Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 28
(2006)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||
Paul van den Hoven
| |||||||||||||||||||
1. AanleidingIn een krantenartikel door Bob van 't Klooster over de verantwoordelijkheid van de eigenaar Veerman voor de cafébrand in Volendam wordt Justitie sprekend opgevoerd.
Zonder witregel of nieuwe alinea gaat de tekst door na sluiting van de aanhalingstekens.
Dit is slechts één van de vele tekstfragmenten die, na zorgvuldige analyse, in de vorm van een reeks codes verdwijnt in je excel-sheet wanneer je door middel van corpus-onderzoek probeert inzicht te verwerven in de factoren die verklaren waarom hier in de tekst het verband | |||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||
tussen hij wist dat het druk ging worden en zo ging het elk jaar uitgedrukt is door middel van de tekstelementen want en immers en niet door middel van een van de vele andere mogelijkheden die het Nederlands de schrijver biedt. Dat grootschaliger kwantitatieve onderzoek is nodig en goed, maar het is ook belangrijk de overwegingen die achter de keuzes voor bepaalde coderingen zitten zorgvuldig te blijven bediscussiëren en de interpretatieve keuzes, afwegingen, ontsnappingen uit dilemma's die keer op keer weer optreden zichtbaar te maken. In dit artikel wil ik een bescheiden bijdrage leveren aan die discussie. Ik zal beargumenteren dat in corpusonderzoek aan de hand van fragmenten als het bovenstaande een analyse van de communicatieve situatie moet worden gemaakt. Mijn hoofdargument is dat juist complexe aspecten van de communicatieve situatie de selectie van de verbindingselementen wel eens (mede) zouden kunnen bepalen. Inzichten vanuit de argumentatietheorie zijn bij zo'n analyse van belang, bijvoorbeeld om de domeintheorie van Sweetser een argumentatietheoretisch fundament te geven. Ofwel, werk aan de winkel voor de taalbeheerser-argumentatietheoreticus-retoricus. Ik zal betogen dat deze noodzaak voortvloeit uit een drietal sterk samenhangende resultaten die uit recent verricht corpusonderzoek naar voren komen.
Het eerste resultaat waarop ik doel is onder andere te vinden bij Pit 2003 en Stukker 2005. Het is de sterke aanwijzing dat connectieven zoals want, omdat, doordat, dus, daarom, daardoor niet louter betekenis indiceren die al in het omringende tekstmateriaal aanwezig is (en op die wijze bijvoorbeeld de interpretatie vergemakkelijken, versnellen of verdiepen), maar dat zij ook - mogelijk in interactie met andere tekstelementen - betekenis constitueren. Wanneer de onderzoeker dan beoogt de distributieverschillen van een bepaalde klasse van connectieven op te sporen door de verbonden segmenten te karakteriseren, ontstaat er een probleem. Die ‘segmenten’ staan immers mogelijk niet meer los van het connectief. Wat zijn in het bovenstaande voorbeeld de verbonden segmenten? Vrijwel letterlijk: Hij wist dat het druk ging worden en zo ging het elk jaar? Of betekent het eerste segment, mogelijk mede geconstitueerd door de keuze van want ... immers, iets als: Ik (men?) kan in redelijkheid stellen dat hij wist dat het druk ging worden? Of zijn er nog meer mogelijkheden? Dergelijke vragen lijken alleen beslisbaar op basis van een communicatieve analyse. Het tweede resultaat is in vrijwel alle onderzoeken naar ‘causale’ connectieven te vinden, mede geïnspireerd door de domeintheorie van Sweetser (1990). Het is het inzicht dat de distributie van connectieven mede samenhangt met de aard van het causale verband tussen de segmenten. In Sweetsers terminologie (maar er zijn diverse varianten): is dit verband inhoudelijk, epistemisch of pragmatisch? Dit resultaat roept de vraag op over welk ‘causaal’ verband we het eigenlijk hebben. In het bovenstaande voorbeeld zijn er ten minste twee kandidaten. (1) Het feit dat het elk jaar druk werd maakt dat hij wist dat het druk werd (inhoudelijk verband?). (2) Het feit dat het elk jaar druk werd maakt dat ik in redelijkheid kan stellen dat hij wist dat het druk werd (epistemisch/pragmatisch verband?). Ik zal betogen dat in ‘causale’ fragmenten waarmee het communicatief handelingscomplex argumenteren wordt uitgevoerd (en dat is de overgrote meerderheid) in beginsel steeds alle drie de causale verbanden van Sweetser simultaan aan de orde zijn. De keuze van het connectief lijkt één van deze présence te geven, of sterker geformuleerd: de keuze van het connectief lijkt te bepalen welk van deze verbanden in de tekst daadwerkelijk is uitgedruktGa naar eind1. | |||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||
Het derde resultaat vinden we bijvoorbeeld in Pander Maat & Degand (2001), Pit (2003), Bekker (2005). De sprekersbetrokkenheid lijkt een factor die mede de distributie van connectieven verklaart. Dit roept in complex polyfone fragmenten de vraag op over welke spreker of stem we het hebben. In het bovenstaande fragment zijn er twee, of wellicht drie kandidaten voor wie door de schrijver mogelijk een bepaalde betrokkenheid wordt gemodelleerd. Bob van 't Klooster (de feitelijk schrijver) en Justitie (ondanks het beëindigen van de aanhalingstekens naar het lijkt de stem die aan het woord is) zijn zekere actoren in het tafereel. De derde actor - en hier gaan interpretatieve intuïties een cruciale rol spelen - is mogelijk Jan Veerman, wellicht juist vanwege (en dus mede geconstitueerd door) de keuze van het connectief. Klink hier niet mede een binding van Jan Veerman door aan de uiting Ik wist dat het druk ging worden?Ga naar eind2 (Indien dit zo is, moet deze uiting overigens ook als kandidaat eerste segment worden gezien, en is er een derde causaliteit in het spel; ik zei al dat de kwesties verbonden zijn.) | |||||||||||||||||||
