Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 27
(2005)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bas Andeweg en Jaap de Jong
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingGa naar eind*Dames en heren. Een bekend universitair docent taalbeheersing houdt een lezing bij een diner voor de landelijke naturistenvereniging Licht en Leven. Hij wordt ontvangen door de leden van het bestuur, die niet meer aan hebben dan waar de natuur zelf de mens mee heeft uitgerust. Het bestuur suggereert dat hij zich wel even op wil frissen voor het diner. Hij gaat naar zijn kamer en realiseert zich pas dan dat hij zich zal moeten ontkleden zoals de rest van zijn publiek. Zenuwachtig en besluiteloos ijsbeert hij door de hotelkamer. De tijd voor het diner breekt aan. Met de moed der wanhoop kleedt hij zich uit en poedelnaakt loopt hij de eetzaal in - om er achter te komen dat alle gasten ter ere van hem hun avondkleding hebben aangetrokken. In mijn presentatie over onderzoek naar het conformeren als factor in interculturele communicatie wil ik vanmiddag ingaan...Ga naar eind1
Wie weet hoeveel sprekers worstelen om de rijke inhoud van hun lezing in de beperkte spreektijd te persen (Blokzijl 2001), zou kunnen fronsen bij deze stijlkeuze: een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anekdote van ruim 120 woorden in plaats van een bondiger no nonsense-begin. Is deze stijlfiguur wel goed gebruikt of wordt er kostbare tijd van het kritische publiek vermorst? Toch wordt sprekers regelmatig de anekdote in de inleiding aangeraden in presentatieadviesboeken: ‘Vermijd abstracte en formele openingen, begin met een persoonlijke anekdote en uw publiek luistert direct’ (Van der Spek e.a., 2000:16).
Van het stijlmiddel anekdote bestaan uiteenlopende definities (zie bijv Burger & De Jong 1997 en Van Gorp 1991). Kern van de gegeven omschrijvingen is vaak: een korte vertelling van een bepaalde, ware of fictieve gebeurtenis, met een schilderachtige of vermakelijke trek, doorgaans afgerond met een pointe. De vertelling betreft veelal een beroemd persoon, eventueel de spreker zelf of een fictief personage. De anekdote kan een moraal hebben, maar dat is geen noodzaak zoals bij de parabel. De herkomst van het woord anekdote wordt wel toegeschreven aan een tekst van Procopius van Caesarea, biograaf van Keizer Justianus I. In dit werk, Ανεκδοτα genaamd (geschreven omstreeks 550 nChr, vaak vertaald als Ongepubliceerde dingen of De geheime geschiedenis; in contrast tot Procopius gepubliceerde werk over de keizer), beschrijft hij vaak pikante gebeurtenissen aan het Byzantijnse hof.Ga naar eind2
De anekdote, het kleine verhaaltje, mag dan oude papieren hebben, maar is dit stijlmiddel met al dan niet vermakelijke of schilderachtige eigenschappen, wel zo'n geschikte inleidingstechniek als sommige adviseurs beweren?
