Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 29
(2007)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||
Henrike Jansen
| |||||||||||||||||||||||||
1. InleidingDe jurist staat vaak voor vragen die we in het dagelijks leven ook tegenkomen. Als bij de ingang van een park een bord staat waarop wordt meegedeeld dat ‘honden, katten en andere dieren’ niet in het park mogen komen, dan zou de vraag zich kunnen voordoen of iemand te paard dit park nu niet in mag (Walton 2002, p. 191). In een letterlijke interpretatie zou dat zo zijn, want een paard is een dier. Aan de andere kant lijkt de specificatie van honden en katten erop te wijzen dat het verbod speciaal voor huisdieren is bedoeld. Wat nu te doen? In de rechtstheorie bestaat een scala aan interpretatieve argumenten op grond waarvan betekenis verleend kan worden aan onduidelijke rechtsregels: het argument waarmee een beroep wordt gedaan op wat destijds bij de behandeling van de desbetreffende wet in de Kamers is gezegd, het argument waarin het doel van de rechtsregel in ogenschouw wordt genomen, het argument waarmee een beroep wordt gedaan op de gevolgen die een bepaalde interpretatie kan hebben, enzovoort. Een jurist kan hierop een beroep doen in zijn argumentatie waarmee hij een interpretatie van een rechtsregel verdedigt. Juristen zijn voor het interpreteren van rechtsregels dus goed geoutilleerd.Ga naar eind1 Recentelijk zijn evenwel voorstellen gedaan om deze juridische inzichten aan te vullen met inzichten uit de pragma-linguïstiek. Zowel de argumentatietheoreticus Walton als de rechtstheoreticus Groenewegen hebben een poging gedaan te laten zien hoe de de Griceaanse conversationele maximes een rol spelen bij de interpretatie van een rechtsregel (Walton 2002, Groenewegen 2006). Walton probeert alle vormen van wetsinterpretatie aan de hand van Griceaanse inzichten te analyseren, terwijl Groenewegen zich specifiek op de a contrario-redenering richt (2006, p. 215 e.v.). Met een a contrario-redenering pleit Jantje zich vrij als hij snoep | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||
uit de tas van zijn moeder heeft gepakt: ‘Maar je zei dat ik geen snoep uit de kast mocht pakken!’Ga naar eind2 De redenering dus dat als een regel iets niet expliciet verbiedt, het mag. Walton (2002, p. 155) meent dat het Griceaanse kader ‘sweeping implications’ heeft voor de analyse en beoordeling van juridische argumentatie. Helaas heeft Walton noch Groenewegen dit kader voor juridische argumentatie duidelijk uitgewerkt. Walton geeft vooral een schetsmatige aanzet met een aantal voorbeelden, zonder systematisch in te gaan op de vraag wanneer welke Griceaanse maxime(s) nou precies een rol speelt/spelen, terwijl wat dit laatste betreft Groenewegen ook niet erg duidelijk is. Beiden lijken te suggereren dat overtredingen van alle maximes mogelijk zijn. In dit artikel zal ik de rol die de Griceaanse maximes kunnen spelen bij de analyse en beoordeling van juridische argumentatie verder uitwerken. Ik zal me daarbij specifiek richten op de a contrario-redenering. Eerst zal ik de meer algemene ideeën van Walton over ‘Griceaanse wetsinterpretatie’ beschrijven. Vervolgens zal ik specifiek ingaan op de a contrario-redenering en laten zien hoe een dergelijke redenering volgens Groenewegen en Walton door Griceaanse maximes wordt geregeerd. Hun ideeën blijken om verduidelijking te vragen en die zal ik daarna proberen te geven op basis van inzichten uit de pragmalinguïstiek, waar ook aandacht is besteed aan de a contrario-redenering (daar ‘conditionele perfectie’ genoemd). Tot slot zal ik aandacht besteden aan de vraag welke implicaties de Griceaanse inzichten hebben voor de theorievorming over de interpretatie van rechtsregels. Ik zal betogen dat van de verstrekkende implicaties waarover Walton spreekt, geen sprake is. Toepassing van de Griceaanse ideeën biedt mijns inziens een mooie verklaring voor de manier waarop wetsinterpretatie verloopt, maar voegt vanuit rechtstheoretisch perspectief niets nieuws toe. De linguïstische pragmatiek lijkt wat dit betreft eerder te profiteren van rechtstheoretische inzichten dan andersom. | |||||||||||||||||||||||||
