt is het standpunt niet feitelijk, maar, per definitie, evaluatief of aanbevelend: ‘dat moet je niet zeggen!’. Eén van zijn controversiële beweringen deed Fortuyn in februari 2002. De bijdrage van de journalist in de volgende conversatie kan worden begrepen als een voorbeeld van het wijzen op de schadelijke gevolgen van het innemen van een bepaald standpunt: Voorbeeld 1. | ||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||
Hoe moeten we deze reactie beoordelen? Als men een geschil wil oplossen lijkt het buiten de orde om beperkingen op te leggen aan de posities die men wil innemen. Aan de andere kant staat het zaaien van haat op gespannen voet met het dialectische ideaal van een kritische discussie. Van nu af aan zal ik op zoek gaan naar toepassingen van deze manier van manoeuvreren die deugdelijk zijn vanuit een dialectisch perspectief. Om dergelijke voorbeelden te vinden zal ik gebruikmaken van enkele onderscheidingen om verschillende varianten van de manoeuvre te karakteriseren en zal ik de varianten die dialectisch onaanvaardbaar zijn terzijde schuiven. Zoals we hebben gezien bestaat een standpunt uit een propositie, een houding een formulering. Er is nog een vierde onderdeel als we de handeling van het naar voren brengen van het standpunt in ogenschouw nemen: de omstandigheden waarin het standpunt naar voren wordt gebracht. Dus een criticus kan op vier manieren zijn zorg uitspreken over de gevolgen van een standpunt. De gevolgen kunnen teweeg gebracht zijn, louter door de omstandigheid dat een bepaalde propositie ‘presence’ heeft gekregen (Perelman and Olbrechts-Tyteca, 1969, p.116), door het feit dat de betoger een bepaalde houding heeft ingenomen ten opzichte van de propositie, door het feit dat de houding ten opzichte van de propositie met deze bepaalde middelen (talig of anderszins) tot uiting is gebracht, of door een van deze gebeurtenissen in deze bepaalde omstandigheden. Bijgevolg laat deze vorm van manoeuvreren vier varianten toe. Ik zal ze illustreren door vier mogelijke reacties te verzinnen die een criticus zou kunnen inbrengen tegen Jan Blokkers bewering: ‘Nog tien [peilingen], en Pim Fortuyn is definitief de Mussolini van de eenentwintigste eeuw’ (Volkskrant,30 januari 2002). (Deze positie werd vervolgens verdedigd door de voorzitter van de VVD, Eenhoorn, zie Spong and Hammerstein, 2003, p.26).Ga naar eind3
(1) De antagonist kan proberen de protagonist zover te krijgen te stoppen met het uitdrukken van deze bepaalde propositie. Eventueel kan hij een poging ondernemen om te gaan spreken over een (wat) andere kwestie en daarin een positie in te nemen. Dus als de antagonist de gevolgen vreest van het vergelijken van Fortuyn met Mussolini kan hij proberen de protagonist ertoe te brengen zijn mening over Fortuyn met een andere propositie te berde te brengen, met een andere vergelijking bijvoorbeeld. Voorbeeld 2. (2) Als de protagonist een bepaalde houding heeft uitgedrukt tegenover een propositie kan de antagonist proberen hem ertoe te bewegen een andere houding in te nemen tegenover dezelfde propositie. Voorbeeld 3. | ||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||
In de eerste twee varianten probeert de antagonist de protagonist ertoe te bewegen de huidige confrontatie te verlaten en eventueel over een geheel nieuwe, of een deels nieuwe kwestie te beginnen. De derde en vierde variant zijn gericht op veranderingen binnen de huidige confrontatiefase of op het vervolgen ervan op een ander moment. (3) De antagonist kan de protagonist ertoe aanzetten andere presentatiemiddelen te kiezen, bijvoorbeeld om een standpunt te formuleren op een manier die als minder beledigend zal worden ervaren. Voorbeeld 4. (4) De antagonist kan proberen de protagonist ertoe te bewegen te wachten op andere omstandigheden om deze propositie presentie te geven, om deze houding in te nemen, of om deze presentatiemiddelen in te zetten. Voorbeeld 5. De laatste twee varianten zijn gericht op het herformuleren van het standpunt of op het wachten op omstandigheden waarin het naar voren brengen van het standpunt minder schadelijk zal zijn. Volgens de eerste regel van de pragma-dialectische procedure