Deze vraag wordt beantwoord in het kader van een groter onderzoek dat we hebben verricht als dissertatieproject naar uiteenlopende inleidingstechnieken in toespraken (Andeweg & De Jong 2004). Dit artikel biedt een staalkaart van de soorten onderzoek die we in de dissertatie hebben gecombineerd, maar nu toegespitst op één inleidingstechniek. De onderzoeken naar advisering over de anekdote, het gebruik bij twee groepen sprekers en de ontvangst van dit stijlmiddel (vastgesteld via experimenten) bieden in samenhang inzicht in de waarde van deze openingstechniek. Hieronder beantwoorden we kortom:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Klassieke adviezen over de anekdoteVoor ons 21e-eeuwers vormt het gedachtegoed van de Griekse en Romeinse retorici de basis van ons denken over hoe een spreker zich te gedragen heeft in vele problematische situaties. Bij een analyse van een retorische openingstechniek is het daarom zinvol om te zien welke ideeën er over deze aanpak bestonden. In ons onderzoek hebben we zes belangrijke bronnen opnieuw gelezen en in context geanalyseerd.Ga naar eind3 We werkten met een Nederlandse vertaling van de bron - in enkele gevallen voor deze gelegenheid vertaald door de classicus prof. dr. P. Schrijvers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De klassieke auteurs kenden het verhaaltje als stijlmiddel (o.m. paradeigma / exemplum). Dit verhaaltje kon op verschillende plaatsen in de toespraak voorkomen: in de narratio, in de argumentatio en in de digressio.Ga naar eind4 Het kende diverse functies, variërend van een argumentatieve (probare) tot een diverterende (delectare) functie. Wellicht dat dit verhaaltje de stamvader van de anekdote is te noemen.Ga naar eind5 De klassieke auteurs hebben zich sporadisch uitgelaten over het middel van de anekdote als techniek om een toespraak te beginnen. Bij de gebruikelijke toespraakinleiding - het exordium - werd de spreker aanbevolen drie centrale doelen te bewerkstelligen. De spreker diende het publiek in de inleiding aandachtig te maken (attentum parare), welwillend te maken (benevolum parare) en het publiek in staat te stellen de rest van de toespraak te begrijpen (docilem parare). De volgorde waarin die doelen gerealiseerd dienen te worden was niet vast omschreven. We kwamen nagenoeg elke mogelijke volgorde in de geschriften tegen. Het belangrijkste middel dat de klassieke auteurs zagen om het publiek aandachtig te maken was het benadrukken van het belang van de zaak voor de luisteraars. De gegeven welsprekendheidsadviezen hadden vooral betrekking op het spreken voor de rechtbank, maar konden bijvoorbeeld ook bestemd zijn voor betogen in de volksvergadering of bij een jaarlijkse herdenkingsplechtigheid. Slechts in een beperkt, specifiek soort gevallen zagen de klassieke auteurs wel wat in het beginnen met de omweg van het vertellen van een verhaaltje. Bijvoorbeeld bij een publiek dat al zeer vermoeid is van het luisteren naar eerdere sprekers wordt een omweg aanbevolen. Dit type inleiding wordt een insinuatio genoemd: een sluipweg. Ook in gevallen dat de luisteraar al overtuigd is door de tegenstander of als de zaak waarover gesproken wordt weinig verheffend is, wordt een insinuatio aanbevolen. Rhetorica ad Herennium noemt in dit verband zonder verdere uitweiding maar liefst achttien middelen die gelach kunnen opwekken: een fabel, een plausibel verhaaltje, karikatuur, understatement, dubbelzinnigheid, suggestieve opmerking, sarcasme, dwaasheid, overdrijving, bagatellisering, woordspeling, onverwachte wending, vergelijking, nieuwtje, (historische) anekdote, versregel, hatelijkheid of compliment aan het adres van iemand.Ga naar eind6 Quintilianus (4.1.49) stelt: ‘Op zijn tijd werkt een geestigheid verfrissend, en als de rechter zich om wat voor reden dan ook prettig voelt, voorkomt dat verveling.