2. Grice' maximes en wetsinterpretatieVolgens Grice (1981) houden taalgebruikers zich aan bepaalde communicatieprincipes, die hij ‘maximes’ noemt. Een eerste maxime is die van kwaliteit, op grond waarvan de spreker niet iets moet zeggen wat hij zelf niet gelooft of waarvoor hij geen bewijs heeft. Een tweede is de maxime van kwantiteit, op grond waarvan de spreker niet meer en niet minder moet zeggen dan nodig is op dat moment van het gesprek. Een derde is de maxime van relatie, op grond waarvan een gespreksbijdrage relevant moet zijn. Ten slotte onderscheidt Grice de maxime van stijl, op grond waarvan de spreker geacht wordt zich zo duidelijk mogelijk uit te drukken door, bijvoorbeeld, ambiguïteiten te vermijden. Gezamenlijk vormen deze maximes het Samenwerkingsbeginsel. Het is natuurlijk niet zo dat sprekers zich welbewust aan deze maximes houden. Dat ze dit echter onbewust wel doen en dat taalgebruikers dit ook (onbewust) van elkaar verwachten, blijkt uit het feit dat we uitingen een andere interpretatie geven dan hun letterlijk betekenis wanneer een uiting opvalt als een overduidelijke schending van een maxime. Zo'n andere interpretatie wordt door Grice een ‘conversationele implicatuur’ genoemd. Zoals we in de inleiding hebben gezien, kunnen ook rechtsregels een andere interpretatie krijgen dan hun letterlijke. Ik zal in die gevallen niet van een conversationele implicatuur spreken, maar van een ‘implicatieve interpretatie’ of ‘implicatieve betekenis’. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||
Volgens Walton kunnen met behulp van de Griceaanse maximes de gebondenheden van de opstellers van de wet worden afgeleid. Walton beschouwt de activiteit van het interpreteren van een rechtsregel als een samenwerkingsdialoog met de wetgever (2002, p. 192-194).Ga naar eind3 In zo'n dialoog spelen naast de formulering van een rechtsregel ook andere factoren een rol, zoals ‘what the statute includes, and what it does not include’ (p. 194). Die factoren krijgen betekenis in het licht van de Griceaanse maximes. Door deze toe te passen, kan worden bepaald of, en zo ja welke implicatieve betekenis een bepaalde wetstekst geacht kan worden te hebben. Hoe dit werkt, laat Walton zien aan de hand van het verbod voor ‘honden, katten en andere dieren’ om in het park te komen.Ga naar eind4 De manier waarop het verbod is geformuleerd, kan als een schending van het Samenwerkingsbeginsel worden opgevat. Als het verbod namelijk toch alle soorten dieren op het oog heeft, is het overbodig dat honden en katten speciaal worden vermeld. De conversatiemaxime dat niet meer informatie gegeven mag worden dan nodig is wordt dan geschonden: een subregel van de maxime van kwantiteit. Deze constatering leidt tot de interpretatie dat de regel iets anders betekent dan hij letterlijk stelt, namelijk dat ‘dieren’ als ‘huisdieren’ moet worden gelezen. Het verbod geldt dan niet voor de berijder van een paard. Helaas laat hetzelfde voorbeeld volgens Walton zien dat toepassing van de Griceaanse maximes ook tot een tegengestelde interpretatie kan leiden. De letterlijke interpretatie, waarin ‘dieren’ níet wordt ingeperkt tot ‘huisdieren’, kan namelijk even goed op basis van het Samenwerkingsbeginsel worden gemotiveerd. De interpretatie waarin ‘dieren’ wordt beperkt tot ‘huisdieren’ levert namelijk evenzeer schending van het Samenwerkingsbeginsel op. Als het verbod alleen huisdieren op het oog heeft, is het immers vreemd dat katten en honden speciaal worden vermeld en dat niet wordt volstaan met de term ‘huisdieren’. Dit zou wederom een schending zijn van de maxime van kwantiteit - dit keer van de subregel dat men zoveel informatie moet geven als nodig is. Om te kunnen bepalen welke van beide interpretaties het aannemelijkst is, moet volgens Walton worden vastgesteld welke van de twee geïnterpreteerde implicaturen sterker is. Hoe dit moet laat hij in het midden. | |||||||||||||||||||||||||