2. Indiceren of constitueren?Woordjes zoals want, omdat, doordat, dus, daarom, daardoor, immers, aangezien, zodat (een intuïtief bevattelijke maar helemaal niet eenvoudig af te grenzen verzameling) worden in het cognitief linguïstisch onderzoek aangeduid als causale connectieven. Ze verbinden twee segmenten en in de relatie tussen deze segmenten speelt het concept causaliteit een rol. In andere benaderingen heten ze wel indicatoren, of ook wel signaalwoorden. De benaming causaal connectief laat in het midden of een dergelijk taalelement slechts het interpretatieproces vergemakkelijkt of dat het ook elementen aan de betekenis toevoegt. Benamingen als indicator of signaalwoord lijken wat meer te duiden op een louter ergonomische functie. Ouder connectievenonderzoek, vooral experimenteel psycholinguïstisch onderzoek, lijkt ook van deze veronderstelling uit te gaan; als afhankelijke variabelen werd gekeken naar snelheid van verwerking, retentie, diepte van verwerking. Ook in vroeg corpusonderzoek wordt gezocht naar een correlaat tussen de distributie van de connectieven en bepaalde vormkenmerken in de verbonden segmenten. Dan wordt dus verondersteld dat het connectief representeert wat anderszins ook al door taalvormen in de verbonden segmenten gerepresenteerd is. Mogelijk de laatste representant van die benadering in een grootschalige corpusstudie is Pit (Pit 2003). Pit exploreert weliswaar cognitieve concepten als subjectiviteit - maar zeer integer verplicht zij zich om deze streng te operationaliseren in termen van intersubjectief vaststelbare, taalvormelijke kenmerken in de twee door het connectief verbonden taalsegmenten. Zo kijkt zij naar modale elementen, keuze van referentiële uitdrukkingen, evaluatieve elementen (vanzelfsprekend, misschien, et cetera), polariteit, stem, tempus (vergelijk Pit 2003, 116-152). Wel is al haar concept van de primary causal participant (cp) (Pit 2003, 108-113), waarvan ze de rol en aard bepaalt, op de grens van wat we variatie in vorm zouden kunnen noemen, vooral wanneer deze cp ook impliciet blijkt te kunnen zijn. Immers, wanneer de cp impliciet is maar de analist er toch rol en aard van bepaalt, kan de analist dan met zekerheid zeggen dat ze dat doet op basis van taalmateriaal binnen de segmenten, en niet mede op basis van het gekozen connectief? Maar de leidende gedachte is toch: het connectief representeert wat anderszins al in de verbonden segmenten is uitgedrukt. | |||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||
Echter, aan het slot van haar studie stelt Pit expliciet de gezien haar bevindingen voor de hand liggende vraag of causale connectieven soms ‘betekenis’ hebben. Daarmee bedoelt ze dan of dergelijke taalelementen het interpretatieproces zo beogen aan te sturen dat er elementen in de mentale representatie voorkomen die er zonder dit element niet of anders zouden zijn. Pits onderzoek, maar zeker ook later onderzoek van bijvoorbeeld Stukker 2005 en Bekker 2005, suggereert dat het connectief in ieder geval soms betekenis lijkt te constitueren. Het gevolg hiervan is dat de ‘betekenis’ van het connectief niet zondermeer kan worden achterhaald door correlaten te zoeken met vormelijke elementen in de verbonden segmenten. Stukker is dan ook noodzakelijkerwijs methodisch een stuk ‘gedurfder’ dan Pit. Zij bepaalt het ‘subject of causality’ zonder de procedure voor het bepalen hiervan terug te voeren op aanwijsbare taalvormelijke elementen. Zij stelt ook afwijkingen van ‘prototypische’ gevallen vast. Dat zijn in haar terminologie gevallen waarbij de ‘betekenis’ van het fragment als geheel niet correspondeert met wat gegeven het connectief volgens haar te verwachten zou zijn. Bijvoorbeeld: het connectief daardoor hoort volgens Stukker typisch bij niet animale, mechanische oorzakelijke verbanden. Maar los van het connectief - kijkend naar taalmateriaal in de door het connectief verbonden segmenten - lijkt het soms dat er sprake is van een volitioneel verband. Stukker stelt in zo'n geval vast dat hier een bepaald retorisch effect wordt beoogd door een en ander sterk mechanisch voor te stellen. Hoe zij dit beslist en niet dat hier blijkt dat daardoor tevens volitionele causaliteit kan representeren, wordt (mij) niet helemaal duidelijk. Maar eigenlijk kan ik niet anders dan aannemen dat ze om tot dit retorisch effect te concluderen een communicatieve analyse heeft gemaakt van het fragment als geheel in zijn (con)tekst. Hier zijn we de strikt vormelijke analyse van de verbonden segmenten duidelijk voorbij. En dat kan en moet ook niet anders wanneer we er rekening mee houden dat het connectief op deze wijze bijdraagt aan de interpretatie. In Van den Hoven 1997 heb ik in een analyse van het retorisch gebruik van het connectief zodat ook geprobeerd te laten zien dat connectieven, in interactie met andere tekstelementen, betekenis kunnen constitueren. Met een geconstrueerd voorbeeld kan ik de essentie kort herhalen.
Deze verbinding betekent naar mijn mening iets als:
Dit is, zo heb ik betoogd, omdat zodat een betekenis constitueert van een causaliteit die buiten het wilsbereik ligt van de stem. Dat is in de in 2a verbonden segmenten niet zo. Dus weet de interpretator dat dit niet de verbonden segmenten kunnen zijn en dat het tweede segment moet worden ‘uitgebreid’ tot zoiets als in 2b waarin de causaliteit door bijvoorbeeld een strenge ouder is bepaald en niet door de stem (‘hij’). Wanneer deze analyse (en die van diverse andere genoemde voorbeelden uit een corpus van rechterlijke uitspraken) hout snijdt, dan is wel heel aannemelijk dat het connectief niet louter representeert wat anderszins al in de tekst aanwezig is. Eén van de - volgens de interpretatie - verbonden segmenten is zelfs impliciet. | |||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||
Met een nog sterker beroep op interpretatieve intuïties - maar de noodzaak hiervan is precies het punt waarom het hier draait - kan ik proberen om aannemelijk te maken dat ook het omgekeerde voorkomt. Soms lijkt een connectief een zo krachtige betekenis te hebben dat het eist dat bepaalde elementen geëxpliciteerd worden die er impliciet al wel degelijk zijn.
