Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 29
(2007)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 2]Paul van den Hoven
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingDe relatie tussen tekstelementen en een op basis van die tekst begrepen betoog is vaak heel indirect. Dit interpretatieve proces vormt daarmee een uitdaging voor de cognitieve linguïstiek en de psycholinguïstiek. Eén factor is dat argumenteren een sociale betrekking is die de lezer construeert tussen zichzelf en de ander. De relatie tussen deze taalhandeling argumenteren, een pragmatische categorie, en de conceptuele categorie waardoor deze door een discours stem wordt gerepresenteerd, het causale verband, is complex. Bovendien is de relatie tussen het causale verband en de tekstelementen die zo'n causaal verband indiceren ook verre van eenvoudig. Dit is reden voor een onomasiologische benadering van het cognitieve concept causaal verband. Door middel van een onomasiologische benadering probeert de onderzoeker vast te stellen op welke manieren een conceptuele categorie tekstueel kan worden geïndiceerd (Geeraerts 1997). Vanuit een cognitief linguïstisch paradigma is er de uitdaging om na te gaan of er een model kan worden voorgesteld dat verklaart waarom een en dezelfde conceptuele categorie op meerdere manieren wordt uitgedrukt. De inzet van dit artikel is om na te gaan of een deel van zo'n verklarend model wellicht kan worden gevonden in de relatie van het causale verband tot de taalhandeling argumenteren. Ik zal tekstvolgend proberen vast te stellen welke tekstelementen een aandachtige lezer aanzetten tot de mentale representatie van een causaal verband. Het is op zichzelf interessant om zicht te krijgen op de diversiteit in middelen waarmee dergelijke causale verbanden worden geïndiceerd. Vervolgens ga ik na of er een relatie is tussen de wijze van indiceren van deze causale verbanden en de rationeel gereconstrueerde betoogstructuur. Over het feit dat causale relaties op verbazend veel manieren tekstueel kunnen worden uitgedrukt is consensus. Maar ik stel dat ook de relatie tussen de taalhandeling argumenteren en de causale relatie complex is. Voorafgaand aan de tekstanalyses zal ik deze stelling onderbouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De taalhandeling argumenteren en het causale verbandArgumenteren - zo weten we uit pragma-dialectisch argumentatietheoretisch onderzoek - is een pragmatische categorie. De relatie tussen de schrijver (of een ingebedde stem) als protagonist en een reële of geïmpliceerde antagonist bepaalt of een bewering wordt tot een te verdedigen standpunt (Houtlosser 1995). Een argumentatieve relatie kan direct worden uitgedrukt in de tekst (‘Mijn standpunt is ...’, ‘U dient in redelijk het standpunt te huldigen dat ..’, et cetera), maar dit gebeurt vrij zelden. Veelal wordt een argumentatieve taalhandeling gerepresenteerd door middel van een causale relatie. Of er voor de lezer reden is om dan een antagonistische relatie aan te nemen, kan uit allerhande informatie blijken: tekstuele indicatoren, maar ook tekstgenre, thema, eerdere informatie uit de tekst. Anders gezegd: het is vaak zo dat een lezer niet afhankelijk is van lokale tekstuele indicatoren om de taalhandeling vast te stellen, maar er toe concludeert omdat de thematische inhoud strookt met opgebouwde verwachtingen. De relatie met het causale verband is complex en behoeft een nadere analyse.
Wanneer een lezer concludeert dat de taalhandeling argumenteren wordt uitgevoerd, impliceert dit dat hij de schrijver (of de ingebedde stem) een gebondenheid zal toekennen aan een epistemisch causaal verband. Dit is een vaste relatie. Argumenteren impliceert een gebondenheid aan een epistemisch causaal verband, of dit verband nu in de tekst is uitgedrukt of niet. Deze gebondenheid vloeit namelijk direct voort uit de oprechtheidsvoorwaarden die horen bij de taalhandeling argumenteren (Van Eemeren & Grootendorst 1984); de lezer zal aannemen dat de schrijver (of de ingebedde stem) ook zelf meent dat de aangevoerde argumentatie het standpunt tot een in redelijkheid verdedigbaar standpunt maakt. Dat is (een element van) wat de taalhandeling argumenteren is. Een lezer die meent dat de taalhandeling argumenteren wordt uitgevoerd, kent daarom de betreffende stem de gebondenheid toe aan de epistemische causale relatie: A (vervat in het argument) maakt dat causaliteit ik ‘weet’ dat B geldt. Elke argumentatiestap is echter ook gebaseerd op een beweerd verband in de - talige of buitentalige - werkelijkheid. Dit inhoudelijke, socio-fysische verband kan een vermeend oorzaak-gevolg verband zijn (naast bijvoorbeeld argumentatie op basis van definitie). Daarom kan - indien de argumentatie berust op een vermeend inhoudelijk causaal verband - ook dit verband in de tekst worden geïndiceerd, terwijl het epistemisch verband helemaal impliciet blijftGa naar eind1. Kortom, een tekstuele indicatie voor een epistemisch causaal verband impliceert veelal de uitvoering van de taalhandeling argumenterenGa naar eind2, maar het omgekeerde geldt niet: er kan evident sprake zijn van de taalhandeling argumenteren zonder dat in de tekst een epistemisch verband is geïndiceerd. In zo'n geval kan er echter wel een inhoudelijke causale relatie in de tekst voorkomen indien er sprake is van argumentatie op basis van causaliteit. Ik geef enkele geconstrueerde voorbeelden die deze complexe verhouding illustreren.
Stel dat twee Utrechters discussiëren over de vraag wanneer ze in de buurt van stadion Galgenwaard met de auto wat zware spullen zullen gaan ophalen. De één stelt voor om aanstaande zaterdagmiddag te gaan. Dat lijkt de ander geen goed idee omdat FC Utrecht dan thuis speelt en het erg druk zal zijn rond het stadion. Een rationele reconstructie van deze argumentatie is: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is een onderschikkende argumentatie in twee stappen. De tekst zou kunnen luiden: Het zal komende zaterdag heel druk zijn rond stadion Galgenwaard, want FC Utrecht speelt thuis. Dus komende zaterdag gaan is geen goed plan. In deze versie zijn beide epistemische relaties expliciet en specifiek geïndiceerd (aannemend dat want en dus specifieke indicatoren zijn voor epistemische causale verbanden)Ga naar eind3. Maar het is ook mogelijk om de onderschikkende argumentatieve stap tekstueel te representeren door een inhoudelijk causaal verband (aangenomen dat doordat een specifieke indicator is voor een inhoudelijk causaal verband). Komende zaterdagmiddag gaan is geen goed plan, want doordat FC Utrecht thuis speelt zal het verschrikkelijk druk zijn rond stadion Galgenwaard. Dit is mogelijk omdat het epistemisch verband waaraan de spreker zich bindt indien hij argument 1.1 aanvoert ter ondersteuning van argument 1 berust op dit inhoudelijke causale verband. De kracht die hem overtuigd doet zijn van de houdbaarheid van zijn standpunt dat het druk zal zijn, komt voort uit zijn visie op de werkelijkheid dat thuisspelen van FC Utrecht een kracht is die drukte veroorzaakt. Er zijn vele andere mogelijkheden om deze zelfde argumentatie tekstueel te representeren. Ik noem er nog twee. Komende zaterdag zal het rond stadion Galgenwaard, waar FC Utrecht dan thuis speelt, verschrikkelijk druk zijn. Geen goed plan dus om dan te gaan. De onderschikkende argumentatieve stap is nu door een niet-specifiek tekstelement geïndiceerd. Weliswaar indiceert een relatieve bijzin dikwijls een (inhoudelijk) causaal verband, maar niet noodzakelijk, wat blijkt uit de volgende variant: Komende zaterdag zal het rond stadion Galgenwaard, waar het overigens gewoonlijk goed parkeren is, verschrikkelijk druk zijn. Geen goed plan dus om dan te gaan. De boodschap kan ook zonder enige expliciete tekstmarkering worden gepresenteerd. De volgende openingszin is immers evident controversieel. De hoorder verwacht dan argumentatie. De vervolgzinnen lossen die verwachting in. Het is geen goed plan om komende zaterdag te gaan. Het zal heel druk zijn rond stadion Galgenwaard. FC Utrecht speelt dan thuis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doordat in deze versie geen expliciete markeringen voorkomen, blijft het in het midden of hier epistemische dan wel inhoudelijke causale verbanden worden gerepresenteerd. Dat is goed mogelijk doordat er een parallellie is tussen de epistemische verbanden en de oorzakelijkheden in de werkelijkheid waarop deze epistemische verbanden zijn gebaseerd. Ook indien er geen parallellie is tussen het (geïmpliceerde) epistemische verband en een inhoudelijk causaal verband waarop dit is gefundeerd (bijvoorbeeld in geval van argumentatie op basis van een tekenrelatie), blijven er vele mogelijkheden om de argumentatie tekstueel te representeren. Neem de volgende argumentatie:
In de stap van argument 1 naar het standpunt lopen epistemisch en onderliggend causaal verband parallel. Maar in de onderschikkende argumentatiestap van argument 1.1 naar argument 1 is de richting tegengesteld: het aflopen veroorzaakt de drukte (inhoudelijk) en daarmee is de drukte een teken dat de afloop doet kennen (epistemisch). Deze argumentatie kan bijvoorbeeld als volgt worden gerepresenteerd: Het wordt druk rond het stadion, dus de wedstrijd van FC Utrecht is afgelopen. We kunnen dus wel wat relletjes verwachten. Hier zijn weer beide epistemische relaties specifiek geïndiceerd, maar ook nu kunnen we een variant met een inhoudelijk causaal verband construeren: Die drukte rond het stadion komt vast doordat de wedstrijd van FC Utrecht is afgelopen. We kunnen dus wel wat relletjes verwachten. In deze variant is het evident dat de onderliggende inhoudelijke causale relatie is gerepresenteerd, geïndiceerd door doordat. De geïmpliceerde epistemische relatie in de onderschikkende argumentatie is immers: Dat het druk wordt rond het stadion maakt dat ik weet dat de wedstrijd van FC Utrecht is afgelopen. De vaststelling dat het druk wordt, is de ‘kracht’ die maakt dat de schrijver het tussenstandpunt kan verdedigen dat de wedstrijd is afgelopen. Op inhoudelijke gronden is duidelijk dat de argumentatie door de begrijpende lezer zo moet worden gerepresenteerd; niet de drukte is de reden om rellen te verwachten, maar de aanwezigheid van voetbalsupporters. Dit blijkt ten overvloede nog eens uit het feit dat ik probleemloos een epistemische kwalificatie (vast)in het fragment heb kunnen invoegenGa naar eind4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast een functie binnen een argumentatieve taalhandeling - ook wanneer we die pragmatische categorie breed definiëren - kunnen inhoudelijke causale verbanden ook een louter informatieve functie hebben. De stem kan een lezer louter informeren over de kracht die op een bepaalde situatie inwerkt, terwijl de actualiteit van die situatie al tot de gedeelde en aanvaarde kennis behoort. ‘Waarom zou die man daar zitten?’ ‘Die man zit daar omdat hij moe is’. Dus: een tekstuele indicatie voor een inhoudelijk causaal verband kan op de taalhandeling argumenteren duiden, maar dat hoeft niet.