3. De a contrario-redenering als implicatieve interpretatieMet een a contrario-redenering wordt een rechtsregel zo opgevat dat hij alleen geldt voor datgene wat expliciet in de regel is genoemd, en dat voor wat erbuiten valt het tegendeel geldt (Diephuis 1869, p. 115; Land 1910, p. 24-25; Scholten 1974, p. 69; Canaris 1983, p. 44). Bijvoorbeeld: ‘Nu in dit artikel over vonnis wordt gesproken, geldt de inhoud, a contrario, niet voor een beschikking. Dit standpunt overheerst tot dusverre in de rechtspraak’Ga naar eind5 (Van Rossem-Cleveringa, geciteerd in het cassatiemiddel in HR 13 maart 1992, NJ 1993, 96). De rechtsvraag die tot een a contrario-redenering aanleiding kan geven betreft dus - anders dan in het in de vorige paragraaf besproken voorbeeld - niet de interpretatie van een onduidelijke rechtsregel, maar de vraag of een op zich duidelijke rechtsregel analoog mag worden toegepast op een geval dat niet in die regel wordt genoemd. De a contrario redenering schijnt geliefd te zijn geweest in de periode dat legistische wetsinterpretatie toonaangevend was.Ga naar eind6 Toen was het - althans in theorie - goed gebruik om een beroep te doen op de uitdrukkelijke woorden van de wet (o.a. Fockema Andreae 1904, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||
p. 43; Kop 1992, p. 40). Met het teloorgaan van het legisme is de a contrario-redenering echter berucht geworden.Ga naar eind7 De vooronderstelling die aan de a contrario-redenering ten grondslag ligt is immers die van een volledige wet die up to date is en geen inconsistenties of incoherenties bevat. Op grond van deze vooronderstelling concludeert men dat gevallen die niet geregeld zijn, bewust niet door de wetgever geregeld zijn (Schneider 1965, p. 178-179, Van Hoecke 1979, p. 177, Fikentscher 1975, p. 546). De a contrario-redenering staat of valt natuurlijk met de aanwezigheid van een ideale wetgever, maar die bestaat helaas niet. De wetgever kan het concrete geval immers over het hoofd hebben gezien of het concrete geval kan het resultaat zijn van maatschappelijke ontwikkelingen die de wetgever niet heeft kunnen voorzien. Als iets dergelijks aannemelijk is, zouden er goede redenen kunnen zijn om de regel analoog toe te passen. Polak (1953, p. 28) concludeert dan ook: Wanneer men nl. aanneemt, dat het systeem volledig en gesloten is, dan kan men elk geval, dat niet in de wet behandeling vindt, op deze eenvoudige wijze afdoen. Zodra men erkent dat de wet niet volledig is, is dit argument waardeloos. Het is dan ook tegenwoordig niet meer dan een cliché-overweging, een toverformule. Bij deze kwalificatie sluit een uitspraak van minister Donner van enige jaren geleden mooi aan: ‘doorgaans een redenering voor luie mensen’.Ga naar eind8 Het is dus maar de vraag hoe aannemelijk het is om uit iemands zwijgen een betekenis af te leiden: wie zwijgt zegt immers niets. In alle juridische handboeken staat dan ook uitdrukkelijk vermeld dat degene die een regel niet wil toepassen op een geval dat niet in de regel genoemd wordt, voor een dergelijke beslissing additionele argumenten moet geven. Een nieuwe bron daarvoor lijkt nu te kunnen worden geleverd door de Griceaanse maximes.
Volgens Groenewegen (2006, p. 216-217) is de implicatieve interpretatie die de a contrario-redenering oplevert dat de regel een betekenis krijgt die er niet met zoveel woorden in tot uitdrukking is gebracht. De regel wordt zo opgevat dat hij slechts geldt voor het genoemde geval en dat voor de niet-genoemde gevallen het tegendeel geldt (dit terwijl de regel dus geen beperkende indicator als ‘slechts’ of ‘alleen' bevat). Deze interpretatie kan worden gemaakt als de regel in de tegengestelde (analoge) interpretatie moet worden beschouwd als overbodig of irrelevant: een schending van de maximes van relatie en kwantiteit. Groenewegens meest aansprekende voorbeeld wat dit betreft gaat over de vraag of de minister van Justitie bevoegdheden mag mandateren aan de hulpofficier van justitie, terwijl de regel die de minister bevoegdheid tot mandatering verleent alleen spreekt over mandatering aan de korpschef en de bevelhebber van de marechaussee. Een van de procespartijen vroeg de rechter om deze regel a contrario toe te passen. Volgens Groenewegen is er in dit geval wel wat voor de a contrario-redenering te zeggen, omdat de regel die de mandatering aan de korpschef en de bevelhebber van de marechaussee regelt, overbodig lijkt te zijn. Er bestaat namelijk al een ander wetsartikel op grond waarvan een bestuursorgaan iedere bevoegdheid kan mandateren. De onderhavige regel lijkt deze bevoegdheid nog eens te herhalen en verder geen specifieke functie te hebben. Die functie lijkt er wel te zijn als de a contrario-redenering wordt toegepast. Dan heeft de regel als doel de bevoegdheid tot mandatering van het bestuursorgaan de minister van Justitie in te perken tot de twee genoemde personen en wordt de maxime van kwantiteit niet geschonden.Ga naar eind9 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||
