andere talen die vergeleken worden en door de methodes die voor dataverzameling zijn gebruikt. Het merendeel van de studies gebruikt speciale elicitatie- en/of perceptietaken om de formulering van verzoeken binnen een of meer talen te analyseren.
Een van mijn eigen studies, naar Franse en Nederlandse verzoeken, valt ook in dit kader en het lezen van het proefschrift van Hendriks bracht dan ook in vele opzichten een déjà vu-gevoel bij me teweeg (Van der Wijst, 1996). Een korte blik op de recente publicaties in het veld lijkt er op te duiden dat de hausse aan dit type onderzoek een beetje voorbij is, en in die zin zou je het werk van Hendriks als een culminerend einde van de traditie kunnen beschouwen. Culminerend, want het belangrijkste kenmerk van Hendriks’ onderzoek is dat ze alle positieve aspecten van voorgaand onderzoek heeft gebundeld in haar benadering. Het werk munt niet uit in originaliteit, maar biedt de geïnteresseerde in cross-culturele verzoekstudies en vreemde-taalverwerving het beste uit het vakgebied.
Om haar onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden heeft Hendriks een zogenaamde Discourse Completion Task (DCT) opgezet. Dat is een in dit type onderzoek niet ongebruikelijke taak waarbij proefpersonen zich moeten inleven in een conversationele situatie die om een vervolg vraagt. Dat vervolg moeten zij dan aangeven. Dat kan op verschillende manieren, door bijvoorbeeld uit een aantal alternatieven te kiezen (de gesloten variant), of door zelf de discourse af te maken (de open variant). Hendriks heeft, net als Van der Wijst (1996) gekozen voor de open variant, waarmee ze zich bewerkelijkere analyses op de hals haalde, maar tevens de validiteit van het onderzoek aanzienlijk verhoogde.
In de verzoek-productietaak moesten Engelse en Nederlandse proefpersonen in een aantal situaties verzoeken produceren. Aangezien deze taak cruciaal is om de studie te kunnen beoordelen, volgt hieronder een voorbeeld (p.113).
The living room
You are upstairs in your room. You have just realized that you need to have finished your school project before tomorrow morning. So far you have not done much work on it and you need your dad to help you finish it. You go downstairs to the living room where your dad is watching a documentary on television. What do you say to your dad?
De proefpersonen kregen deze situatie in een talenpracticum voorgeschoteld en moesten zich zo goed mogelijk inleven en dan het gevraagde verzoek produceren. Voor het onderzoek zijn 12 van dit type situaties gecreëerd. Die 12 situaties bevatten het hart van het onderzoek. Hendriks heeft die namelijk geconstrueerd rond de sociologische variabelen die binnen een bepaalde cultuur mede bepalen hoe beleefd men een verzoek formuleert. Ze heeft zich daarbij gebaseerd op het gezaghebbende werk over beleefdheid van Brown en Levinson (1987). Die factoren zijn met name het machtsverschil tussen de sprekers, geoperationaliseerd in 3 condities: a) situaties waarbij de spreker meer autoriteit heeft dan de aangesprokene; b) situaties waarbij er geen verschil in autoriteit is; c) situaties waarbij de spreker minder autoriteit heeft dan de aangesprokene. Het voorbeeld hierboven is er duidelijk een uit de laatste categorie.
Een tweede beslissende factor in de beleefdheidstheorie is die van de sociale afstand tussen de sprekers: hoe goed kennen ze elkaar. Die komt tot uitdrukking in twee condities: acquainted vs unacquainted. Een derde beleefdheidsfactor is in de theorie die van de intrinsieke lastigheid van de taalhandeling. Hendriks vult deze factor vrij specifiek in door daarvoor het onderscheid tussen formeel en informeel te hanteren, ervan uitgaande dat formele situaties om meer be-