Een gemaakt voorbeeld:
Het is duidelijk dat de tweede spreker gezag toekent aan het KNMI. Maar dat zal niet zover gaan dat hij meent dat het KNMI bepaalt dat het gaat regenen. Ofwel, dit is - ook zonder connectief - evident een verband tussen iets als het is redelijk om aan te nemen dat het morgen gaat regenen en het KNMI zegt dat het morgen gaat regenen. Verrassend genoeg verdraagt de verbinding zonder een connectief zonder probleem dat het is redelijk om aan te nemen dat impliciet blijft, maar wanneer we want invoegen, een connectief dat een argumentatief verband lijkt te eisen (of dus: te constitueren), gaat het wringen, en zeker wanneer we omdat invoegen (dat een ‘inhoudelijk’ verband lijkt te eisen).
Kortom, er lijken meerdere modellen mogelijk voor de betekenis van causale connectieven. Ik formuleer twee extremen en één van de denkbare tussenvormen.
Er is geen reden om aan te nemen dat slechts één van deze modellen geldig is. Het eerste model zal vast met regelmaat een verklaring bieden voor de selectie van het connectief. Maar omdat ook het tweede en het derde model in sommige gevallen valide lijkt, kan niet met een vormanalyse van de verbonden segmenten worden volstaan. Nemen we echter een principe van uitdrukbaarheid aan dan moet het mogelijk zijn om de segmenten zo te herformuleren dat de geherformuleerde segmenten samen - zonder connectief - een betekenis uitdrukken die zo goed mogelijk overeenkomt met de inter- | |||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||
pretatie van het fragment als geheel in zijn context. Op deze wijze kan de corpusanalist pogen in de segmenten uit te drukken wat door het bijeenplaatsen van de segmenten - al of niet onder toevoeging van een bepaalde connectief - aan betekenis is geconstitueerd. Vervolgens kan dan een vormanalyse van die ‘nieuwe’ segmenten worden gemaakt. Die communicatieve betekenis komt dan vanuit een interpretatie van het gehele fragment, in tekst en context, tot stand. Daarbij kunnen veelgebruikte hulpmiddelen zoals parafrasetests (zie voor een voorbeeld van dit gebruik en literatuurverwijzingen Bekker 2005) een controlerende rol spelen. Deze kunnen immers duidelijk maken welke lezingen - ook los van het connectief - uitgesloten zijn, omdat de parafrase een incorrecte uiting oplevert. Uit zijn aard kan een parafrasetest echter niet beslissen tussen meerdere mogelijke lezingen. Dat deze er dikwijls zijn en wat de relatie is tussen deze lezingen kan vanuit argumentatietheoretische inzichten worden verklaard. Ik werk dit uit in de volgende paragraaf en kan dan ook een iets preciezere karakteristiek geven van wat ik versta onder een complexe communicatieve analyse. | |||||||||||||||||||
3. Welke causaliteit wordt geïndiceerd?Kenmerkend voor causale coherentierelaties is dat deze dikwijls voorkomen bij de uitvoering van de taalhandeling argumenteren. Een duidelijk voorbeeld is het volgende fragment met de connectieven omdat ... immers.
Een analyse van de verbonden segmenten zou kunnen zijn: Segment 1 Op deze manier naar de betekenis gereconstrueerd is het de stem van Tvint of van de toenmalige Brunklaus die deze argumentatie naar voren brengt. Eén verpersoonlijking van de antagonist is in elk geval evident in de tekst aanwezig, de huidige Brunklaus. Maar merk de problematiek op van de polyfonie. Zijn omdat en immers elementen uit deze historische taalhandeling? Of zijn het elementen die deel uitmaken actuele argumentatie die de begrijpelijkheid beargumenteert van wat destijds werd gevonden? Segment 1 | |||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||
Segment 2 Bij deze reconstructie is er geen sprake van een expliciete antagonist, maar wel is er een abstracte rationele entiteit verondersteld die de vraag stelt waar segment 1 op is gebaseerd. In termen van de pragma-dialectische argumentatietheorie is dit de redelijke twijfelaar die op grond van zijn institutionele rol twijfelt aan de houdbaarheid van het standpunt in segment 1Ga naar eind3. Voor welke van beide interpretatievarianten we ook opteren (en wellicht zijn ze juist wel simultaan relevant), er is hier sprake van de complexe taalhandeling argumenteren.
Ook in het grensgeval (5) is naar mijn mening een antagonist verondersteld die bij het eerste segment de vraag stelt waar dit op is gebaseerd.