Omdat de taalhandeling argumenteren veelal indirect door een epistemische of inhoudelijke causale relatie wordt gerepresenteerd, vraagt het steeds een beslissing van de lezer of er sprake is van deze taalhandeling en welke precies. Nog belangrijker is dat een betoog veelal bestaat uit een reeks van verbonden argumentatiestappen, al of niet met een polyfoon karakter. De aansluiting van deze stappen kan nu ook heel minimaal of niet zijn geïndiceerd.
Samenvattend:
De relatie tussen betoogstructuren en epistemische en inhoudelijke verbanden is dus complex. De vraag is of er in reële teksten systematiek kan worden ontdekt in de keuzes die een schrijver maakt om deze complexiteit te representeren. Juist omdat van elk artificieel tekstje met enig knutselwerk zoveel varianten mogelijk zijn, is het gewenst met reëel corpusmateriaal te werken. Omdat de ruimere context mogelijk van invloed is op de presentatiekeuzes, is het ook gewenst met grotere tekstdelen te werken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MethodeIn dit exploratieve onderzoek analyseer ik twee teksten: ‘Waar is de bruisende, gistende, knallende poëzie?’ van Piet Gerbrandy in De Volkskrant van 28 april 2006, en de eerste vijf alinea's van ‘De week van Mahmouds bom’ van Paul Brill in dezelfde krant, 22 april 2006. Ik geef aan waar de tekst een aandachtige lezer aanstuurt om een causale relatie als onderdeel van diens mentale representatie te construeren. Daarbij probeer ik de tekstvormen te identificeren die bepalend lijken voor die aansturing. Ook bepaal ik de plaats van de relatie binnen de argumentatiestructuur. De keuze van de teksten is willekeurig; beide artikelen verschenen in de periode dat ik met deze onderneming begon en zijn overwegend betogend. Tussen beide is echter wel een verschil. De eerste tekst geeft een oordeel over de nominatie voor de VSB Poëzieprijs en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is daarmee uit zijn aard betrekkelijk hermetisch met één sterk dominante stem, die van de auteur. De tweede tekst behandelt een complexe, internationaal politieke kwestie, die van de reacties op Irans nucleaire plannen, uit zijn aard een momentopname en dus open naar een intertekstueel stelsel waar de tekst in figureert. Dat ik deze tweede tekst niet volledig analyseer heeft geen andere reden dan de lengte ervan. De keuze voor deze twee teksten geeft geen enkele zekerheid dat alle mogelijke taalvormen waarmee causaliteit kan worden uitgedrukt aan de orde komen en ook niet dat we een valide zicht krijgen op hun verdeling. Toch zullen wel enkele tendensen zichtbaar worden die de basis kunnen zijn voor enkele hypotheses. Het voordeel van het werken met complete teksten is dat vooraf geen enkele systematische inperking is gemaakt, maar vooral dat elk tekstelement wordt geanalyseerd in zijn context en daarmee de invloed van die context op de gekozen representaties geanalyseerd kan worden. Bovendien is elke interpretatieve beslissing te controleren.
Het causaliteitsbegrip dat ik hanteer, ontleen ik aan cognitief semantisch onderzoek. Het gaat hier om een ruim, naïef causaliteitsbegrip zoals wij dit in ons dagelijks leven lijken te hanteren en zoals we dat in onze teksten verwoorden. Verwijzend naar Talmy's force dynamics (1988) stel ik dat er sprake is van een causale relatie wanneer er in de tekst sprake is van enige ‘kracht’ waarvan door een stem in de tekst wordt gesteld, bevraagd of betwijfeld dat deze invloed uitoefent op een situatie. Door die kracht wordt een situatie bereikt, veranderd of gecontinueerd die zonder de kracht niet zou zijn bereikt, veranderd of gecontinueerd. De bron van de kracht kan van alles zijn: de fysische natuur, menselijk gedrag - al of niet door de wil gestuurd, een maatschappelijke ontwikkeling. De situatie waarop de kracht werkt, vat ik ruim op; ook bijvoorbeeld het tot stand komen van een evaluatie of het wel of juist niet innemen van een standpunt valt eronder. Ik parafraseer elke veronderstelde causale relatie steeds door middel van de formule: Dat [beschrijving van de kracht] maakt dat [beschrijving van de eindsituatie]. In combinatie met de originele tekst is het voor de lezer mogelijk om na te gaan of er sprake is van een bereiken, veranderen of continueren en wat de aanvangssituatie is. In beginsel kijk ik alleen naar causale relaties die zijn gerepresenteerd als een relatie tussen twee zinnen (inclusief relatieve bijzinnen en bijstellingen). Dit is zeker niet de enige manier om causale relaties tekstueel te representeren (vergelijk bijvoorbeeld Stukker 2005 voor doen en laten). Een uiting als Jan komt vroeg thuis omdat zijn vrouw ziek is kan prima worden geparafraseerd als De ziekte van zijn vrouw brengt Jan ertoe vroeg thuis te komen. Incidenteel wijd ik toch een korte beschouwing aan een binnenzinsrelatie, met name wanneer de vraag is of de relatie relevant is voor de argumentatiestructuur. Een complicatie is dat dikwijls één van de segmenten van een causaal verband, in ieder geval lokaal, impliciet kan blijven. Dit is bijvoorbeeld vaak het geval bij tegenstellingen. Hij kan wel goed schrijven, maar hij publiceert te snel stuurt aan op de representatie van een causaal verband: Dat [hij te snel publiceert] maakt dat [iets negatiefs in de oordeelvorming van de auteur over zijn werk], ongeacht of dat negatieve oordeel ook (lokaal) expliciet is verwoord. Zulke causale verbanden hebben steeds een argumentatieve functie en ik neem ze dus in de analyse op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Waar is de bruisende, gistende, knallende poëzie?’ (deel 2)De tekst van Piet Gerbrandy is, in ieder geval gedeeltelijk, een betogende tekst. Wanneer ik de tekst zorgvuldig en aandachtig lees, heb ik het gevoel dat ik de kern van het betoog wel goed volg. Een korte samenvatting kan zijn: De VSB-prijs dient naar Ghyssaert te gaan, want Kleine lichamen van Peter Ghyssaert is de enige van de vijf genomineerde bundels waarbij je soms verrast overeind gaat zitten. Dit argument wordt nader ondersteund in vijf alinea's, één over elk van de genomineerden. Hier gaan drie alinea's aan vooraf. Die zijn lastiger. De eerste is een betoogje ter onderbouwing van een standpunt dat de vraag hoe je de kwaliteit van poëzie meet, een onzinnige vraag lijkt, maar het niet is. In de tweede alinea staan vier mogelijke criteria voor de verantwoording van een jurykeuze waar verder niet iets mee lijkt te worden gedaan door de schrijver. De derde alinea lijkt vooral een oordeel te bevatten dat de nominaties nauwelijks laten zien dat het in de Nederlandstalige poëzie bruist, gist en knalt, een oordeel dat ook wel door materiaal uit de volgende vijf alinea's onderbouwd lijkt te worden. Omdat de laatste vijf alinea's een heldere functie binnen het betoog hebben begin ik hiermee. Daarna analyseer ik de beduidend lastiger eerste drie. Aan het begin van alinea 4 is duidelijk dat de genomineerden voor de poëzieprijs besproken gaan worden. [alinea 4] Roland Jooris (1936) heeft al decennia geleden zijn eigen niche gevormd. Met Als het dichtklapt levert hij opnieuw een bundel fijnzinnige miniaturen af. Jooris schrijft concies en welluidend, zijn gedichten zijn abstracte etsen die in een paar trefzekere streken een aanwezigheid weten op te roepen. Maar dit is, om het nog voorzichtig uit te drukken, niet origineel: ‘de dingen/ zijn zichzelf, ze/ staan voor niets/ dan taal, hun raadsel/ is verheldering die zich/ met dichtheid vult.’ Bevat deze alinea causale relaties? Het criterium is of we moeten aannemen dat de tekst een begrijpend lezer aanstuurt tot het maken van een mentale representatie van een kracht die inwerkt op een situatie. Op zich zijn slechts twee tegengestelde evaluaties verwoord: het werk is concies en welluidend, versus het werk is niet origineel. Geen verdere indicaties. Toch zal een lezer vanuit de macrostructuur van de tekst wel interpreteren dat de alinea de representatie van een ‘kracht’ bevat die heeft ingewerkt op een ‘situatie’, de oordelende auteur. En daarbij loopt het voor Roland Jooris niet goed af. De lezer die dit doorziet zal waarschijnlijk maar niet alleen interpreteren als een tegenstelling tussen twee evaluaties, maar als een tegenstelling tussen twee causale relaties (1) en (1').