Walton laat zich niet duidelijk uit over de kwestie welke maximes een rol spelen bij de a contrario-redenering. Hij richt zich ook niet specifiek op de a contrario-redenering als methode van wetsinterpretatie, maar hij behandelt er wel voorbeelden van. Uit de behandeling van die voorbeelden blijkt dat Walton van mening is dat datgene wat niet in een regel wordt vermeld, significant kan zijn voor de interpretatie van die regel: ‘What is left unstated in a statute can often be as significant as what was explicitly stated, when a legal decision must be made on how to interpret a ruling’ (2002, p. 155). Als een rechtsregel een specifieke locatie noemt waar een bepaalde activiteit niet mag plaatsvinden, mag daar bijvoorbeeld de implicatieve interpretatie aan worden gegeven dat de genoemde activiteit wél is toegestaan op een andere dan de specifiek genoemde locatie. Daarom mag de regel dat niemand onder de achttien jaar in een motorvoertuig op de openbare weg mag rijden, worden opgevat als een regel die toestaat dat jongeren onder de 18 wel op andere plekken in een motorvoertuig mogen rijden dan op de openbare weg, bijvoorbeeld in een weiland (p. 190-191). Ook specifieke tijdbepalingen mogen a contrario worden geïnterpreteerd. Walton noemt als voorbeeld - ontleend aan Miller (1990, p. 1196) - de rechtsregel die stelt dat katten die op of na 1 januari 1989 zijn geboren, ingeënt moeten zijn. Volgens Walton is de implicatieve interpretatie van deze regel dat katten die vóór deze datum zijn geboren, niet gevaccineerd hoeven worden. De a contrario-redenering gaat hier volgens Walton op omdat er een specifieke periode wordt genoemd en de regel niets zegt over een andere periode. Walton zegt dat dit komt door de Griceaanse regel dat sprekers niet meer informatie mogen geven dan nodig is (een subregel van de maxime van kwantiteit).
Het bovenstaande laat zien dat de a contrario-redenering een interpretatie van een rechtsregel geeft die als een conversationele implicatuur kan worden beschouwd. De regel krijgt dan een restrictieve interpretatie, die het toepassingsbereik van de regel beperkt tot de gevallen die in de regel genoemd worden. Letterlijk bevat de regel deze betekenis niet, want hij bevat geen beperkende indicator. Uit de bespreking van de voorbeelden van Groenewegen en Walton is helaas niet duidelijk geworden of het alleen de maximes van relatie (Groenewegen) en kwantiteit (Groenewegen en Walton) zijn die een rol spelen bij de a contrario-redenering. In de volgende paragraaf zal ik ter beantwoording van deze vraag te rade gaan bij de linguïstiek. Ik zal vervolgens laten zien dat de inzichten die daar zijn ontwikkeld weliswaar van toepassing zijn op de analyse van de juridische a contrario-redenering, maar dat ondanks deze inzichten juridische overwegingen noodzakelijk blijven wanneer we de toelaatbaarheid van een dergelijke redenering willen bepalen. | |||||||||||||||||||||||||
4. Een pragmatische analyse van de a contrario-redeneringIn de pragma-linguïstiek is ook aandacht besteed aan wat ik hier als een a contrario-redenering heb beschreven, maar wat daar, met door Geis & Zwicky (1971) geïntroduceerde terminologie, conditional perfection wordt genoemd. Het gaat dan om het verschijnsel dat conditionele zinnen - rechtsregels zijn dit bij uitstek - vaak een uitsluitende interpretatie met zich meebrengen: ‘(...) the phenomenon that if is often understood to mean if and only if’ (Van der Auwera 1997). Zo is het bijvoorbeeld gebruikelijk om een belofte als ‘Als je het gras maait, krijg je vijf euro’ zo op te vatten dat als het gras niet wordt gemaaid, er geen vijf euro wordt uitbetaald (dit is een ‘invited inference’). Met andere woorden: het antecedens van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||
