Boekbeoordelingen
Anja Arts (2004). Overspecification in instructive texts. Proefschrift Universiteit van Tilburg. Nijmegen: Wolf Publishers. ISBN 90-5850-100-0. (157 pp.) Promotoren: prof. dr. A.A. Maes, prof. dr. L.G.M. Noordman, prof. dr. C.J.M. Jansen.
Schellens, Klaassen en De Vries (2000) maken onderscheid tussen fundamenteel, funderend en toegepast onderzoek. Het onderzoek dat gerapporteerd wordt door Arts valt in de categorie funderend onderzoek: onderzoek dat als basis wil dienen voor gefundeerde uitspraken over, in dit geval, het ontwerp van instructieve teksten. Het gaat om onderzoek met een duidelijke empirische methode, te weten corpusonderzoek en experimenteel onderzoek. Het aardige aan dit proefschrift is dat het zoekt aan te sluiten bij gangbare theoretische modellen over taal en cognitie, zoals theorieën over referentie (Accesibility theory, Ariel, 2001 en de Givenness hierarchy, Gundel, Hedberg & Zacharski, 1993). Daarmee past het in de traditie van Tilburgs tekstwetenschappelijk onderzoek dat in de voorbije jaren de nodige proefschriften over taal in gebruik heeft opgeleverd.
Het probleem waarmee Arts zich bezighoudt. is dat van overspecificatie: in teksten komen nogal eens verwijzingen voor die meer informatie bevatten dan strikt genomen nodig is voor identificatie van de referent. Schrijvers/sprekers kunnen overspecificeren als ze een referent introduceren (1) of als ze terugverwijzen naar een al geïntroduceerde referent.
(1) |
[Context: Er is maar één zwarte bal]. Kun je mij de zwarte bal geven? |
(2) |
Kun je me de vlieger geven? Ik wil de vlieger aan mijn zoon geven. |
De uitdrukking de zwarte bal in (1) is overspecifiek omdat er in de onmiddellijke situatie maar één bal is en dus een uitdrukking als de bal ook afdoende zou zijn. De vlieger in de tweede zin van (2) is overspecifiek omdat een pronomen als hem voldoende is voor correcte identificatie.
Overspecificatie lijkt een schending van het Griceaanse maxime van kwantiteit, dat verbiedt dat sprekers/schrijver meer informatie geven dan nodig is. De gedachte die in het proefschrift wordt uitgewerkt is dat het gebruik van overspecificatie in instructieve teksten ontvanger-georiënteerd is: instructieve teksten zijn bijzonder, omdat de taak van de lezer niet alleen is de correcte referent te identificeren, maar doorgaans ook om een handeling met die referent uit te voeren. Schrijvers gebruiken overspecificatie om te voorkomen dat lezers te veel onzekerheid ervaren bij de taakuitvoering. Daarmee gehoorzamen ze aan wat Clark en Wilkes-Gibbs (1986) het ‘principe van verantwoordelijkheid op afstand’ hebben genoemd: in een geschreven tekst-situatie is er geen mogelijkheid tot onmiddellijke feedback bij onduidelijkheid over de referenten en daarom maken schrijvers meer werk van het aanbieden van correcte identificatiemogelijkheden.
Hoofdstuk 1 (Introduction) schetst deze achtergrond van het onderzoek en de onderzoeksvragen. Voorbeelden van dergelijke vragen zijn
• | beïnvloedt het communicatieve doel van de schrijver het niveau van specificiteit van referentiële uitdrukkingen? |
• | beïnvloedt de fysieke taakcontext het gebruikte niveau van specificiteit? |