Kortom, op alinea-niveau vinden we hier een causaal verband waarvan alleen de kracht in de tekst is gerepresenteerd. Dit kan doordat de lezer weet dat de informatie dient ter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ondersteuning van een evaluatief standpunt. Pas later in de tekst (alinea 8) zal dit negatieve oordeel worden geformuleerd. Uiteraard was een expliciete en conventioneel en eenduidig geïndiceerde relatie ook mogelijk geweest. Het eerste verband had als specifiek geïndiceerd epistemisch causaal verband als volgt kunnen worden verwoord: Maar Jooris dient de prijs niet te krijgen, want je gaat bij Als het dichtklapt nooit verrast overeind zitten (alinea 8), want Als het dichtklapt is, om het nog voorzichtig uit te drukken, niet origineel: ‘de dingen/ zijn zichzelf, ze/ staan voor niets/ dan taal, hun raadsel/ is verheldering die zich/ met dichtheid vult.’ De volgende alinea gaat over Esther Jansma. [alinea 5] Esther Jansma (1958), die al eens eerder de VSB-prijs kreeg, heeft met Alles is nieuw haar beste bundel tot nu toe geschreven. Als je de titel poëticaal opvat, dekt hij de lading niet, want Jansma gaat door met wat ze al deed. Haar krachtige verzen voeren een gevecht tegen dood en vergetelheid: ‘iemand is dood/ en dood en wel weer gaan leven, wil angstig een kuil uit/ moet en zal omhoog naar de rand waar ik sta.// Zoveel dood manipuleren kan geen mens.’ Ook hier komt eerst een positieve evaluatie. Een hypothese van de lezer over een parallellie tussen de alinea's zou kunnen leiden tot de representatie van een causale relatie analoog aan (1).
Dan volgt, zonder expliciete indicatie van een tegenstelling, het ‘negatieve’ oordeel. Mogelijk construeert de lezer een causale relatie analoog aan relatie (1').
Vervolgens gebruikt de auteur een expliciete, specifieke indicator: want.
Ik formuleer hier een epistemisch verband; want stuurt de lezer naar die interpretatie. De vraag is of we kunnen verklaren waarom relatie (3) specifiek is geïndiceerd. De situatie die aan de kracht voorafgaat houdt een welhaast polemisch oordeel in; van een dichteres zeggen dat de titel van haar bundel mankementen vertoont is niet niets. De lezer kan dus zeker een argument verwachten en zou geen indicator nodig hebben. Mogelijk is het zo dat dieper ingebedde argumentatiestappen minder vanuit de tekstuele hoofdstructuur (alinea-indeling, alinea-structuur) geïndiceerd zijn en daarom meer lokale indicatie krijgen. Een andere speculatie kan zijn: hoe evidenter de noodzaak tot argumenteren, hoe meer de stem geneigd is een expliciete argumentatieve indicator te gebruiken. Er zou een relatie kunnen zijn tussen de relevantie - de articulatie van de antagonistische relatie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die de stem voelt - en het gebruik van indicatoren. Dit kan correleren met de diepte van de inbedding. Hoe dieper een argumentatiestap in een argumentatieketen zit, hoe meer dikwijls de kern van het geschilpunt tussen de stem en de (denkbeeldige) antagonist wordt bereikt (vergelijk voor juridische argumentatie Henket & Van den Hoven 1996: 39-65.). Intrigerend in de relatieve bijzin in zin 1. De relatieve bijzin is geen specifieke indicator voor een causale relatie. Er zijn uitbreidende relatieve bijzinnen die niet duiden op een causaal verband: Giovanni, die uit Italië komt, ken ik al heel lang. En er zijn beperkende relatieve bijzinnen bij een predikaat te bedenken die niet duiden op een causaliteit: Giovanni is een Italiaan die ik al heel lang ken. Maar het lijkt wel heel regelmatig voor te komen dat de relatieve bijzin causaal geïnterpreteerd moet worden. Er lijkt een preferentie dit te doen. Giovanni, die uit Italië komt, rijdt niet graag auto en Giovanni is een Italiaan die niet graag auto rijdt lijken beide aan te sturen op een interpretatie die verbazing uitdrukt. We kunnen zonder probleem toch invoegen: Giovanni, die uit Italië komt, rijdt toch niet graag auto en Giovanni is een Italiaan die toch niet graag auto rijdt. Dit duidt op een polyfone causaliteit: Dat [Giovanni een Italiaan is] maak dat [je verwacht dat hij graag auto rijdt] en Dat [Giovanni een Italiaan is] maakt dat [het verbazend is dat hij niet graag auto rijdt]. Dit alles maakt dat de lezer een causale relatie kàn lezen:
Deze relatie wordt echter nergens in het betoog opgepakt en geconcretiseerd. [alinea 6] Martin Reints (1950) stond erom bekend dat hij bijna nooit iets publiceerde, maar reeds vijf jaar na zijn vorige bundel verscheen in 2005 Ballade van de winstwaarschuwing. De verhoging van de productie heeft de poëzie geen goed gedaan. Reints is een meester in het laten gebeuren van bijna niets. Zijn beste gedichten zijn nauwkeurige afdwalingen die het vermogen hebben de lezer mee te voeren en helemaal leeg te maken, maar in deze bundel lukt dat slechts een enkele keer: ‘De gedachten gaan hun gang,/ maar niet hun eigen gang// zoals een grasmaaier die voor je uit gaat/ als je erachteraan loopt.’ En: ‘Aandacht volgt op ontspanning/ zoals de nacht volgt op de dag.’ De opening van deze alinea vormt een goed voorbeeld van de complexe verhouding tussen causale relaties en de taalhandeling argumenteren. Het maar in de eerste zin is een polyfoon element dat een causale relatie oproept:
De relatie is dus argumentatief relevant voor het standpunt dat er sprake is van een verhoogde productie. Dan volgt de opvallende binnenzinsrelatie:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit binnenzinsverband laat zich makkelijk als tussenzinsverband herschrijven: Doordat de productie is verhoogd, is de poëzie minder goed geworden. Hier is geen sprake van argumentatie. Het zou een wel uiterst discutabel argument zijn. Als verklaring voor een als onbestreden aangenomen constatering dat de poëzie van mindere kwaliteit is, voldoet het wel (informatieve taalhandeling). Mogelijk is dit de verklaring voor de binnenzinspresentatie. De argumentatie voor de negatieve evaluatie die volgens Gebrandy is ontstaan onder de kracht van de verhoogde productie volgt later. Eerst volgt er weer een positieve kwalificatie die kan leiden tot een relatie parallel aan (1):
Het maar dat er direct op volgt leidt tot:
De structuur is identiek aan die in alinea 4. Martin Reints afgeserveerd. [alinea 7] Mark Boog (1970) heeft in korte tijd een prominente plaats in de Nederlandse letteren veroverd. In drie romans en vier dichtbundels tracht hij met uitzichtloos cynisme alles van waarde kapot te maken. Zijn werk is een harde lofzang op de zinloosheid. In Luid overigens de noodklok (2003) leek hij het pad van het experiment op te gaan, de poëzie werd opener en meerduidiger. De encyclopedie van de grote woorden is wat dat betreft een stap terug. In het alfabetisch opgezette boek worden alle Grote Woorden genadeloos en welbespraakt ontmanteld, maar dat wordt na enige bladzijden toch tamelijk voorspelbaar, vooral omdat het vrijwel steeds om allegorieën gaat. Lijden: ‘Het goede nieuws:/ de lijdenskelk heeft geen bodem./ Het drinkgelag,/ dat weliswaar zijn zin verloren heeft,/ kan doorgaan tot de kleinste uren.’ De alinea zal onmiddellijk als parallel gestructureerd worden herkend. De schrijver kan er dus wel op vertrouwen dat de lezer een causale relatie verwacht als element van een argumentatie voor een zeker positief oordeel, gevolgd door materiaal ter ondersteuning van een mogelijk negatief oordeel. Toch gaat het hier anders. Eerst komt relatie (8) slechts ‘geïndiceerd’ door de komma.