voor het oplossen van meningsverschillen hebben de partijen in een kritische discussie het onconditionele recht om elke dialectische houding in te nemen tegenover iedere willekeurige propositie. We kunnen aannemen dat de eerste twee varianten deze vrijheidsregel zullen schenden en daarmee drogredelijke manoeuvres zijn: ofwel een bepaalde opinie ofwel zelfs het bespreken van een bepaalde kwestie wordt ontmoedigd. In beide gevallen doet de antagonist alsof de protagonist geen andere redelijke keuze heeft dan de confrontatiefase te verlaten. Vanuit het perspectief van het profiel is dat incorrect. Niettemin moet er een uitzondering worden gemaakt. Het ingenomen standpunt moet niet inherent drogredelijk zijn, bijvoorbeeld in de zin dat de betoger ermee uitdrukt dat het standpunt zelf volmaakt is of in de zin dat de betoger het met name gebruikt om de antagonist persoonlijk aan te vallen. Stel bijvoorbeeld dat de protagonist het standpunt inneemt ‘alles wat ik zeg is verheven boven alle kritiek’ of het standpunt ‘jij bent te bevooroordeeld en bovendien te stom om mee te discussiëren.’ Het standpunt is in dergelijke gevallen vervlochten met een anti-dialectische discussiehouding en het oplossen van een meningsverschil over deze kwestie is zo goed als onmogelijk gemaakt. Er bestaan kennelijk standpunten die inherent drogredelijk zijn en niet geschikt voor een kritische discussie. Iemand ertoe bewegen dergelijke standpunten terug te nemen is niet per se drogredelijk. | ||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||
Onder dit voorbehoud kunnen we eerste twee varianten beschouwen als drogredelijk. (Natuurlijk kan het begaan van een dergelijke drogreden verstandig of moreel juist zijn. Als het huldigen van een standpunt ertoe leidt dat het leven van iemand in gevaar komt moet je de protagonist uitsluiten van de discussie, althans vanuit een moreel of politiek perspectief. Maar een dergelijke overweging maakt de uitsluiting niet logisch of dialectisch deugdelijk.) Als de kritiek erop is gericht de protagonist te bewegen zijn positie wat anders te formuleren of te wachten op gunstiger omstandigheden dan kan dat mogelijkerwijs instrumenteel zijn voor het bereiken van een oplossing van het meningsverschil, en in dat licht dialectisch deugdelijk zijn. Dus ik zal de zoektocht vervolgen met de laatste twee varianten en met de eerst twee varianten alleen in zoverre het strategisch manoeuvreren erop gericht lijkt te zijn inherent drogredelijke standpunten aan te pakken. Een tweede onderscheid dat van belang is om drogredelijke van legitieme manoeuvres van het onderhavige type te onderscheiden betreft de soorten gevolgen die de criticus aanhaalt. De criticus kan de gevolgen presenteren als dialectisch relevante gevolgen of kan de gevolgen presenteren zonder een dergelijke aanspraak. De criticus kan bijvoorbeeld aanvoeren dat het standpunt, in deze problematische omstandigheden, of gepresenteerd in deze termen, waarschijnlijk zal leiden tot het beëindigen van de discussie zonder dat men voortgang heeft gemaakt in het oplossingsproces. Men kan erop wijzen dat de menigte razend zal worden en dat prominente discussianten bang worden om hun mening te ventileren. Zulke gebeurtenissen zouden een open debat over de kwestie bemoeilijken of zelfs onmogelijk kunnen maken. In die zin zijn de gevolgen dan dialectisch relevant. Als de antagonist wijst op dergelijke dialectisch relevante gevolgen dan verwijst ze daarmee naar de voorwaarden voor geschiloplossing. Ofwel ze wijst erop dat niet langer voldaan is aan de hogere orde voorwaarden voor kritische discussie, ofwel dat een eerste orde regel voor kritische discussie is geschonden door het standpunt op dit moment of in deze formulering naar voren te brengen. In het laatste geval vormt het manoeuvreren een type drogredenkritiek (vgl. Krabbe,2002). Een criticus kan bijvoorbeeld menen dat het standpunt immuniserend is geformuleerd. De gevolgen waarnaar de criticus verwijst hoeven geenszins van doen te hebben met de kwaliteit van de (publieke) discussie. Een criticus kan bijvoorbeeld stellen dat als de minister-president een sombere economische prognose geeft