In sommige terminologieën (bijvoorbeeld Pander Maat 1994) heet dit eerder een uitlegrelatie of toelichtingsrelatie dan een argumentatieve relatie. Ik ga daar graag in mee, maar stel dat deze fragmenten dan structureel niet afwijken van wat dan ‘echte’ argumentatie zou zijn, met een ‘echte’ traceerbare antagonist. Nog steeds staat hier het tweede deel van de uiting in dienst van het eerste deel. De context van deze uiting is niet dat er al een actuele consensus is dat medicijnen tegen virussen moeilijk te maken zijn en er dan de vraag aan de orde komt: ‘Tja, dat is zo, maar waarom is dat eigenlijk zo?’. In dat geval zou de uiting in zijn geheel een mededeling zijn, geen argumentatie. Dergelijk fragmenten komen zeker voor maar vormen een duidelijke minderheid in mijn corpus met ‘achterwaartse’ causale connectieven. De overgrote meerderheid is wel argumentatief. Wanneer voorbeeld (5) wordt opgevat als argumentatief, dan blijft een vraag in welk domein de causaliteit valt in termen van Sweetsers (1990). Sweetser onderscheidt:
Hoewel de omschrijving van de domeintypen enigszins afwijkt van Sweetser, meen ik haar theorie wel recht te doen. De aanpassingen dienen om de domeintypen binnen een argumentatietheoretisch kader te passen. Wie bekend is met de pragma-dialectische argumentatietheorie zal waarschijnlijk een vraagteken plaatsen bij het onderscheid tussen epistemische en pragmatische relaties. Bij de epistemische relatie gaat het - wanneer we opteren voor een communicatieve analyse - immers niet om een kennen maar om de claim te kennen, ofwel om het innemen van een standpunt, dus om het verrichten van een (argumentatieve) taal- | |||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||
handeling, dus ook om een pragmatische relatie. Terugvallend op een oud artikel, handhaaf ik echter wel het onderscheid tussen enerzijds een claim dat iets volgt uit een argument (epistemisch) en anderzijds de sociaalinteractionele pretentie die de spreker heeft ten opzichte van de interpretator (pragmatisch): honoreer mijn standpunt als in redelijkheid verdedigbaar (vergelijk Van den Hoven 1985)Ga naar eind4. Naar mijn mening zien we in voorbeeld (5) een standaardvoorbeeld van een volgens Sweetser inhoudelijke causale relatie. Het gegeven dat virussen alleen binnen een cel actief zijn vormt - in de werkelijkheid, gesteund door biomedische theorie en laboratoriumervaring - een kracht die maakt dat de ontwikkeling van medicijnen ertegen moeilijk is. Maar vanuit een communicatieve analyse is er meer. Segment 2 is ook een vermeende concessie van de antagonist. Deze concessie maakt dat de spreekstem het standpunt (segment 1) meent te kunnen verdedigen tegen redelijke twijfel. Dit betekent dat er ook een epistemische relatie aan de orde is. En ten slotte, hoewel alle relaties hier thematisch heel dicht bij elkaar liggen, is er een pragmatische relatie te onderscheiden. De spreekstem verricht door middel van dit fragment een stuurder: ‘Ik stel voor dat ook jij - antagonist - de opvatting huldigt dat medicijnen tegen virussen moeilijk te maken zijn’. Het belang van deze communicatieve analyse is om helder te maken dat omdat ... immers hier wel primair een inhoudelijke causale relatie uitdruk, maar dat de verwoording, inclusief de connectieven, in zijn context, hier ook een argumentatief maxime activeert: Als concessies maken dat de validiteit van een observatie, interpretatie of evaluatie intersubjectief is, dan kan de spreekstem die observatie of interpretatie of evaluatie als standpunt verdedigen (en dus de antagonist ‘uitnodigen’ zijn twijfel in te trekken en dit standpunt over te nemen). Daarmee worden in samenhang twee, of als men met mij meegaat drie causale relaties manifest. Dit onderscheidt de passage van zijn pendant die een louter inhoudelijk causaal verband zou meedelen. In dat geval wordt er alleen maar die ene inhoudelijke causale relatie manifest. Binnen de methodiek van de corpusanalyse heeft het strikt genomen geen waarde om te speculeren over de verwoording die gebruikt zou zijn wanneer de spreekstem die louter meedelende communicatieve handeling had willen uitvoeren. Maar de kans is zeker aanwezig dat in dat geval een ander connectief zou zijn gebruikt en er wellicht ook andere formuleringen. Bijvoorbeeld:
Louter constateren dat het om een inhoudelijke causale relatie zou gaan is dus eenvoudigweg onvoldoende om deze twee wezenlijk verschillende communicatieve situaties te onderscheiden. Daarenboven is het zo dat wanneer duidelijk is welke complexe cognitieve structuur hier wordt ontwikkeld, we ook kunnen verwachten, gegeven de kennis van argumentatieschema's waarin causaliteit een dominante rol speelt, dat varianten zullen voorkomen. Enkele voorbeelden kunnen dit illustreren.
| |||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||
Ik besef dat ook ik nu weinig context geef. Echter, in deze beschouwing van Addie Schulte (Parool 18-01-2003) is duidelijk dat de spreekstem hier niet alleen een verklaring poneert voor een status quo (ze vallen elkaar niet aan), maar ook een voorspelling doet voor de nabije toekomst (ze zullen elkaar niet aanvallen) die hij niet kan baseren op inside informatie, maar louter baseert op zijn inschatting dat ze met elkaar verder willen. In mijn communicatieve analyse is hier sprake van twee kandidaat inhoudelijke relaties en één epistemische. Ik som op:
Ook dit voorbeeld onderstreept de noodzaak van een rijkere communicatieve analyse. (6a) is een volitionele inhoudelijke causaliteit, (6b) is een non-volitionele inhoudelijke causaliteit en (6c) is een epistemische causaliteit. Een nadere analyse moet de vraag proberen te beantwoorden welke van deze relaties hier is uitgedrukt, en welke via argumentatieve maximes worden geïmpliceerd. Moet het gebruik van de gekozen connectieven gerelateerd worden aan een combinatie van (6a) met (6c)? Het maxime is dan identiek aan dat in voorbeeld (5). Een vraag is in dat geval tot welke relatie want en immers dan behoren, (6a) of (6c)? Of hebben we hier te maken met een combinatie van (6b) en (6c) waarbij het duidelijk is dat (6b) impliciet is en het maxime, ook bekend uit de literatuur, luiden kan: Als concessies maken dat het plausibel is dat iets het geval zal zijn, dan kan de spreekstem als standpunt verdedigen dat dit het geval zal zijn. De laatste analyse lijkt mij hier het meest aan te sluiten bij de tekst. Hij ligt ook het dichtst bij de prototypische vorm van wat Sweetser een epistemische relatie noemt. En dat zou zeer wel passen bij het gebruik van want, sterker gesteld: dit zou het gevolg kunnen zijn van het gebruik van want. Het methodisch probleem wordt nu ook wel duidelijk. Niet alleen bezorgt de noodzaak van een complexe communicatieve analyse de analist meer werk, ook maken de aard van de argumenten die de analist steeds moet proberen te vinden dat intersubjectiviteit heel veel moeilijker te garanderen is! Echter, indien connectieven betekenis (kunnen) constitueren, is deze methodiek onontkoombaar.