een conditional wordt veelal niet als slechts een voldoende, maar ook als een noodzakelijke voorwaarde voor het intreden van het consequens opgevat. Dit is precies wat er ook in een juridische a contrario-redenering gebeurt. Geis & Zwicky hadden al het idee dat conditional perfection met behulp van Griceaanse inzichten kon worden verklaard, maar wisten niet goed hoe zo'n verklaring eruit zou moeten zien. Vlak voor hun publicatie kwam Ducrot in 1969 (in 1973 volgde de Duitse vertaling, waarvan ik hier gebruik maak) met een analyse gebaseerd op een ‘economische regel’, die erg veel lijkt op Grice’ kwantiteitsmaxime. Volgens deze regel gaan luisteraars er in het algemeen van uit dat alle details van de informatie die een spreker tot hem/haar richt belangrijk zijn. Als iemand bijvoorbeeld zegt dat hij van detectives houdt, dan mag de luisteraar ervan uitgaan dat hij minder van andere boeken houdt, want anders zou de spreker deze specificering niet hoeven maken (1973, p. 251-252). Volgens Van der Auwera (1997, p. 170 e.v.) kan conditionele perfectie worden verduidelijkt met de in de linguïstiek ontwikkelde ‘schalentheorie’. Een schaal is een geordende verzameling beweringen waarvan de waarheid van een hogergeplaatste bewering ceteris paribus voldoende is voor de waarheid van een lager geplaatste bewering, terwijl dit andersom niet het geval is. Als een spreker bijvoorbeeld zegt dat hij zes boeken heeft, dan impliceert dit dat hij er ook vijf heeft. Als hij echter zegt dat hij vijf boeken heeft, dan impliceert hij dat hij er géén zes heeft. Dit kan als volgt met behulp van een schaal kan worden gevisualiseerd:
In deze weergave ontkent de lagere bewering dus de hogere.Ga naar eind10 Conditionele perfectie kan ook op deze manier worden gevisualiseerd (Van der Auwera 1997, p. 173):
Hier bevat de bovenste uitspraak drie voorwaarden, die alledrie q tot gevolg hebben. De middelste uitspraak bevat twee voorwaarden voor q en in de onderste uitspraak wordt slechts één voorwaarde voor q genoemd. Op grond van de aanname dat een spreker zoveel informatie geeft als nodig is, wordt elke uitspraak beschouwd als ontkenning van een explicietere (hoger geplaatste) uitspraak. Als een spreker dus één voorwaarde noemt voor het ontstaan van q, impliceert hij dat er niet meer voorwaarden zijn, en dat dus ‘alleen p tot q leidt’.Ga naar eind11
In de pragma-linguïstiek wordt conditionele perfectie - ofwel de a contrario-redenering - dus beschouwd als de interpretatie van een uiting die deze in overeenstemming doet zijn met de maxime van kwantiteit: geef zoveel informatie als nodig is. In een ruimere interpretatie van de conditionele zin - de interpretatie dat de regel als p, dan q ook als r, dan q betekent - zou deze maxime geschonden zijn: er is dan immers te weinig gezegd. Het is echter de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||
vraag of deze pragmatische analyse van toepassing is op de juridische a contrario-redenering. Een tegenwerping is dat hij sprekend lijkt op de cirkelredenering waaraan de legisten zich schuldig maakten. Op grond van deze analyse moet immers elke rechtsregel worden opgevat als een exacte weergave van de informatie die de wetgever wilde geven. Dat is, om al eerder gegeven redenen, geen realistische gedachte. Toch lijkt bij de a contrario-redenering inderdaad de maxime van kwantiteit, en geen andere maxime, een rol te spelen. De maxime van kwaliteit is niet aan de orde omdat de wetgever altijd wordt verondersteld oprecht te zijn. In tegenstelling tot wat Groenewegen beweert, is de maxime van relatie ook niet aan de orde, omdat rechtsregels geen gespreksbijdragen zijn en ze dus niet als een irrelevant vervolg op andermans uiting kunnen worden opgevat. De maxime van stijl is niet van toepassing omdat een wet niet geacht kan worden een andere functie te hebben dan een zo zakelijk en duidelijk mogelijke weergave van de bepalingen.Ga naar eind12 Zo bezien kan de a contrario-redenering niet anders dan onder het regime van de maxime van kwantiteit vallen. Deze constatering laat echter onverlet dat additionele, juridische overwegingen nodig zijn om te bepalen of deze maxime daadwerkelijk geschonden is. Ik zal dit in de volgende paragraaf toelichten. | |||||||||||||||||||||||||
5. Het nut van pragmatische inzichten voor de analyse en beoordeling van de a contrario-redeneringHieronder laat ik ten eerste zien dat Waltons toepassing van een Griceaanse analyse dezelfde kritiek oproept als die destijds op de legistische a contrario-redenering is gegeven. Ten tweede zal ik betogen dat Groenewegens analyse sterker is, maar geen inzichten biedt die de rechtstheorie niet al bood. Sterker nog, juridische inzichten lijken eerder een aanvulling te zijn op Griceaanse inzichten dan andersom. | |||||||||||||||||||||||||