deze prognose zelf een negatieve invloed uitoefent op de economische ontwikkeling. Of, om een ad misericordiam voorbeeld te nemen, een antagonist kan de docent uitleggen dat zijn visie op de kwaliteit van het examen ertoe zal leiden dat zij haar studie zal moeten opgeven. Zorg voor de economie of voor iemands welbevinden kan een goede politieke of morele grond zijn om een standpunt terug te nemen, maar het vormt geen deugdelijke reden vanuit het perspectief om een meningsverschil over de staat van de economie of van het examen op inhoudelijke gronden te lossen. Als de aangegeven gevolgen dialectisch irrelevant zijn kan de strategische manoeuvre dialectisch niet deugdelijk zijn. Dus, van nu af aan zal ik slechts varianten behandelen waar de gevolgen ten minste enige dialectische relevantie hebben. De derde onderscheiding is subtieler en betreft de kwestie of de (dialectisch relevante) gevolgen de huidige, onderhavige discussie betreffen of een andere discussie over een belendende kwestie. Stel dat de antagonist aanvoert dat dit standpunt haat zaait tegen een minderheidsgroepering en de discussie bederft tussen de aanhangers van de protagonist en de leden van deze minderheidsgroepering. Stel verder dat de antagonist niet tot deze minderheidsgroepering behoort. In dat geval bederft de protagonist, volgens de antagonist, | ||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||
niet de discussie tussen haar en de protagonist, maar andere feitelijke of mogelijke discussies tussen de protagonist en de leden van deze groepering. In de huidige discussie kan nog steeds zijn voldaan aan de voorwaarden voor kritisch discussiëren. Dat zou de aantijging van de criticus dialectisch ontoelaatbaar maken in de huidige discussie, alhoewel dezelfde kritiek in een aangrenzende discussie, met andere discussianten, toelaatbaar zou zijn. Maar stel dat de gevolgen de antagonist zelf betreffen. Dan is het mogelijk dat hij er terecht aanspraak op maakt te boos of te bang te zijn om de discussie op een vruchtbare wijze te kunnen voortzetten (inherent drogredelijke standpunten betreffen per definitie de onderhavige discussie). De strekking van het strategisch manoeuvreren door de antagonist is dan dat het innemen van het standpunt heeft geleid tot een situatie waarin niet langer is voldaan aan een voorwaarde voor kritisch discussiëren. Van nu af aan beperk ik me tot standpunten die volgens de antagonist dialectisch schadelijke gevolgen heeft voor de onderhavige discussie. (Vanzelfsprekend bepleit ik niet het recht van een betoger om iedereen buiten zijn huidige gesprekspartners om te beledigen. Mijn positie is slechts dat vanuit het dialectische perspectief dergelijk beledigingen geen drogredenen vormen binnen de huidige discussie, hoe verwerpelijk zulke zetten ook zijn vanuit een ander perspectief en zelfs vanuit een dialectisch perspectief als ze worden begaan in die aangrenzende discussies.) Het vierde en laatste onderscheid betreft de verantwoordelijkheid voor de mogelijke dialectische schade. Als het ventileren van een standpunt ongewenste effecten heeft op de discussie is daarmee nog niet gezegd dat de protagonist verantwoordelijk is voor die effecten. Dat kan natuurlijk wel het geval zijn: hij kan de antagonist beledigen en het haar mentaal moeilijk maken het standpunt te toetsen of hij kan het standpunt immuniseren en het toetsen logisch moeilijk maken. Maar in sommige gevallen is het de antagonist die verantwoordelijk moet worden gehouden. Zelfs als het voor de antagonist door de formulering of timing van het standpunt mentaal moeilijk is geworden de discussie voort te zetten kunnen we menen dat hij overgevoelig is of te makkelijk boos te maken. In dergelijke gevallen zou de kritiek van de antagonist niet op zijn plaats zijn. Dus alleen als de protagonist verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade kan deze vorm van strategisch manoeuvreren deugdelijk zijn. (Dat een beslissing over deze kwestie moeilijk is voor een analysator doet daar niets aan af.) Deze onderscheidingen brengen ons tot de volgende deugdelijkheidsvoorwaarden voor deze vorm van strategisch manoeuvreren als een bijdrage aan een bepaalde discussie D. Toepassingen van deze vorm van strategisch manoeuvreren die niet voldoen aan deze vereisten moeten worden beschouwd als ontspoord en onredelijk. 