Voorbeeld (7) laat een epistemische relatie zien zoals Sweetser deze steeds als voorbeeld geeft. Een jeugdige bewonderaarster van de meidengroep K3 ‘wist’ al lang dat de dames verliefd waren.
De causale relatie lijkt hier te zijn:
| |||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||
Maar juist ook hier is noodzakelijkerwijs wel degelijk sprake van een achterliggende inhoudelijke causale relatie, namelijk:
De achterliggende inhoudelijke relatie is evident niet:
We kennen deze figuur als de tekenrelatie. Doordat hier in (7b) de causaliteit ‘omgekeerd’ ligt, is evident dat de connectieven behoren bij (7a). Dit verklaart waarschijnlijk het ‘prototypische’ epistemische karakter en ook waarom Sweetser steeds dit soort voorbeelden geeft. Maar ook hier behoort (7b) wel degelijk tot het totaal van het door de passage opgeroepen communicatieve schema. In de klassieke Toulmin-terminologie is (7b) de backing. Hierdoor is voorbeeld (7) structureel anders dan voorbeeld (6), hoewel in beide - althans in de interpretatie (6b)-(6c) - een epistemische relatie is gepresenteerd die een beroep doet op het plausbiliteitsmaxime. Het is een vraag voor corpusonderzoek of en zo ja op welke wijze deze complexe relatie tussen fragmenten als (5), (6) en (7) een relatie vertoont met de connectiefkeuze. Het moge duidelijk zijn dat daarbij niet de vergissing moet worden gemaakt om de epistemische relatie alleen te beperken tot voorbeelden als (7); in elke argumentatie is zijn zowel een inhoudelijke als een epistemische relatie aan de orde, maar is er slechts één uitgedrukt. In argumentaties die niet op een tekenrelatie berusten kunnen ze hinderlijk veel (hinderlijk voor de analist) op elkaar lijken (zoals in voorbeeld 5).
Een sterke aanwijzing voor de relevantie van de gepresenteerde analyses is dat er retorisch gespeeld lijkt te kunnen worden met de verhouding tussen de inhoudelijke en de epistemische relatie, wellicht (mede) door de keuze van het connectief. Voorbeeld (8) kan dat illustreren. Het is niet prettig om als onderzoeker te worden uitverkoren als voorbeeld van onzinnig onderzoek. Maar erop reageren is onverstandig, want dat geeft een retorisch begaafde columnist de gelegenheid nog eens uit te halen. Deze fout maakten enkele Limburgse onderzoekers.
Het is duidelijk dat het hier gaat om de verdediging door de Limburgse onderzoekers van het standpunt dat hun artikel wel goed was tegen de kritiek van een zeer expliciete en concrete antagonist (de columnist). De epistemische relatie is helder:
De pragmatische relatie is evident:
| |||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||
of, bescheidener,
De schrijver - zo zou als analyse kunnen worden voorgesteld op grond van de keuze voor omdat - formuleert heel bewust het fragment echter zo dat de Limburgers niet de epistemische relatie presenteren, maar primair een inhoudelijke relatie:
Deze inhoudelijke relatie als basis voor de - dan impliciete - epistemische relatie is een evident onhoudbaar inhoudelijk causaal verband en dat bevestigt, prachtig retorisch effect, hun domheid nog maar eens. Het fragment is nu in argumentatiestructuur vergelijkbaar met (5). De gekozen connectieven - dit is weer de relevantie voor het corpusonderzoek - die identiek zijn aan (5) zouden op deze interpretatie kunnen aansturen. Als we echter analyseren dat primair het epistemische verband is gepresenteerd, dan zou de achterliggende inhoudelijke relatie kunnen zijn:
Dit zou het fragment structureel meer doen lijken op een variant van fragment (7) - ook gebaseerd op een tekenrelatie - maar nu niet met het plausbiliteitsmaxime (het is waarschijnlijk dat een bepaalde toestand aan de orde is) maar, omdat het hier om een teken voor de evaluatie van een autoriteit gaat, op een maxime dat kan luiden: Als concessies maken dat een autoriteit een bepaald oordeel geeft, dan kan de spreekstem dat oordeel als standpunt verdedigen. Analyse (8e) geeft een niet erg sterke, maar ook niet een zo onzinnige argumentatie, zeker in combinatie met de tweede, bescheiden optie voor het pragmatische verband (8c). Dus in Griceaans perspectief is dit de preferente interpretatie. Maar wellicht - de vraag voor corpusonderzoek-wordt deze onderdrukt door de keuze van het connectief omdat, wordt daardoor (8d) actueel en ontstaat het ironische effect. De werking van het gekozen connectief is hier dus essentieel. Ik hoop dat stap voor stap aannemelijk wordt waarom ik meen dat deze complexe analyses noodzakelijk zijn. Waartoe zou corpusanalyse leiden zonder deze beschouwingen? De connectieven analyseren als indicatie voor het inhoudelijke verband (8e) is niet aan de orde; dit verband is evident impliciet. Het onhoudbare inhoudelijke verband (8d) aannemen zou naar mijn mening alleen gebeuren vanwege het feit dat er omdat is gebruikt en zou dus petitio principii zijn (althans zonder de geavanceerde analyse). Maar een analyse op grond van de inhoud, samen met het coöperativiteitsprincipe, zou voorbijgaan aan het mogelijke retorische effect; er zou een epistemisch verband worden aangenomen, wat mogelijkerwijs een inadequate analyse zou zijn. | |||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||
Er is nog een heel andere reden die noopt tot complexe analyses: onderspecificatie, of zo men wil onbepaaldheid. Deze kwam al enigszins naar voren bij voorbeeld 4. Hoewel mijn intuïties als analist in dit voorbeeld neigen naar de eerste optie, de historische Brunklaus is aan het woord, blijft er een aarzeling of niet beide stemmen simultaan aan de orde zijn, iets wat communicatief en psychologisch (welhaast psychoanalytisch) ook een zeer relevante interpretatie oplevert. Sterker nog geldt dit vermoeden van een onderspecificatie bij het volgende voorbeeld.