5.1 Specificatie van informatie.Volgens Walton wordt bij rechtsregels die een specifieke plaatsbepaling of een expliciet tijdstip bevatten, een a contrario-redenering in de hand gewerkt doordat in een analoge interpretatie de wetgever te weinig heeft gezegd. Walton redeneert: als de wetgever ook andere specifieke plaatsen of tijdstippen had beoogd, dan had de wetgever die, uitgaande van de maxime van kwantiteit, moeten noemen. Kortom, specificatie geeft aanleiding tot een a contrario-redenering. Deze analyse roept de vraag op wanneer informatie specifiek genoeg is om een dergelijke interpretatie te rechtvaardigen. Zijn tijdbepalingen altijd specifiek? Walton geeft hierover geen duidelijkheid. In dit geval is dat overigens geen probleem, want de rechtstheorie biedt hier zelf al een oplossing. In het voorbeeld van de vaccinatie van katten is het namelijk niet zozeer de specificatie die aanleiding geeft tot de a contrario-redenering, maar iets anders. Dat deze redenering hier geoorloofd lijkt, komt door een juridische interpretatieregel die van toepassing is, namelijk de regel dat tijdbepalingen bij voorkeur strikt moeten worden geïnterpreteerd. Deze regel dient om de rechtszekerheid te beschermen en wordt door verschillende auteurs genoemd bij hun bespreking van de a contrario-redenering (Peczenik 1989, p. 398; Polak 1953, p. 36). Niet zozeer de specificatie, maar de aard van de informatie die in de regel wordt gegeven vormt hier de aanleiding voor de a contrario-redenering. Een interpretatieregel als die voor tijdbepalingen bestaat niet voor plaatsbepalingen, en evenmin voor onderdelen van rechtsregels met andersoortige informatie. In zo'n geval | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||
zou volgens Walton dus de (mate van?) specificatie de doorslag moeten geven. Maar hoe moet dit worden bepaald? In het ene geval zal een plaatsbepaling wel specifiek zijn (in het voorbeeld van Walton is dat aannemelijk), maar in het andere geval niet en hetzelfde geldt voor andersoortige informatie. Wat dit betreft kunnen we in de rechtstheorie meer (maar ook niet veel) te weten komen over specificatie. Zo beschouwen sommige auteurs een specifieke opsomming van gevallen in een rechtsregel (als gevallen waarvoor de regel geldt) als reden om een a contrario-redenering te gebruiken (Fockema Andreae 1904, p. 196; Baumgarten 1939, p. 39; Soeteman 1981, p. 356). Tegelijkertijd stelt men echter de vraag wat een dergelijke specificatie eigenlijk impliceert: Van Bemmelen (1891, p. 17) verklaart dat in het geval van een opsomming eerst moet worden nagegaan of deze limitatief of enunciatief is. Een beperkende interpretatie is dus niet per definitie toegestaan. Zolang er geen duidelijkheid is over wanneer iets kan worden opgevat als een specificatie die aanleiding geeft tot een a contrario-redenering, biedt het Griceaanse perspectief zoals dit door Walton wordt gepresenteerd, geen aanvulling op rechtstheoretische oplossingen voor interpretatieproblemen. Sterker nog, op de analyse die Walton maakt is dezelfde kritiek mogelijk als op de legistische benadering: kan het niet zo zijn dat de wetgever het analoge geval over het hoofd heeft gezien? Kan het analoge geval niet worden beschouwd als het resultaat van ontwikkelingen die de wetgever niet had kunnen voorzien? Overigens wil ik het punt van Walton hiermee niet helemaal afdoen: specificatie lijkt - zeker in het gewone taalgebruik - aanleiding te geven tot een a contrario-redenering. Het volgende voorbeeld maakt dit duidelijk. In januari 2005 viel op teletekst te lezen: ‘Anonieme brieven aan God worden sinds kort door de TPG naar de EO doorgestuurd’. Op internet konden lezers reacties op dit bericht achterlaten. In een van de reacties werd een a contrario-redenering gebruikt naar aanleiding van de kwalificatie ‘anoniem’: ‘En sturen ze de niet-anonieme brieven wel rechtstreeks door naar God?’ Dat deze reactie grappig bedoeld is, komt doordat iedereen wel weet dat het antwoord op deze vraag ontkennend luidt. De grap laat echter tegelijkertijd zien dat het woord ‘anoniem’ overgespecificeerd is in het teletekstbericht. Specificatie zal dus zeker een rol spelen bij de neiging een uiting of een rechtsregel a contrario te interpreteren. Hoe die rol er precies uitziet, en wat dit voor wetsinterpretatie betekent, is op dit moment echter niet duidelijk. | |||||||||||||||||||||||||