1. het manoeuvreren is er niet op gericht de protagonist af te houden van het tot uitdrukking brengen van een bepaalde propositie of van het kiezen van een bepaalde houding ten opzichte van een bepaalde propositie, tenzij de positie zelf uitdrukking geeft aan de eigen ‘heiligheid’ of de persoon met de rol van antagonist diskwalificeert als discussiepartner of anderszins inherent drogredelijk is; 2. in het manoeuvreren wordt alleen verwezen naar gevolgen die dialectisch relevant zijn; 3. de schadelijke gevolgen betreffen discussie D en niet slechts andere discussies; 4. de protagonist kan verantwoordelijk worden gehouden voor deze gevolgen. Tevens dient de manoeuvre te voldoen aan de algemene eisen aan een argumentatieve bijdrage. Zo moet de bijdrage bijvoorbeeld geen verwarrend dubbelzinnige formuleringen bevatten en moeten de uitgangspunten van de redenering niet ten onrechte gepresenteerd worden als gemeenschappelijke uitgangspunten. Het is zinvol deze laatste eis te formuleren in de vorm van specifieke deugdelijkheidsvoorwaarden aangezien het voor de hand ligt om de manoeuvre te misbruiken door ten onrechte ervan uit te gaan dat het publiek de | ||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||
uitgangspunten zal onderschrijven. 5. dat het standpunt de gevolgen G1,...,Gn met zich meebrengt wordt niet ten onrechte gepresenteerd als een gemeenschappelijk uitgangspunt; 6. dat het vermijden van deze gevolgen te prefereren valt boven het uitdrukken van het standpunt wordt niet ten onrechte gepresenteerd als een gemeenschappelijk uitgangspunt. De deugdelijkheidsvoorwaarden kan men gebruiken bij het reconstrueren van de dialectisch relevante elementen in een discours waar de ene partij de andere partij wijst op de schadelijke gevolgen van een bepaald standpunt. Laten we nog eens voorbeeld 1 bekijken. Voorbeeld 1. De aantijging van de journalist kan begrepen worden als een verzoek aan de protagonist om ofwel op te houden over deze kwestie te spreken, om op te houden deze positie in deze kwestie te verdedigen, maar evengoed ook als een verzoek om de positie in minder controversiële termen te herformuleren, of om te wachten op gunstiger omstandigheden om dit standpunt op deze manier uit te dragen. Het is aannemelijk om het veroorzaken van haat als een dialectisch relevant gevolg te beschouwen aangezien een kritische discussie niet gedijt in een omgeving waar mensen elkaar haten. Of de aanval van de journalist aan de derde voorwaarde voldoet hangt ervan af aan welke discussie de journalist een bijdrage levert. Fortuyn bederft de discussie tussen hem en de aangehaalde ‘buitenlanders’, maar zet geen mensen op tegen een antagonist voor zover die Nederlands is (althans dat blijkt niet uit de zet van de journalist). De woordkeuze van de journalist suggereert dat de dialectische gevolgen andere discussies betreffen en niet hun eigen gesprek. De aanval lijkt wel te voldoen aan de laatste twee voorwaarden aangezien Fortuyn alle ruimte krijgt de propositionele inhoud van de argumentatie en de rechtvaardigingspotentie ervan aan te vallen. Er is dus geen aanwijzing dat een relevante propositie onterecht als gemeenschappelijk uitgangspunt is gepresenteerd. (Fortuyn viel de rechtvaardigingspotentie aan door te stellen dat het verzwijgen van een dergelijk standpunt, zoals de PvdA altijd had gedaan, veel schadelijker consequenties heeft gehad dan het openlijk uitspreken ervan.)Ga naar eind4 Twee andere voorbeelden van mogelijk deugdelijke toepassingen zijn de volgende: Voorbeeld 6. | ||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||