De politiek redacteur rapporteert (al of niet letterlijk) Zalms betoog. Misschien wat overdreven, maar er zouden wel vijf kandidaten kunnen zijn voor het uitgedrukte causale verband.
Relatie (9a) is in dit polyfone fragment een mogelijkheid. Dit is dan weer een voorbeeld van een niet argumentatieve relatie; de schrijver deelt ons Zalms opinie mee, inclusief diens motief ervoor. Maar zeker is er ook de stem van Zalm zelf (9b-9e). Relatie (9b) lijkt dan niet relevant. Zalm zou Zalm niet zijn wanneer hij ons eenvoudigweg informeert over zijn motieven; | |||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||
hij wil ons ten minste ook overtuigen dat zin standpunt in redelijkheid verdedigbaar is; dus de epistemische relatie (9e). Maar aan die epistemische relatie ligt een inhoudelijke relatie ten grondslag. Zouden we daarvoor (9c) aannemen, dan leggen we Zalm een irrationaliteit in de mond. De ervaring van de formatie van het eerste kabinet Balkenende maakt niet dat de actoren CDA en VVD nu ook snel overeenstemming zullen bereiken. Veeleer lijkt de interessante relatie (9d) aan de orde; Zalm ziet een analogie tussen beide situaties in de politieke werkelijkheid en baseert daar zijn voorspelling op. Is het van belang tussen (9c) en (9d) te onderscheiden? In het licht van de resultaten van eerder corpusonderzoek wel degelijk. (9c) is namelijk een volitionele inhoudelijke relatie, (9d) een non-volitionele. Stukker (2005) concludeert dat dit onderscheid (mede) de distributie van de causale connectieven zou kunnen verklaren. Kortom, in elk geval lijken de relaties (9a), (9d) en (9e) in het spel. Gedwongen te beslissen tussen (9d) en (9e) zijn er naar mijn mening argumenten die pleiten voor (9d), hetgeen dan ook weer zou kloppen met omdat. Echter, (9a) en (9d), al of niet nog te relateren aan vraagstukken van percolatie, lijken me beide te spelen. Is ook dit mede een gevolg van de connectiefkeuze, mogelijk een gevolg van het dubbele connectief? Wordt (9a) minder manifest wanneer voor want gekozen zou zijn omdat dan (9e) zou zijn uitgedrukt en daarmee (9d) geïmpliceerd? Corpusonderzoek zal het moeten uitwijzen. Maar dan wel corpusonderzoek dat deze complexiteit in de analyse honoreert. Er zijn immers veel meer causale relaties actueel dan de ene die in de tekst is verwoord, dus er moet worden bepaald welke is uitgedrukt.
Tot slot van dit deel nog een voorbeeld dat weer om andere reden de noodzaak van een complexe communicatieve analyse illustreert. Soms is de inhoudelijke causaliteit wel ver verwijderd van de epistemische. Dat zagen we al in de voorbeelden met een tekenrelatie. Maar wat te denken van het volgende fragment?
Explicitering van alle verwijzende elementen (en het inzicht dat de evaluatieve constatering dat het hier om een voordeel gaat niet binnen het bereik van het connectief valt!) levert de volgende segmenten op: Eerste segment | |||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||
De epistemische relatie lijkt hier de complexe relatie te zijn:
Een hele mond vol, maar gezien de tekst met alle verwijswoorden erin wel wat lijkt te zijn uitgedrukt. Maar wat is nu de inhoudelijke causale relatie? We rekken het begrip causaliteit wel heel ver op wanneer we gaan zoeken naar een werkelijkheidsverband tussen twee conditionaliteiten. En dat hoeft ook niet. Immers, als A leidt tot B en A leidt tot C dan is de ‘missing link’ C leidt tot B, ofwel:
De zeer ingewikkelde vraag die niet in dit artikel beantwoord maar wel gesteld kan worden luidt nu, met gebruik van enige symbolen: is de selectie van omdat ... immers verbonden met de epistemische relatie
dan wel met een inhoudelijk ‘causale’ relatie
dan wel met een inhoudelijk causale relatie
of functioneert juist deze connectiefkeuze als middel om de lezer in dit bizarre argumentatieve complex als geheel nog enigszins op het spoor te houden?