De minimale indicatie is opmerkelijk. Niet alleen wijkt de schrijver af van zijn ‘standaardvorm’, maar het gaat hier ook nog om een argumentatie op basis van een teken. Althans, me dunkt dat onderliggend het inhoudelijke causale verband is: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schrijver had hier wellicht ook kunnen formuleren: (Waarschijnlijk) doordat hij in Luid overigens de noodklok (2003) het pad van het experiment op ging werd de poëzie opener en meerduidiger. Een verklaring voor het ontbreken van een specifieke indicator zou kunnen zijn dat het toeschrijven van het experiment aan Boog voor goed begrip van de tekst niet van belang is. Wat verandert er aan de tekst wanneer er zou hebben gestaan: In Luid overigens de noodklok (2003) werd de poëzie opener en meerduidiger. De encyclopedie van de grote woorden is wat dat betreft een stap terug. Dit argumentatieve element is niet relevant voor de hoofdlijn van het betoog en hoeft door de lezer niet heel specifiek mentaal gerepresenteerd te worden. Dit zou in lijn zijn met de speculatie bij relatie (3) dat het een combinatie van relevantie en inbedding is die inspireert om de argumentatieve gebondenheid expliciet te indiceren. De schrijver evalueert Boogs keuze voor het experiment positief. Dan volgt (een stap terug) een negatief oordeel dat ondersteuning behoeft. Maar die komt niet direkt. Er komt nog een kracht die leidt tot iets positiefs, nu weer analoog aan (1):
Indicatie is het onmiddellijk volgende polyfoon element maar. Dit ‘plusje’ komt dus voort uit min (een stap terug) maal min (maar). Pas dan komt dan het verwachte argument voor het expliciete negatieve oordeel.
De indicatie is als gezegd maar. Deze indicator lijkt verklaarbaar, ook al representeert de causale relatie een argumentatiestap die direct het eindstandpunt van de alinea ondersteunt en zelf nog nader ondersteund wordt. Het complexe plus-min-plus-min spel noopt de schrijver om de lezer te begeleiden, ook omdat het situatiesegment op enige afstand is gerepresenteerd. Dat wordt wel duidelijk wanneer ik deze ‘richtingaanwijzers’ uit de tekst verwijder. In Luid overigens de noodklok (2003) leek hij het pad van het experiment op te gaan, de poëzie werd opener en meerduidiger. In de encyclopedie van de grote woorden worden alle Grote Woorden genadeloos en welbespraakt ontmanteld. Dat wordt na enige bladzijden tamelijk voorspelbaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Relatie (9’) wordt ondersteund door (10):
Opvallend is hier vooral. Dit is een regelmatig voorkomende tekstvorm (later zien we nog al is het alleen en de voornaamste reden is). De auteur houdt nog een onbekend aantal causale relaties ‘in de pocket’, krachten die leiden tot het negatieve oordeel van de voorspelbaarheid, maar waarvan we de inhoud niet te weten komen. Ook hier een specifieke indicatie: omdat. De argumentatiestap is vanuit de ontwikkelde parallellie wel sterk voorspelbaar, en er is een voorafgaand, de oppositie zoekend standpunt. De lezer heeft hier de indicatie dus niet nodig. Maar (10) is wel ondergeschikt, het eindpunt van een keten; de voorspelbaarheid van Boogs werk is een substandpunt dat het al eerder geformuleerde negatieve oordeel ondersteunt.
De slotalinea stemt een theoreticus van de causale indicaties dankbaar. Precies zoals men mag verwachten, zeker bij een ‘ronde’ en hermetische tekst als deze, is de plaatsing in de tekst voldoende indicatie voor al verwachte relaties, vrijwel zonder enige dwingende indicerende tekstvorm in de alinea zelf. [alinea 8] De enige van de vijf bundels waarbij je soms verrast recht overeind gaat zitten, is Kleine lichamen van Peter Ghyssaert (1966). De bundel vertoont een geleidelijke ontwikkeling van ‘gewone’ gedichten naar prozagedichten en is beeldend, vaak geestig en op een lichtvoetige manier verwarrend: ‘Wij wensen hem nog vele gelukkige jaren met zijn/ gouden handdruk, die hem nooit meer los zal laten.’ En: ‘Uw kleine zuster/ huilde als een wolf toen haar een tand getrokken/ werd, maar wij houden nog van haar.’ De VSB-prijs dient naar Ghyssaert te gaan. Eerst de relatie:
De enige ‘indicatie’ is hier de punt, samen met de bijzin ingeleid door waarbij. Maar dit is uiteraard niet de sluitsteen. Cruciaal is de inzet van de alinea: De enige van de vijf bundels. Dit bevestigt met terugwerkende kracht de negatieve aspecten van de andere vier bundels.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij relatie (7') en (9’) smokkel ik een beetje. We kunnen hier ook een aparte stap onderscheiden. Ik doe dat niet omdat het een argumentatiestap zou zijn van het ene globale oordeel naar het andere. Zulke parafrases van segmenten uit een causale relatie komen regelmatig voor. Kort weergegeven leidt de openingszin van deze alinea dus tot de relatie:
Dit plaatst de slotzin, verder zonder indicatie, in een causale relatie:
Na deze eerste dertien relaties- over een aantal details valt zeker te twisten - ontstaat het volgende beeld. We zien een coherente pro-argumentatie met tien argumentatiestappen. In schema:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer ik de balans opmaak van deze dertien causale relaties, uitgesplitst naar diepte van inbedding in de argumentatie, richting en indicatie ziet het er als volgt uit:
Van de negen relaties die deel uitmaken van de argumentatieve kern zijn er vijf (*) waarvan een segment lokaal impliciet is. De andere is de slotconclusie. Van de geïndiceerde relaties gaat het driemaal om een tegenstelling (↔). De andere indicatoren zijn want en omdat. Vier relaties vallen buiten de argumentatieve hoofdstructuur (4, 5, 6, 8). Eenmaal een relatieve bijzin (4), argumentatieve functie blijft onbepaald. Eenmaal een gemarkeerde tegenstelling (5), argumentatief relevant maar niet in de hoofdstructuur. Eenmaal een binnenzins relatie, geïndiceerd door een werkwoord, als informatieve taalhandeling (6). En eenmaal een ongemarkeerde, achterwaartse argumentatieve relatie buiten de hoofdstructuur (8). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Waar is de bruisende, gistende, knallende poëzie?’ (deel 1)De openingsalinea's van het artikel zijn gecompliceerder, vooral de eerste. [alinea 1] Hoe meet je de kwaliteit van poëzie? Dat lijkt een onzinnige vraag, omdat meten een exacte bezigheid is die zich moeilijk laat verenigen met iets ongrijpbaars als een gedicht. De kwaliteit van poëzie wordt bepaald door de smaak van de lezers, en over smaken twist men nu eenmaal met weinig vrucht. Vandaar dat vrijwel iedere dichter - of er moet wel iets heel raars met hem aan de hand zijn - vroeg of laat in de prijzen valt, zodat hij ten minste één keer in zijn leven de illusie mag koesteren de grootste te zijn. Maar de VSB Poëzieprijs is niet zomaar een prijs, al is het alleen omdat de laureaat met bakken vol geld (25 duizend euro) naar huis gaat. Waarde wordt in onze samenleving immers uitgedrukt in geld. Op de jury die één dichter mag verrijken, rust een speciale verantwoordelijkheid. Hoe verantwoord je zo'n keuze? De tweede zin is complex. Er is een kracht die zaken verenigt, maar die kracht schiet te kort wanneer het om het verenigen van de klassen van exacte bezigheden en ongrijpbare dingen gaat. En laat nu meten in de ene klasse vallen en een gedicht in de andere. Die omstandigheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vormt daarmee de kracht die leidt tot hun onverenigbaarheid. Dit in de vorm van een chiasme gepresenteerd causaal stelsel laat zich als drie relaties uitschrijven.