beledigend en vernederend ervoeren. De beide reacties kunnen worden gereconstrueerd als legitieme invullingen van de vorm van manoeuvreren waar de protagonist gewezen wordt op de schadelijke gevolgen van het innemen van het standpunt. Evenals bij het Fortuyn-voorbeeld blijft de zwakte in beide aantijgingen dat de protagonist zich waarschijnlijk niet gebonden acht aan de propositie dat we het vermijden van de genoemde of gesuggereerde negatieve dialectische gevolgen moeten verkiezen boven het achterwege laten van het standpunt. Sterker nog, deze controversiële standpunten en de controversiële manier van presenteren zijn verdedigd op grond van de positieve gevolgen waarvan sommige dialectisch relevant zijn, zoals het openbreken van discussies over zaken die voorheen als taboe golden. Nu we hebben gezien onder welke voorwaarden deze vorm van strategisch manoeuvreren dialectisch deugdelijk is, zijn we in de positie om het klaarblijkelijke dialectische doel van dit manoeuvreren te formuleren. De antagonist brengt een dergelijke argumentatie naar voren met als dialectisch doel om te komen tot een geformuleerd meningsverschil dat een werkbaar uitgangspunt biedt voor de argumentatie- en afsluitingsfase. Hij kan dat op een directe manier doen door concreet inhoud te geven aan zetten die te vinden zijn in het dialectische profiel voor de confrontatiefase. Maar in deze vorm van manoeuvreren doet hij dat op een indirecte wijze door elementen aan te wijzen die het oplossingsproces verstoren, in dit geval de formulering van het standpunt of de slechte timing. Het beoogde resultaat is dat de protagonist ofwel zijn standpunt herformuleert, ofwel de discussie op een later moment voortzet, ofwel, in de uitzonderingsgevallen, zijn inherent drogredelijke standpunt terugneemt. Het belangrijkste retorische doel in een argumentatieve confrontatie is de confrontatie te laten uitmonden in een geformuleerd verschil van mening dat de meest gunstige uitgangspositie vormt om de discussie uiteindelijk te winnen. De antagonist zou bijvoorbeeld kunnen verwachten dat een geherformuleerd standpunt makkelijker aan te vallen zal zijn, of dat het opschorten van de discussie voordelen met zich meebrengt. Het manoeuvreren kan ook doelen dienen die minder direct gekoppeld zijn aan de confrontatiefase. Zo zou het manoeuvreren ertoe kunnen leiden dat het meelezende of meekijkende publiek de protagonist minder geloofwaardig acht waarmee het hem moeilijker is gemaakt dit publiek voor zijn zaak te winnen. In het licht van deze dialectische en retorische doelen moeten we het aanwijzen van de vermeend schadelijke gevolgen van het naar voren brengen van een standpunt begrijpen: de antagonist probeert het resultaat van de confrontatiefase in eigen voordeel te beïnvloeden, maar op een manier die niet openlijk in strijd is met een dialectisch optimale afwikkeling van de confrontatiefase. | ||||||||||||||||
4. ConclusieIn dit artikel heb ik de vorm van confrontationeel manoeuvreren besproken waarin een criticus erop wijst dat het naar voren brengen van een bepaald standpunt schadelijke gevolgen heeft, en dat, om die reden, dit standpunt moet worden teruggenomen, of op zijn minst, niet verder dient te worden bediscussieerd. In de zoektocht naar deugdelijke toepassingen van deze vorm van manoeuvreren hebben we gezien dat deze vorm van strategisch manoeuvreren | ||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||
makkelijk ontspoort. Evengoed kan het manoeuvreren dialectisch deugdelijk zijn als voldaan is aan zes nader gespecificeerde deugdelijkheidsvoorwaarden. Om drie redenen kan zelfs een ontspoorde manoeuvre de schijn van redelijkheid hebben. De eerste twee redenen lijken te gelden voor alle vormen van strategisch manoeuvreren, terwijl de derde specifiek is voor het onderhavige type manoeuvre. Ten eerste wordt deze vorm van kritiek naar voren gebracht met de pretentie dat deze redelijk is. Ten tweede bestaan er toepassingen van deze vorm van strategisch manoeuvreren die dialectisch legitiem zijn en aangezien het verschil met drogredelijke toepassingen vaak subtiel zal zijn kan men verzuimen de fout te ontdekken in het drogredelijke geval. Ten derde vindt deze vorm van strategisch manoeuvreren doorgaans plaats in omstandigheden waar afzien van het innemen van een standpunt de meest redelijke keuze kan zijn vanuit een moreel, economisch of politiek perspectief. Als men het onderscheid niet maakt tussen dialectische en andere deugden kan men verzuimen de drogreden te onderkennen. | ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||
|
|