5.2 De rol van de context.Groenewegens analyse van de rol van de maxime van kwantiteit, die aangeeft of een rechtsregel in een bepaalde interpretatie doelloos of overbodig is, is voorlopig sterker. Maar hij laat tegelijkertijd zien dat er niets nieuws onder de zon is: zijn Griceaanse analyse biedt geen inzichten voor wetsinterpretatie die de rechtstheorie niet al bood. Verschillende rechtstheoretische auteurs hebben bij hun behandeling van de a contrario-redenering besproken dat deze geoorloofd is wanneer de regel anders betekenisloos zou zijn (Diephuis 1869, p. 115; Berriat Saint-Prix 1880, p. 41; Telders 1934, p. 213).Ga naar eind13 Bovendien laat Groenewegens analyse zien dat het beroep op de maxime van kwantiteit op zichzelf geen uitkomst biedt. Om vast te stellen of een regel doelloos of overbodig is, zijn juridische overwegingen nodig: daarbij moet de juridische context van andere, relevante rechtsregels in beschouwing worden genomen. Ik zou zelfs verder willen gaan. Ook wanneer pragmatische inzichten worden gebruik bij de interpretatie van uitingen in een niet-juridische context, vormen juridische inzichten over het gebruik van de context een aanvulling op die van Grice. Ik zal dit hieronder toelichten. Jansen (2003, p. 72-75, p. 142 e.v.; 2004) laat zien dat de context van andere relevante rechtsregels ook op een andere dan de door Groenewegen geschetste manier tot een a | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||
contrario-redenering aanleiding kan geven. Die context kan namelijk gebruikt worden om de formulering van de onderhavige rechtsregel te vergelijken met de formulering van omringende of gelijksoortige rechtsregels. Stel dat een set soortgelijke regels alle steeds hetzelfde toepassingsbereik noemen, maar dat in een of sommigevan die regels een onderdeel van dit toepassingsbereik is weggelaten. De onderspecificatie in die regel(s) geeft dan aanleiding tot een a contrario-redenering. Dit gebeurt in het volgende citaat: Overigens zij dienaangaande opgemerkt, dat uit het feit, dat de wetgever het nodig heeft gevonden om in die artikelen telkens met zovele woorden te vermelden, dat hij (voor wat die artikelen betreft) onder ‘gezag’ mede ‘toeziende voogdij’ begrepen achtte, eerder (a contrario)volgt, dat hij zulks in het algemeen niet het geval oordeelde. (HR 22 juli 7 1964, NJ 1965, 10) We kunnen nu vanuit Griceaans perspectief verklaren waarom deze a contrario-redenering geoorloofd lijkt: een analoge interpretatie van een ondergespecificeerde regel zou immers betekenen dat de wetgever in die regel te weinig zou hebben gezegd, en dus de maxime van kwantiteit zou hebben geschonden. Echter, de juridische redenering die hierachter steekt, is de volgende. Een a contrario-redenering als hierboven wordt naar voren gebracht wanneer een van de procespartijen een regel analoog wil toepassen op een geval dat niet in die regel is genoemd. De andere procespartij, die analoge toepassing juist wil verhinderen, zal willen laten zien dat de desbetreffende rechtsregel zo moet worden opgevat dat de wetgever deze bewust alleen heeft geschreven voor het toepassingsbereik dat expliciet in die regel wordt genoemd. Dit kan hij doen door te laten zien dat de wetgever het analoge geval niet over het hoofd heeft gezien. Dat de wetgever zich wel degelijk heeft gerealiseerd dat hij dit analoge geval ook in de regel had kunnen noemen, dat hij dit heeft kunnen voorzien. De verwijzing naar de andere regels die in nauw verband staan met de onderhavige regel, dient dus dat doel. Als de wetgever bij die andere regels eraan heeft gedacht om het concrete geval te noemen (zie ook noot 7), dan is het waarschijnlijk dat hij in de onderhavige regel, waarin dit geval niet is genoemd, dit geval expres niet heeft genoemd (Jansen 2003, p. 145; 2004). Het juridische perspectief in het laatste voorbeeld laat zien dat voorzienbaarheid door de wetgever een belangrijke factor is om te kunnen bepalen of er sprake is van een schending van de maxime van kwantiteit. Dit juridische inzicht lijkt nu juist een aanvulling te kunnen geven op een Griceaanse analyse van een a contrario-redenering in een alledaagse context. Het gaat dan uiteraard niet om voorzienbaarheid door de wetgever, maar om voorzienbaarheid door de spreker van wie de uiting die geïnterpreteerd wordt afkomstig is. Ter illustratie geef ik een voorbeeld afkomstig uit een interview met regisseur Andrej Vzjagintse (NRC Handelsblad, 5 september 2003). De