De kracht in (14) is de moeilijke verenigbaarheid van twee concepten, meten en een gedicht. De schrijver presenteert dit als een feit. Deze kracht roept de schijnbare gelding van een interpretatief oordeel in het leven. De relatie is expliciet gemarkeerd door middel van het connectief omdat. De schrijver fundeert de moeilijke verenigbaarheid door middel van relatie (15). De passage kan eenvoudig heel specifiek epistemisch geparafraseerd worden: ‘Hoe meet je de kwaliteit van poëzie?’ lijkt een onzinnige vraag, want een gedicht is iets ongrijpbaars is en meten zich moeilijk laat verenigen met iets ongrijpbaars want meten is een exacte bezigheid. Is er hier sprake van conventionele causale indicatoren? De relatieve bijzin is eerder aan de orde geweest (relatie 4). De taalvorm iets [KWALITEIT] als [N] lijkt een specifieke indicatie om een algemener causaliteit als kracht in te roepen voor een specifieke situatie. Een belangrijke vraag voor de cognitieve semantiek is welk betekenisverschil er is, dat wil zeggen welk verschil in aansturing van de mentale representatie van de aandachtige lezer er is, tussen de formulering in deze tekst en de expliciete versie. Intuïtief en schetsmatig lijkt dit duidelijk. De laatste formulering modelleert de constructie veel meer inderdaad als twee relaties (15a) en (15b), terwijl de eerste aanstuurt op een geïntegreerd geheel (15). Om dit nauwgezet uit te werken in termen van cognitieve processen is een andere kwestie. De volgende relatie is:
Deze inhoudelijke causale relatie is expliciet gemarkeerd door vandaarGa naar eind5. Het is inzichtgevend om deze complexe causaliteit enigszins dieper te analyseren. Wat is de minimale structuur met de twee feitelijkheden als kracht die de een na de andere dichter de prijzenpot in doet duikelen? Want dat is de causale metafoor hier. Ik kan de eerste uiting zakelijk parafraseren als: de esthetische oordelen van lezer bepalen het kwaliteitsoordeel over poëzie, de tweede als debatteren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leidt niet tot uniformering van uiteenlopende esthetische oordelen. Een begrijpend lezer moet dus op enigerlei wijze de volgende structuur completeren:
Deze analyse laat weer zien hoe complex de verhouding kan zijn tussen tekstueel op enigerlei wijze gerepresenteerde causale relaties en de (eveneens op enigerlei wijze mentaal te representeren) betoogstructuur. De volgende relatie is:
De indicatie is hier of. Dit of indiceert hier een uitzondering op relatie (16), dus een causale relatie. Een pendant met een ‘hard core’ causale indicatie is: ‘We hebben gewonnen doordat Jan zo goed speelde, of het is mazzel geweest.’. Of in deze specifieke positie is naar mijn mening een eenduidige indicator van een causale relatie.
Indicatie van dit causaal verband is: zodat. Elders heb ik gepoogd aan te tonen dat dit connectief een bijzonder - zij het niet uniek - betekeniselement heeft, namelijk dat de causaliteit buiten het wilsbereik ligt van de primaire participant (Van den Hoven 1997). Relatie (18) is hiervan een illustratie; het is geen verdienste van de dichter dat hij deze illusie mag koesteren, het overkomt hem. Nu volgt er in de tekst een tegenstelling, geïndiceerd door Maar. Pas wanneer duidelijk wordt wat de tegengestelde elementen zijn, zal de begrijpend lezer uit het voorgaande nog een causale relatie moeten infereren, zoals vaak bij een tegenstelling met één impliciet segment: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit blijkt namelijk de tegenstelling met de volgende reeks van drie causaliteiten.
Indicatie: omdat. Opvallend is dat zo'n nietszeggende situatie (niet zomaar een prijs) expliciet wordt verbonden met een wel heel specifieke kracht (25.000 euro). De frase is ook interessant door al is het alleen. Dus niet alleen (20), maar ook nog allerlei andere krachten maken dat de VSB-poëzieprijs niet zomaar een prijs is. Er lijken hier een (onbepaald) aantal causale relaties expliciet geïndiceerd te worden. Op hetzelfde moment geeft al is het alleen echter nog een andere indicatie, namelijk dat deze andere relaties volgens de auteur niet relevant zijn. De auteur lost dit op door relatie (21).
Indicatie: immers. (21) is in termen van Toulmin een backing en is in termen van causaliteit de kracht die het verband in (20) als geheel valideert. Daarmee vormen (20) en (21) een complex, specifiek geïndiceerd door omdat en immers, wederom aan het eind van een keten. Relatie (21) maakt duidelijk dat we (20) moeten lezen als:
Dan volgt (22):
Een deel van de ‘kracht’ is hier geïndiceerd door een relatieve bijzin. Maar merk het verschil op met relatie (15a). Waar in relatie (15a) de relatieve bijzin het causaal gevolg indiceert, dat voortvloeit uit de kwalificatie exacte bezigheid, drukt hier de bijzin datgene uit dat de jury tot een causale kracht maakt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Relatieve bijzinnen, en andere vormen van apposities, kunnen onmiskenbaar een (zwak) indicerende causale indicatie hebben. Maar deze lijkt niet ‘rechtstreeks’. Primair kwalificeren ze een naamwoord. Dit naamwoord kan in een argument-positie staan (relatie (22)) en dan kàn de appositie aanduiden dat dit argument vanuit deze kwalificatie tot kracht in een causale relatie wordt, of dit naamwoord kan in een predicaat-positie staan (relatie (15a)) en dan kàn de appositie aanduiden dat de predicatering verbonden is met een causaal gevolg. De laatste in de tekst gepresenteerde relatie van deze alinea is:
Deze relatie is ongemarkeerd terwijl het tweede deel daadwerkelijk als vraag is verwoord. Dit is een voorbeeld van een causale relatie die Sweetser pragmatisch zou noemen. De ‘kracht’ maakt dat één van de geslaagdheidsvoorwaarden van de taalhandeling, in casu die van de relevantie, is vervuld. Ten slotte zal de lezer mogelijk nòg een impliciete relatie representeren om een coherent verband te leggen met de opening van de alinea. De vraag naar het meten van de kwaliteit van poëzie kan dan wel een onzinnige vraag lijken vanuit bepaald perspectief, vanuit het perspectief van de noodzaak tot verantwoording is hij dat geenszins.
In schema ziet dit nog vrij coherente betoog er als volgt uit:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De fragmentatie van de tekst is in de alinea's 2 en 3 nog sterker. De tweede alinea luidt: [alinea 2] Er vallen verschillende criteria te bedenken. Bijvoorbeeld: voegt deze bundel iets toe aan de Nederlandse poëzie? Of: getuigt deze bundel van een diep inzicht in de wereld en de menselijke ziel? Of: is de bundel een wonder van techniek? En hoewel het hier geen oeuvreprijs betreft, is de verleiding groot ook de reputatie van de dichter in aanmerking te nemen. De eerste paar zinnen kunnen dienen om nogmaals te verhelderen wanneer en waarom ik een relatie aanneem. De tekst spreekt over criteria. Inherent aan dit concept is een causale relatie. Voldoen aan een criterium leidt tot het één, niet voldoen tot het ander. Elk van de voorbeelden, zo moeten we aannemen, kan op enige wijze resulteren in de representatie van een causale relatie zonder dat daar nog enige verdere indicatie voor nodig is. Toch meen ik dat er hier onvoldoende reden is om aan te nemen dat een begrijpende lezer deze relaties mentaal moet representeren om tot een goed begrip van de tekst te komen. De auteur gebruikt de causale relaties niet in zijn uiteenzetting. Dit zou wel het geval zijn geweest wanneer bijvoorbeeld de tekst zou hebben geluid: Er vallen verschillende criteria te bedenken. Het eerste criterium dat ik ga hanteren is: voegt deze bundel iets toe aan de Nederlandse poëzie? Het tweede: getuigt deze bundel van een diep inzicht in de wereld en de menselijke ziel? Het derde: is de bundel een wonder van techniek? Duidelijk is dus dat ook concepten als criterium, reden, oorzaak, et cetera de tekstuele aanwijzing voor de representatie van een causale relatie kunnen zijn. De bovenstaande passage kan eenvoudig worden geparafraseerd met gebruik van tekstvormen die in het coherentieonderzoek als prototypisch voor het causale verband worden gezien: Een bundel kan hoog worden gewaardeerd omdat deze iets toevoegt aan de Nederlandse poëzie. Of omdat de bundel getuigt van een diep inzicht in de wereld en de menselijke ziel. Of omdat deze een wonder van techniek is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een verschil tussen zulke indicatoren als omdat en een ‘indicator’ als criterium is mogelijk dat de laatste ook gebruikt kan worden wanneer de geïmpliceerde causale relatie niet noodzakelijk is om een coherente representatie te vormen. In alinea 2 lijkt een argumentatief relevante causale relatie:
Deze relatie is een presuppositie, geïndiceerd door hoewel. De taalvorm indiceert een polyfoon moment met een causale relatie die wordt ‘overruled’. Hier is de polyfonie complex doordat er ook nog sprake is van een negatie. De lezer zou ook kunnen representeren dat de auteur kennelijk meent dat de ‘standaardcausaliteit’ is:
Dialectisch bezien maakt relatie (25) in zoverre deel uit van een argumentatie dat de schrijver een standpunt overweegt, zich realiseert dat een antagonist een tegenargument naar voren kan brengen, dit tegenargument erkent, maar zonder verdere pro-argumenten zijn standpunt niet intrekt.