Ook deze vragen kunnen alleen gesteld worden op basis van de communicatie analyse. Deze kan ik nu enigszins preciseren. Onder een complexe communicatieve analyse versta ik dus een analyse waarin naar vermogen beargumenteerd wordt:
| |||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||
De noodzaak van deze analyse volgt uit het onderzoeksresultaat dat causale connectieven de aard van de relatie kunnen constitueren. | |||||||||||||||||||
4. Welke stem?Indien de subjectieve betrokkenheid van de ‘spreker’, of de primaire causale participant, of de cp (Pit 2003), of van welke participant dan ook in het causale stelsel mede een verklaring zou vormen voor de distributie van causale connectieven, dan wordt het zaak zorgvuldig zicht te behouden op de spelers. Eerdere voorbeelden maken al duidelijk dat dit complex kan zijn, mogelijk ook vanwege het feit dat in de voorbeelden steeds sprake is van twee connectieven. Ronduit spannend wordt het wanneer dan blijkt dat bij sommige fragmenten de spreekstem van het ene segment niet identiek is aan de spreekstem van het tweede segment!! Ik geef er een voorbeeld van. De schrijver stelt dat artsen soms luisteren naar de klachten van een patiënt en dan niet anders doen dan er een naam aan geven in een vreemde taal. In onze cultuur in het Latijn, in een Afrikaanse cultuur wordt het Swahili vertaald in het Engels. Dit type diagnose, zo zegt hij, wordt soms een klachtendiagnose genoemd. Dan zegt hij:
Het eerste segment komt uit de mond van de schrijver-arts, maar het tweede uit de mond van de patiënt! De passage is dunkt me duidelijk argumentatief wanneer we uitgaan van het eerste segment. Als lezer hebben we net het beeld gekregen van een nepdiagnose, en nu wordt ons verteld dat deze een ‘positieve’ werking kan hebben. Dit neemt niet weg dat het tweede segment bepaald niet als een concessie van ons lezers kan worden voorgesteld. Het is een uitspraak uit de mond van een naïeve en misleide actor in het geheel, de patiënt. Wij lezers, en ook de schrijver-arts weten wel beter. Hoe kan dit dan als argument voor het eerste segment functioneren? Ik schrijf de inhoudelijke, epistemische en pragmatische relaties voor beide stemmen uit. Merk op dat we ook nu weer een verbinding hebben tussen twee conditionaliteiten (zoals ook in voorbeeld (10)). Ik opteer bij de inhoudelijke relatie voor het formuleren van de korte ‘missing link’.
| |||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||
Dit gehele complex van ‘causale’ relaties wordt door middel van dit fragment opgeroepen. De vraag voor de corpusanalist is om te bepalen wat de relatie hiervan is tot de specifieke connectiefkeuze. Zijn het de twee cursieve delen die door de connectieven verbonden zijn? Het lijkt zeer onaannemelijk. Veel aannemelijker is dat het complex zoals geëxpliciteerd door het fragment, inclusief de connectieven, wordt opgeroepen. Dat moeten we hier in ieder geval wel aannemen voor de stem van de arts-schrijver: in de tekst als zodanig is geen andere uitspraak te vinden dan een evident onhoudbaar er kan begonnen worden met een hoopgevende behandeling. Dus ofwel het eerste segment is niet argumentatief bedoeld door de stem, of de expliciteringen zijn noodzakelijk. Hoewel weer op gespannen voet met de methodiek van het corpusonderzoek, is het juist bij dit fragment wel instructief om even met de connectieven te spelen. Ik geef drie varianten.
Volgens mijn intuïties maakt het deleren van immers dat de meerstemmigheid problematisch wordt (11g). Een verklaring hiervoor is misschien dat een betekeniselement van immers (hier kan ik u met recht aan houden/herinneren), samen met een Griceaans samenwerkingsbeginsel en met de evidente onhoudbaarheid van het tweede segment, de lezer naar de | |||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||
stem van de patiënt stuurt. Omdat is hierin kennelijk niet cruciaal. In (11h) lijkt hetzelfde te gebeuren als in (11g). Bij (11i) verlies ik alle intuïtie. Deze variant staat er bij om te laten zien waarom bij dit type vraagstukken arbeidsintensief corpusonderzoek onontkoombaar is. Introspectie op basis van geconstrueerde varianten is (helaas) zeer onbetrouwbaar.
Deze vorm van meerstemmigheid binnen de relatie zelf is in mijn corpus zeldzaam maar niet uniek. Krachtige vormen van meerstemmigheid rond het fragment als geheel zijn daarentegen heel gangbaar. Fragmenten (4) en (8) zijn er voorbeelden van evenals het volgende.
De schrijver distantieert zich hier natuurlijk van de spreekstem, de lezer ook. Een taalhandeling hoeft gelukkig niet te slagen in zijn interactieve doel. Dat roept echter wel een vraag op die steeds aan de orde is bij fragmenten waarin niet de schrijver zelf de uitvoerder is van de taalhandeling, maar die hier heel scherp naar voren komt. Uit wiens mond en dus voor wiens rekening komt eigenlijk het connectief? De segmenten kunnen we hier al volgt verzelfstandigen. Segment 1 Maar wie heeft gekozen voor het want ... immers? Een wat flauw maar niet onzinnig antwoord is hier dat het de schrijver wel moet zijn omdat het SS-blad niet in het Nederlands was geschreven. Maar los van deze intrigerende vertaalproblematiek is de interessantere vraag of de schrijverstem mag en kan worden toegeschreven dat deze willens en wetens een bepaalde connectiefkeuze maakt die zeker niet die van de spreekstem is. Dat is niet onbelangrijk in het licht van de onderzoeksvraag waarvoor de corpusanalyse is bedoeld. Wanneer de connectiefkeuze mede een communicatieve betekenis constitueert, dan kan het heel goed zijn dat de betekenis die een afkerig schrijver de spreekstem in de mond legt bewust een andere is dan de spreekstem zelf voor zijn rekening zou willen nemen. De analist gaat dus in de fout wanneer hij door een inadequate stemkeuze het connectief aan een ‘verkeerde’ communicatieve betekenis koppelt. Zonder dit in het kader van dit artikel al hard te maken meld ik slechts dat in mijn corpus van want ... immers fragmenten opvallend frequent polyfone fragmenten als het bovenstaande voorkomen; fragmenten waarin een zich sterk, vaak zelfs ironisch distantiërende schrijver een ingebedde stem laat klinken die juist deze connectieven gebruikt. Indien want primair de epistemische relatie zou uitdrukken (en de inhoudelijke dus is geïmpliceerd) construeert de schrijver een ingebedde stem die uitdrukkelijk een onhoudbare argumentatie voor zijn rekening neemt. | |||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||
In voorbeeld (4) heb ik al een fragment laten zien waarin wellicht twee stemmen simultaan relevant zijn. Stel nu eens dat dit vaak het geval is. En stel eens dat bepaalde connectieven sterk passen bij een epistemische relatie van een direct argumenterende stem, bijvoorbeeld een keuze voor want. Speculatie, maar in lijn met de resultaten van verricht corpusonderzoek (Pit 2003, Stukker 2005). We kennen, dit is geen speculatie, een argumentatief maxime dat hoort bij de sociaal-psychologische attributietheorie. Dit maxime luidt: Als concessies maken dat het begrijpelijk is dat persoon A een bepaald standpunt huldigt, dan kan de spreekstem als standpunt verdedigen dat persoon A dat standpunt huldigt. In dit geval kan mogelijk een preferentie voor want in plaats van bijvoorbeeld omdat in een argumentatie die gebaseerd is op dit maxime wel eens samenhangen met een retorische bedoeling om enigszins te suggereren dat de argumentatie (ook) uit de mond van persoon A zelf komt. In fragment (13) zou dit zo kunnen zijn. Weer is mijn bedoeling slechts de noodzaak van een complexe communicatieve analyse te illustreren.