interviewster, Bianca Stigter, had Vzjagintse de vraag gesteld of deze door andere regisseurs is beïnvloed. Als antwoord geeft Vzjagintse een opsomming van de volgende regisseurs: Antonioni, Bresson, Rohmer, Bergman, Kurosawa, Ioselliani, Jarmusch. In haar commentaar op dit antwoord lijkt Stigter dit antwoord a contrario te interpreteren: Vzjagintse is alleen door deze regisseurs beïnvloed. En dus niet door Andrej Tarkovski, want die komt in deze opsomming niet voor. Hoe komt Stigter tot haar a contrario-redenering? Ze geeft de lezer de volgende contextuele informatie: Hij noemt Andrej Tarkovski niet. Maar hij weet wel dat Ivan's Childhood van deze Russische held in 1963 bekroond werd met de Gouden Leeuw. Het staat in de persmap van zijn eigen film. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||
Uit deze contextuele informatie kan worden opgemaakt dat Stigter het onwaarschijnlijk vindt dat Vzjagintse Tarkovski in zijn opsomming over het hoofd heeft gezien. Tarkovski wordt immers expliciet genoemd in Vzjagintses persmap. Door deze informatie nadrukkelijk aan Vzjagintses antwoord toe te voegen, suggereert Stigter dat Vzjagintse Tarkovski bewust niet in zijn antwoord heeft genoemd en zich dus niet door Tarkovski beïnvloed voelt. Stigters interpretatie van de uiting van Vzjagintse is in overeenstemming met de maxime van kwantiteit: hij heeft niet te weinig gezegd. Maar dat hij niet te weinig heeft gezegd, leidt Stigter af uit contextuele informatie die antwoord geeft op de vraag of de spreker vergeten kan zijn om Tarkovski te noemen. De Griceaanse analyse van een uiting in een niet-juridische context wordt hier verhelderd met een rechtstheoretisch inzicht. In plaats van dat pragmatische inzichten een aanvulling zijn op de rechtstheoretische inzichten over wetsinterpretatie, is het daarom misschien wel eerder zo dat juridische inzichten een aanvulling geven op interpretatieproblemen in het dagelijks taalgebruik. Uiteraard kan de reikwijdte van deze stelling pas worden bepaald na verder onderzoek. | |||||||||||||||||||||||||
6. ConclusieIn dit artikel heb ik laten zien dat de a contrario-redenering kan worden beschouwd als een conversationele implicatuur. De a contrario-redenering geeft een betekenis aan een rechtsregel die deze regel letterlijk niet heeft, maar die de regel in overeenstemming laat zijn met de Griceaanse maxime van kwantiteit: geef zoveel informatie als nodig is. Het zou echter een legistische drogreden zijn om te veronderstellen dat alle rechtsregels precies zoveel informatie geven als nodig is. Dit betekent dat om te bepalen of de maxime van kwantiteit is geschonden, additionele overwegingen onontkoombaar zijn. Walton ziet die in de specificatie van de informatie in de rechtsregel en Groenewegen in de context van andere, relevante rechtsregels. Deze inzichten bieden echter ofwel geen soelaas ofwel niets nieuws. Over de vraag wanneer informatie als gespecificeerd kan worden beschouwd, bestaat namelijk (nog) geen duidelijkheid. En wat betreft de context van andere, relevante regels: dat deze aanleiding kan geven tot een a contrario-redenering is in de theorievorming over juridische argumentatie al uitgebreid beschreven. Dit betekent dat de ‘sweeping implications’ die een Griceaans perspectief volgens Walton heeft voor juridische argumentatie er niet zijn. Tot nu toe kunnen we ons net zo goed, of misschien wel beter, verlaten op de rechtstheorie. Met de regel dat tijdbepalingen strikt geïnterpreteerd moeten worden en het inzicht dat het van belang is te weten of de wetgever het analoge geval heeft kunnen voorzien, geeft deze voorlopig meer houvast. Hoewel een Griceaanse analyse mooi laat zien waarom bepaalde rechtstheoretische overwegingen relevant zijn, voegt ze dus - helaas - geen nieuwe interpretatie-aanwijzingen toe. Wellicht is het eerder zo dat rechtstheoretische overwegingen een aanvulling kunnen leveren op de hier besproken pragma-linguïstische inzichten. Een van de redenen om de context te betrekken bij de a contrario-redenering is om te bepalen of het aannemelijk is dat de wetgever het niet-genoemde geval over het hoofd heeft gezien. Ik heb aan de hand van een voorbeeld laten zien dat een dergelijke overweging ook een rol speelt bij de interpretatie van uitingen in het dagelijkse taalgebruik. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||
|
|