De laatste alinea van de expositie luidt: [alinea 3] Deze jury kiest niet voor avontuur. Dat hoeft ook niet, misschien is schoonheid belangrijker dan vernieuwing. Als recensent word ik geacht nu met namen te komen van dichters die gepasseerd zijn, en dat zijn er natuurlijk altijd meer dan er genomineerd werden. Vervang één lid van de jury door iemand anders, en er komt een totaal ander lijstje uit. Toch mis ik Erik Harmens, Albertina Soepboer en Ilja Leonard Pfeijffer. Hoe goed de genomineerde bundels ook zijn, ze laten nauwelijks zien dat het in de Nederlandstalige poëzie bruist, gist en knalt. In relatie (26) is de werkwoordsvorm hoeft (niet) de sterkste aanwijzing dat dit deel van de uiting een situatie beschrijft die een verantwoording behoeft.
De indicatie voor (27) is als, net als in relatie (15b): iets ongrijpbaars als een gedicht.
Maar nu is de relatie omgekeerd. Niet een recensent als ik, maar ik als recensent. Dus niet iets ongrijpbaars als een gedicht maar een gedicht als iets ongrijpbaars. Kennelijk is de verhouding van de leden bepalend (generiek versus specifiek), niet de volgorde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men zou geneigd kunnen zijn de volgende uiting, vervang één lid van de jury door iemand anders, en er komt een totaal ander lijstje uit, als een causale relatie te lezen. Maar dit is niet juist, het betreft een counterfactual. Er staat niet: Dat [je één lid van de jury vervangt door een ander] maakt dat [er een totaal ander lijstje uit komt]. De uiting als geheel moet echter wel worden geïnterpreteerd als een causale kracht. De auteur vervolgt immers met een indicator van polyfonie (Toch). De lezer moet hier dus wel een relatie representeren:
Aan het slot van een alinea zien we opnieuw een ongemarkeerde relatie:
In dit voorbeeld zien we de consequentie van de ongemarkeerdheid; men zou zelfs kunnen betogen dat de causaliteit hier omgekeerd is. De relatie wordt dan als een epistemische causaliteit gelezen (tekenrelatie). Ten slotte nog moeten we wel aannemen - en naar het schijnt heeft de maker van de kop boven het artikel dit gedaan - dat de lezer die streeft naar coherentie als relatie representeert:
In alinea 2 en 3 vinden we dus zes relaties, behoudens de laatste alle ‘los zand’. De drie openingsalinea's in schema geven het volgende beeld:
Relatie (22) komt tweemaal voor omdat er sprake is van nevenschikking waarvan de leden ver uiteen staan. Bij de relaties (15b), (24) en (30) is een element impliciet. Van de expliciet geïndiceerde relaties is (24) geïndiceerd door een tegenstelling. De overige indicatoren zijn omdat (14), relatieve bijzin (15a), als (15b), vandaar (16), zodat (18), omdat (20), immers (21), relatieve bijzin (22). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zes relaties vallen buiten de argumentatieve hoofdstructuur. Relatie (17) is een ironisch voorbehoud. De relatie is een tegenstelling met één impliciet element, voorwaarts, geïndiceerd door of. Relatie (25) is expliciet voorwaarts, gebaseerd op een tegenstelling. Relatie (26) is impliciet achterwaarts. Relatie (27) expliciet voorwaarts, als. Relatie (28) expliciet voorwaarts, gebaseerd op een tegenstelling met een impliciet element. En (29) is impliciet achterwaarts. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste vijf alinea's van ‘De week van Mahmouds bom’Deze tekst is veel sterker polyfoon dan de eerste tekst. Dit leidt tot een andere vorm van coherentie. Na een inleidende alinea wordt een betoog ontwikkeld waarin de schrijver eerst een rol op zich neemt, die stelt: het is curieus dat het niet lukt om een verenigd front te vormen dat Teheran daadwerkelijk de pin op de neus zet, beargumenteerd vanuit de wenselijkheid daarvan, om vervolgens te beargumenteren dat dit niet zo curieus is aangezien er een causaal stelsel is dat leidt tot de onmogelijkheid van een verenigd front. [alinea 1] De politieke hoogmis van de week was ongetwijfeld het bezoek van de Chinese leider Hu Jintao aan de Verenigde Staten. Maar niet iedereen knielde devoot. In een kennelijke poging om niet buiten beeld, althans het Amerikaanse beeld, te blijven gaf de premier van die andere grootmacht-in-opkomst, India, een interview aan columnist Jim Hoagland van The Washington Post. De polyfonie indicatie maar maakt de representatie van (31) en (32) plausibel.
De alinea kent een complexe polyfonie die op een interessante manier is geïndiceerd. Volgens de auteur (kennelijke poging) heeft de premier van India een conditionaliteit aangenomen: als ik een interview aan columnist Jim Hoagland van The Washington Post geef, blijf ik niet buiten (het Amerikaanse) beeld. En deze ligt ten grondslag aan de causale relatie:
De auteur baseert ‘zijn’ epistemische causale relatie op deze inhoudelijke causale relatie (33) als teken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De richting van de causaliteit in (33’) is dus tegengesteld aan (33). Het tweede deel van deze complexe openingsalinea kan dus, erg redundant, als volgt zakelijk herschreven worden: Tegen de verwachting in legde niet iedereen zich neer bij het feit dat Hu Jintao deze week het beeld van de Amerikaanse media domineerde, want de premier van India legde zich hier niet bij neer, want hij deed een poging om niet buiten beeld van de Amerikaanse media te blijven, want hij gaf een interview aan columnist Jim Hoagland van The Washington Post omdat hij niet buiten beeld van de Amerikaanse media wenste te blijven. Ofwel, wanneer we de prachtige polyfonie in de laatste zin ontrafelen, wordt het simultaan klinken van twee relaties duidelijk:
De epistemische relatie en de onderliggende inhoudelijke relatie zijn in deze argumentatie op basis van teken in één polyfone uiting gecomprimeerd. Constructies als deze ondersteunen de analyse van de relatie tussen de taalhandeling argumenteren en het causale verband zoals deze in de inleiding is gepresenteerd. [alinea 2] Nog niet zo lang geleden leverde een vraaggesprek met de regeringsleider van India zelden teksten op waaraan Washington zich kon warmen. New Delhi beschouwde zichzelf als de voortrekker van de niet-gebonden landen en kapittelde bij voortduring de Amerikaanse buitenlandse politiek. Maar anno 2006 is de relatie volledig veranderd. India is hard op weg een strategische partner van de VS te worden. In het interview met Hoagland roemde premier Manmohan Singh de toenemende samenwerking tussen beide landen. En over Iran zei hij: ‘Laat het duidelijk zijn dat wij niet nog een kernmacht in de regio wensen.’ Mogelijk moet de lezer binnen de tweede zin een causale relatie aannemen, ‘geïndiceerd’ door en.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo niet, dan wordt het eerste segment van (35) een nevenschikking:
Geen indicatie.
Indicatie: maar, een tegenstelling tussen wat was en wat is. Meteen volgt zondere verder indicatie de causale kracht die leidt tot de huidige, veranderde situatie.
Geen indicatie. Ook dit lijkt een voorbeeld van een tekenrelatie. De krachten hier beschreven lijken door de auteur niet zozeer te worden aangevoerd als krachten die constitueren dat India hard op weg is een partner van de VS te worden (India voldoet hiermee aan de criteria voor partnerschap). Het zijn veeleer tekens voor een intentie: strategisch partner zijn: Zo opgevat zou het nu impliciete onderliggende inhoudelijke verband zijn:
Maar doordat elke indicatie ontbreekt, zijn beide lezingen (parallellie of tegengestelde richting tussen epistemisch en inhoudelijk verband) mogelijk. [alinea 3] Vooral dat laatste zal met tevredenheid zijn genoteerd in Washington. Maar legt het ook substantieel gewicht in de schaal? Het curieuze is dat het vooruitzicht van een nucleair bewapend Iran een bont gezelschap van omstanders vrees inboezemt - en toch lukt het niet om een verenigd front te vormen dat Teheran daadwerkelijk de pin op de neus zet. Israël is uiteraard zeer bezorgd over een Iraans kernwapen (zeker sinds het aantreden van Mahmoud Ahmadinejad als ‘president and chief holocaust denier’, zoals The Economist hem in de jongste editie noemt), maar ook Turkije en de meeste Arabische landen huiveren bij de gedachte aan een ‘shi'itische bom’. De VS en de Europese Unie vrezen de destabiliserende gevolgen van een met kernwapens uitgerust Iran, dat twintig jaar lang heeft gelogen over zijn nucleaire programma. En | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs Rusland is ongerust over zo'n stokebrand aan zijn zuidgrens, al zijn de lucratieve handelscontracten niet te versmaden. De eerste zin kan worden gelezen als de toevoeging van een element aan relatie (36). Relatie (38) luidt:
Waarmee (36) wordt verrijkt tot:
Dit verband over een vrij grote (tekst)afstand is niet expliciet geïndiceerd. Kennelijk is de positie als openingszin van de alinea voldoende, mogelijk helpt ook de volgende zin, een vraag ingeleid door Maar. Een nieuw thema! Dus zal het deel voor Maar bij het voorgaande horen en sluit het dit thema ook af.