Natuurlijk is hier primair een epistemische relatie gepresenteerd, gebaseerd op een impliciete inhoudelijke relatie.
Maar klinkt hier niet ook (vanwege want ... immers?) de stem van de Franse president: ‘Het feit dat ik bij het nemen van de noodzakelijke maatregelen de machtige Franse vakbonden over me heen krijg maakt dat ik het gemakkelijker vindt een ronkende verklaring te ondertekenen’ (inhoudelijk)? En dus de suggestie dat de schrijver hier de Franse president ons - via het Griceaans maxime van relevantie - doet influisteren: ‘Het feit dat ik het gemakkelijker vindt een ronkende verklaring te ondertekenen omdat ik anders de machtige Franse vakbonden over me heen krijg, maakt dat het standpunt in redelijkheid verdedigbaar is dat het terecht is dat ik het gemakkelijker vindt een ronkende verklaring te ondertekenen’ (epistemisch). Dit laatste is wellicht ingewikkeld, maar vanuit argumentatietheoretisch perspectief een bekend procédé (vergelijk Van Eemeren & Grootendorst 1981 die dit procédé verwoorden als verantwoording voor de explicitering van een verzwegen premisse). Ik expliciteer: | |||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||
Is het nu plausibel dat dit gehele complex geactiveerd wordt door de gebruikte formulering en dus (mede) de keuze van het connectief verklaart? Nader onderzoek zal dat moeten uitwijzen. In ieder geval is het zo dat het ‘meeklinken’ van deze stem is uitgesloten wanneer het fragment bijvoorbeeld als volgt geformuleerd zou zijn:
Corpusonderzoek - hoe bewerkelijk dat ook is - zal moeten uitwijzen of deze speculatieve hypothese over het effect van want ... immers door andere fragmenten ondersteund wordt. Maar dat kan alleen corpusonderzoek zijn op basis van een rijke communicatieve analyse. De analist zou moeten laten zien dat bij argumentatie volgens het attributie-maxime de schrijversbetrokkenheid (hoog positief of negatief versus laag) bij de aanvaardbaarheid van het geattribueerde standpunt systematisch varieert met connectiefkeuze. Maar eigenlijk lijkt het me noodzakelijk een en ander nog ‘opener’ te stellen: wanneer er duidelijk retorische gronden zijn om de stem van de agens die het geattribueerde standpunt zou huldigen mee te laten klinken, dan gaat dat gepaard met een andere keuze uit het connectievenregister dan wanneer dergelijke gronden er niet zijn. Enerzijds dus een onafhankelijke argumentatie van de analist voor een interpretatie van de retorische situatie, anderzijds een identificatie van connectief kenmerken. Om dit onderzoek te kunnen uitveren is zelfs voor de selectie van het relevante corpusmateriaal al een complexe communicatieve analyse noodzakelijk. | |||||||||||||||||||
5. Ten slotteDit artikel is een bescheiden discussiebijdrage en zal dan ook niet eindigen met harde conclusies over de noodzakelijke analysecategorieën bij corpusonderzoek, laat staan met conclusies over de distributie van causale connectieven. Mijn doelstelling is een reeks observaties te presenteren die door de argumentatietheorie worden gestimuleerd en aannemelijk te maken dat bestaande operationaliseringen in dit onderzoeksdomein theoretisch beter kunnen | |||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||
worden gefundeerd vanuit dit perspectief. Helaas voor de analist leidt dit mijns inziens ook onontkoombaar tot de conclusie dat complexer en dus arbeidsintensiever analyses nodig zijn dan ik nu in veel onderzoek aantref. Hoe vervelend dit ook technisch gezien moge zijn voor de analist in grootschalig corpus onderzoek, het maakt tegelijk ook wel de relevantie van dit type cognitief linguïstisch onderzoek voor de taalbeheersing duidelijk. Naar mijn mening - maar dit blijft wederom speculatie - hangt het grote register voor de vormgeving van argumentatieve taalhandelingen (door connectieven maar ook door vele andere taalvormen) juist sterk samen met de vele nuances waarmee stemmen in het argumentatief domein ‘on stage’ kunnen worden gebracht en hangt dat samen met de functie van taal om genuanceerde werelden van betrekkingen tussen ‘stemmen’ te constitueren. We noemen dat de retorische functie van taal. Om dat nogmaals te illustreren kom ik terug op het openingsfragment van dit artikel. Ik herhaal de kern:
Natuurlijk is er hier primair de stem van de OvJ zoals weergegeven door de schrijver van het artikel.
Maar wanneer het geen toeval is dat we hier identieke connectieven aantreffen als in het fragment van de Franse president, hangt dat wellicht samen met de retorische intentie van de schrijver om via de stem van de Officier van Justitie ook de stem van Jan Veerman mee te laten klinken:
In de retorische constellatie hebben we hier al bijna een bekennende verdachte. | |||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|