In de inleiding heb ik deze tekst al gekarakteriseerd als een momentopname en dus open naar een intertekstueel stelsel waar de tekst in figureert. Hier wordt dat wel duidelijk. Het vergt contextuele kennis om de metafoor in de zin Maar legt het ook substantieel gewicht in de schaal? te concretiseren. Waarschijnlijk zal elke lezer de vraag wel als een retorische interpreteren en dus twee causaliteiten vermoeden: (39) hangt samen met de geslaagdheidsvoorwaarden voor het stellen van een vraag, (39’) is de vermoede stellingname van de auteur.
Maar pas in de volgende uiting krijgt de lezer de aanwijzing om welke schaal van welke balans het gaat, samen met de bevestiging van de positie van de schrijver. De balans blijkt de balans van het politiek militaire evenwicht met het gevaar Iran in de ene schaal en een verenigd front aan de andere zijde dat een tegenwicht moet vormen. De volgende uiting is polyfoon, ook al kan de lezer dit nu alleen vermoeden. Later zal blijken dat hij niet de werkelijke positie van de schrijver weergeeft; deze vindt het niet curieus dat het niet lukt om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een verenigd front te vormen omdat hij er een goede verklaring voor kent. De uiting bevat een tegenstelling (indicatie toch) die de kracht vormt die tot het oordeel (curieus) leidt.
De tegenstelling leidt tot:
Eerst wordt nu (40) nader ondersteund. Kortheidshalve:
Deze opsomming kent verder geen indicaties. Sommige leden van de opsomming bevatten zelf weer een causaliteit die ik verder buiten beschouwing laat. [alinea 4] Waarom blijft de internationale pressie op Iran niettemin zo diffuus en ineffectief? Waarom voelde het Iraanse bewind zich deze week niet geremd om triomfantelijk zijn vorderingen met de verrijking van uranium wereldkundig te maken? De voornaamste reden is gelegen in het ontbreken van geloofwaardig Amerikaans leiderschap, en dat heeft natuurlijk alles te maken met de ontluisterende situatie in Irak. Deze tast niet alleen het morele gezag van Washington aan, maar zaait ook ernstige twijfel over het vermogen van de huidige Amerikaanse regering om het Iraanse bewind met een afgewogen mengeling van diplomatieke afgrendeling, economische pressie en militaire dreiging tot concessies te dwingen. En die twijfel wordt alleen maar groter doordat president Bush zijn minister van Defensie, die als geen ander verantwoordelijk is voor de vele beleidsfouten bij de bezetting van Irak, hardnekkig de hand boven het hoofd houdt. De vraagvorm van de eerste zin, samen met niettemin, indiceert weer een tegenstelling.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit zijn varianten op (40) en (41). De volgende zin heeft een volkomen parallelle structuur.
In deze zin is geen enkele verdere indicatie te vinden. Het is dus louter de parallellie. Toch vormt deze uiting niet zomaar een derde of - als men (39) ook zo leest - een vierde formulering van dezelfde verwachting en verwondering. Inhoudelijk ondersteunt de uiting ook de ineffectiviteit:
Ook dit (teken!) verband kent geen nadere indicatie. De onderliggende causaliteit onder dit epistemisch causaal verband is weer tegengesteld:
De vraagvorm die gekozen is aan het begin van deze alinea is functioneel. De vraag heeft immers als presuppositie dat de pressie diffuus en ineffectief is. De volgende uiting, ingeleid door een zeer expliciete tekstvorm: De voornaamste reden is, grijpt aan op deze presuppositie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze relatie representeert dus niet primair argumentatie, maar de taalhandeling informeren. Dat de pressie diffuus en ineffectief is, lijkt voorondersteld als verder onbestreden, ook al kan (44) natuurlijk ook argumentatief gelezen worden. Maar vooral functioneert (44) als geheel, samen met wat verder nog volgt om aannemelijk te maken dat er een helder causaal complex ten grondslag ligt aan de diffuse en ineffectieve internationale pressie, als een argument. Na het voorafgaande moet de lezer wel infereren dat het niet de schrijver was die zich verwonderde, maar ‘enige stem’ van een minder geïnformeerd iemand. De schrijver beschikt immers over een verklaring. Ofwel:
Dit is mogelijk ook de verklaring voor de heel specifieke markering. Deze signaleert dat het geheel ook een mededeling is die de causale kracht vormt. Merk overigens op dat ook deze auteur de figuur van de suggestie van meerdere, maar niet vermelde causale relaties hanteert (de voornaamste reden). Dit is het derde voorbeeld. De tekst vervolgt met de kracht die maakt dat het leiderschap ontbreekt.
Indicatie: dat heeft natuurlijk alles te maken met. Te maken hebben met lijkt veeleer te duiden op een vage en onbegrepen correlaat dan met causaliteit. Toch lijkt de schrijver hiermee juist krachtig, natuurlijk, alles, die ene en onontkenbare causale kracht uit te drukken. Maar er is wellicht ook nog een andere reden voor deze keuze, namelijk weer een zekere accentuering van de relatie als zodanig (dus de verbinding van kracht met situatie). Is dit een causale relatie als representatie van argumentatie of als representatie van een redengevende mededeling? Naar mijn mening stuurt de formulering mede aan op het laatste, ondanks het feit dat er nog een argument volgt (48). Betreft het hier (mede) een informatieve taalhandeling, dan is er inmiddels het causale complex:
De ontluisterende situatie in Irak maakt dat een geloofwaardig Amerikaans leiderschap ontbreekt, wat maakt dat er een zo diffuse en ineffectieve internationale pressie op Iran is.
De volgende zinnen grijpen op (delen van) dit causaal complex aan. Eerst:
Een bijna terloopse tussenopmerking. Niet alleen ..., maar indiceert dat de kern nog moet komen. Overigens geen indicatie voor dit verband. Dan volgt de kracht die wel op het complex als geheel moet aangrijpen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Indicatie’: louter een punt. Mogelijk moeten we zowel in (47) als in (48) binnen het eerste segment nog een (binnenzins) causale relatie onderscheiden die een argumentatiestap representeert, respectievelijk:
en:
Wanneer we dit doen zijn er dus twee argumentatief relevante binnenzinsrelaties, beide geïndiceerd door werkwoorden (aantasten, twijfel zaaien). Relatie (49) voegt dan nog een kracht toe aan de Iraakse situatie die de kracht (de twijfel)in (46) nog vergroot:
Indicatie: doordat. Merk overigens op dat we hier weer een beperkende relatieve bijzin zien die aanleiding kan zijn om (49) te splitsen in twee causale relaties indien men er een polyfone tegenstelling in ziet:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vijfde alinea tenslotte presenteert nog een geheel nieuw fenomeen, een duidelijk epistemische relatie op basis van een analogie:
Op de valreep leren we nog dat met name de epistemische causale relatie, wanneer argumentatieschema's aan de orde komen die zijn gebaseerd op analogie, metafoor, et cetera, zeker nog een vrijwel onbeperkt scala aan expressiemogelijkheden kent. Ik verwijs naar de talloze voorbeelden in het standaardwerk van Perelman & Olbrechts-Tyteca.
Ik zet ook de argumentatie in deze tekst in schema:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De echte kern van de tekst wordt gevormd door een argumentatie voor het standpunt dat het wel curieus lijkt dat het niet lukt een verenigd front te vormen dat Teheran daadwerkelijk de pin op de neus zet, maar het niet curieus is:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer ik de balans opmaak van deze ingewikkelde tekst, uitgesplitst naar diepte van inbedding in de argumentatie, richting en indicatie, ziet het er als volgt uit:
De relaties (36), (37) en (46) komen meerdere malen voor omdat er sprake is van nevenschikking. Ik heb ervoor gekozen de relaties (47), (48) en (49) ook in de ‘uitgesplitste’ versie op te nemen. In de conclusies laat ik deze, en dus ook (46), weg. Ik meen dat het beargumenteren van de redengeving als zodanig (45) dominant is. De kolommen dieper ingebed zijn dan dus leeg. Bij drie relaties (*) is één segment impliciet. Van de gemarkeerde relaties berusten (36'2) en (41) op een tegenstelling. Relatie (33) is geïndiceerd door om. Relatie (44) is de cruciale relatie met de voornaamste reden is. (47) en (48) worden geïndiceerd door dat heeft alles te maken met. Bij (49a) is de indicatie een relatieve bijzin, wat het bepalen van de volgorde moeilijk maakt. (47') en (48') zijn binnenzinsrelaties, geïndiceerd door een werkwoord. De relaties (31), (39) en (50) vallen buiten de hoofdstructuur. Relatie (31) is expliciet geïndiceerd, een voorwaartse tegenstelling met impliciet element; (39) is een vraag, voorwaarts; relatie (50) is een metafoor, achterwaarts. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusiesDe belangrijkste conclusie uit deze lange exercitie is, dunkt, me dat inderdaad in deze overwegend betogende teksten de afstand tussen de pragmatische categorie argumenteren en de causaliteit indicerende tekstelementen aanzienlijk is. De argumentatieve schema's, zoals ik deze heb geformuleerd, lijken een directe weergave van de argumentatiestructuur. Deze laat zich inderdaad beredeneerd uit de tekst afleiden, maar dit is een heel werk. De interpretatieve arbeid is aanzienlijk. Markant zijn in dat verband zeker de openingsalinea's (relaties (14)-(15) en (33)), maar zeker ook de structuren rond de relaties (46)-(49). Ook een causale relatie als (4) maakt duidelijk dat het verband tussen causaliteit en argumentatie complex is, terwijl bijvoorbeeld (16) laat zien dat de aanhechting van een expliciet connectief niet steeds duidelijk hoeft te zijn. Relatie (29) vormt een goed voorbeeld van een situatie waarin gebrek aan causale indicatie zelfs in aarzeling over de richting van het argumentatieve verband kan resulteren. De waarde van deze tekstvolgende analyse moet daarom niet worden gezocht in deze samenvattende conclusies, maar in het analysemateriaal als zodanig.
Toch is het zinvol om - ondanks het feit dat geen representativiteit wordt geclaimd - samenvattend het systeem de causale relaties te analyseren. Daarbij zal ik naar twee dingen kijken. Ten eerste kijk ik naar de volgorde, achterwaarts of voorwaarts. Ten tweede kijk ik of en hoe er wordt gemarkeerd. Vervolgens ga ik na, zoals aangekondigd, of er een relatie lijkt te zijn tussen de typering van de causale relaties en de argumentatiestructuur. In alle tabellen zijn de relaties (6), (39) en (50) buiten beschouwing gelaten vanwege hun bijzondere karakter. Het complex (46)-(49) is geteld als twee relaties, éénmaal ingebed, eenmaal impliciet, eenmaal expliciet.
Verdeling van impliete en expliciete, voorwaartse en achterwaartse relaties, in absolute aantallen (eerste tabel) en percentages van de rij- en groepstotalen (tweede tabel). A = onderdeel argumentatieve hoofdstructuur, O = overigen, GT = groepstotalen van A en O, a = achterwaarts, v = voorwaarts. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het aantal impliciete en expliciete relaties, zowel als het aantal achterwaartse en voorwaartse relaties ontloopt elkaar niet veel. Maar betekenisvol is dat bij de impliciete relaties 67% achterwaarts is, 33% voorwaarts, terwijl bij de achterwaartse deze percentages 43% en 57% zijn. Dit is volgens de verwachting. Bij achterwaartse relaties stuurt de verwachting de lezer veel sterker en is dus een markering voor het begrip minder noodzakelijk. Verder is te zien dat kennelijk ook de argumentatieve hoofdstructuur sterk stuurt. Waar bij de relaties die hier deel van uitmaken de verdeling impliciet-expliciet precies 50-50 is, is deze bij de overige relaties 30-70. Tijdens de analyses zal al zijn opgevallen hoeveel causale relaties tekstueel vanuit een tegenstelling worden gepresenteerd: 25%. De meeste van deze relaties zijn voorwaarts (9 van de 12) en expliciet (11 van de 12). Wanneer we deze relaties uit de tabel verwijderen, blijkt 72% van de impliciete relaties achterwaarts. Het totaal aantal impliciete relaties wordt nu 58%, terwijl ook nu ook de voorwaartse relaties overheersend worden (64%). De tendensen worden dus sterker.
Verdeling van impliete en expliciete, voorwaartse en achterwaartse relaties zonder tegenstellingen, in absolute aantallen (eerste tabel) en percentages van de rijtotalen (tweede tabel).
Ook met het oog op de overheersende aandacht voor een kleine verzameling van tussen clause connectieven in het huidige causaliteitsonderzoek is het zinvol hier naar te kijken. Van de resterende 15 expliciete relaties noem ik de connectieven; de meer ‘traditionele’ zijn vet gedrukt. Achterwaarts: (3) want, (10) omdat, (14) omdat, (20) omdat, (21) immers, (33) om, (44) de voornaamste reden is, (47-48) dat heeft te maken met. Voorwaarts: (4) relatieve bijzin, (15) als, (15a) relatieve bijzin, (16) vandaar, (18) zodat, (22) relatieve bijzin, (27) als. Opgemerkt moet worden dat doordat is verdwenen nu relatie (49) niet is geteld. Geen markering is zo frequent als maar. Van de markeringen zonder de tegenstellingen is minder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan de helft ‘traditioneel’ te noemen. En wat wellicht meer zegt: 7 van de 48 relaties, nog geen 15%, heeft zo'n markering! Wat betekent dit voor het connectievenonderzoek? Voorzichtigheid is geboden. Uit de opsomming blijkt al dat deze teksten zeker niet een compleet beeld geven: dus, daarom, daardoor, ze komen echt voor in het Nederlands. Bovendien, onderzoek naar een relatief laag frequent verschijnsel binnen een domein kan vanuit theorievorming zeer wel gemotiveerd zijn. Toch dunkt me dat nu meer dan de helft van de relaties hier geen markering heeft en minder dan 15% een traditionele, moet worden gezegd dat onderzoek naar deze 15%, veel meer dan nu het geval, tegen deze achtergrond zou moeten plaatsvinden. Daarmee bedoel ik dat het ten minste plausibel is dat zo'n markering duidt op een bijzondere situatie, dat de hypothese gerechtvaardigd is dat er, binnen de totale verzameling van causale relaties, met deze groep wel eens iets bijzonders aan de hand zou kunnen zijn en dat bij de duiding van de cognitieve sturing door deze tekstelementen expliciet in beschouwing moet worden genomen.
Interessant is om de relaties die deel uitmaken van de argumentatieve hoofdstructuur uit te splitsen naar de diepte van inbedding. De data zijn als volgt, de eerste rij met de tegenstellingen, de tweede rij zonder.
Kijken we eerst even naar de ‘traditionele’ markeringen. Vier van de zeven vallen in de categorie dieper ingebed, de andere drie zijn verdeeld. Ook dat zet aan het denken. In de analyse heb ik de hypothese geopperd dat controversialiteit gecombineerd met een expliciete verwachting van de lezer dat de stem wel moet komen met argumenten, een verklaring zou kunnen zijn. Dit zou betekenen dat we sowieso meer explicietheid bij diepere inbedding verwachten. De volgende tabel maakt duidelijk of dit zo is.
Verdeling van relaties naar diepte van inbedding, uitgesplitst naar impliciet en expliciet. A = alle relaties die deel uitmaken va de argumentatieve hoofdstructuur; ZT = zonder de tegenstellingen; G% = groepspercentages. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tendens is evident. Tussen eenmaal en tweemaal ingebed, ligt een omslag van impliciet naar expliciet. Op het diepst ingebedde niveau komen geen impliciete relaties voor. De veronderstelling van een sterke sturing vanuit de argumentatiestructuur, een samenhang tussen tekststructuur en argumentatiestructuur en de hierboven geopperde hypothese zouden samen een verklaring kunnen bieden. Het blijkt ook interessant naar de verdeling achterwaarts-voorwaarts te kijken.
Verdeling van relaties naar diepte van inbedding, uitgesplitst naar achterwaarts en voorwaarts.
De verdeling is hier veel grilliger, maar wel is duidelijk dat aan de top van de structuur achterwaarts verre dominant is. Maar ook het diepst ingebed (hoewel hier het aantal waarnemingen erg klein is), terwijl hiertussen een grote variatie blijkt. Kennelijk wordt het betoog veelal ingezet met het eindstandpunt, maar is er daarna (met een al geconstateerde voorkeur voor achterwaarts) veel meer variatie.
Tenslotte moet nogmaals worden benadrukt welke uitdaging de betogende tekst de cognitieve linguïstiek en de psycholinguïstiek biedt. Maar liefst 37% van de causale relaties functioneert als een argument voor een argument, 24% als daar weer een argument voor, en 11% is nog complexer ingebed. Dit moet worden gecombineerd met een aantal andere factoren.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ondanks dit zal een lezer bij de teksten zoals hier geanalyseerd niet het gevoel hebben de teksten niet te begrijpen, de argumentatie niet te doorzien. Een cruciale vraag is daarmee wat precies het mentale proces is dat de lezer doorloopt en wat de relatie is tot de uitgebreide beschouwingen die ik hier heb gepresenteerd. Het antwoord heb ik niet, maar ik ben er wel van overtuigd dat tekstvolgende analyses zoals deze - hoe arbeidsintensief ook - noodzakelijk zijn om deze vraag adequaat te kunnen modelleren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Referenties
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|