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Moderne adviezen over de anekdoteWij 21e-eeuwers spreken zelden voor rechters en jury's. De gang in onze rechtsspraak is grotendeels via de schriftelijke weg. Een advocaat leest over het algemeen voor. Alleen in sommige gevallen - zoals het kort geding - lijkt de toespraak er nog toe te doen (Broekers-Knol & Van Klink 2000). Tekenend is dat er in de 20e eeuw nauwelijks nog adviezen op schrift verschenen voor de beginnende advocaat. Wel werd in 1989 een integrale uitgave uit de eeuw daarvoor nog uitgebracht (Van der Linden 1827/1989), waarin de jurist Joannes van der Linden ontraadt veel energie in de inleiding te steken, want: Een regter derhalven, wiens hart wel geplaatst is, en die zijn pligt kent, laat zich door geene winderige en zwellende voorafspraken voorinnemen. Deze mogen voor een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oogenblik het oor kittelen, of zelfs den geest bedwelmen, doch zij hebben spoedig uitgewerkt, en zijn geheel vervlogen, wanneer de Regter zich tot het onderzoeken en beoordeelen der zaak met kalmte nederzet.’ [p49/50] Spreekadviezen voor gewone mensen verschijnen er echter des te meer. Welke mogelijkheden zien de twintigste-eeuwse presentatieadviseurs voor de anekdote? Is er in het begin van de eeuw nog slechts sprake van enkele werken per decennium, aan het eind van de eeuw noteerden we bij een onderzoek naar de verschenen adviesboeken over het voorbereiden en houden van toespraken in het laatste decennium een productie van 79 boeken met adviezen voor mondelinge presentaties. Van de verzameling van 136 door ons achterhaalde boeken die in de afgelopen eeuw in Nederland verschenen over mondelinge presentaties hebben we een selectie gemaakt. We legden de complete bronnenlijst voor aan een groep van tien deskundigen op dit terrein. We vroegen hun een puntenwaardering toe te kennen aan ieder werk op deze lijst. Hierdoor ontstond een top-honderd van adviesboeken van de 20e eeuw. We selecteerden en analyseerden alle boeken die een minimum van drie punten hadden toegekend gekregen (42 boeken). Om de analyse van de boeken betrouwbaar uit te voeren namen we diverse maatregelen, o.m. gebruikten we een analyseformulier, voerden we de analyses met twee beoordelaars uit en maakten we de resultaten gemakkelijker controleerbaar door als bewijsplaats alle gevonden adviesfragmenten als citaten toe te voegen (zie verder Andeweg & De Jong 2004: 90-98). Hoewel de moderne auteurs de klassieke functies niet meer allemaal op dezelfde manier behandelden en benoemden, bleken verreweg de meeste adviezen categoriseerbaar te zijn als (varianten van) klassiek-retorische functiedrieslag. In de 20e eeuw worden tevens nieuwe - niet-klassieke - functies aan de inleiding toegekend. Ruim een kwart van de auteurs noemt de functie contact maken (zie voor een vergelijkbare ontwikkeling in Duitsland Bremerich-Vos 1991).
Hoe kijken de 20e-eeuwse auteurs aan tegen de anekdote als inleidingstechniek? De anekdote, een ‘korte, snedige en afgeronde vertelling’ (Edens 1979:88), blijkt in het onderzoek de meest geadviseerde inleidingstechniek om de aandacht te trekken (67%). Aandachtstechnieken als uitdagende bewering (55%), citaat (48%), vraag (48%), iets geestigs presenteren (45%) en actuele invalshoek (45%) worden minder vaak aanbevolen. De anekdote kan verschillende inleidingsfuncties realiseren:
[zoek] een verhalend gedeelte waaruit het onderwerp, desnoods de titel, naar voren komt, waarnaar het publiek met genoegen zal luisteren en waarmee de belangstelling voor het onderwerp wordt gewekt (p56) Edens (1979) verklaart de aandachttrekkende werking doordat ‘veel toehoorders zich erin kunnen herkennen’ (p17).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet ieder verhaal is bruikbaar als anekdote. De adviseurs stellen verschillende voorwaarden aan de techniek en het gebruik ervan. Anekdotes moeten:
Over sommige voorwaarden worden tegenstrijdige adviezen gegeven:
U vertelt een voorval dat uzelf is overkomen. ‘Toen ik gisteren in de Kalverstraat liep...’ is zo'n beginzin die aandacht trekt. (p405) Edens (1979) waarschuwt hierbij: Het is goed als de spreker zelf optreedt in het verhaal, het verschaft het verhaal iets geloofwaardigs, minder juist is het als hij zelf de held speelt. Zoiets zal de sympathie van de toehoorders voor de spreker niet doen toenemen. (p88)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet aankondigen dat we een verhaaltje gaan vertellen [...] en dat onze geschiedenis dient om te komen tot ons onderwerp. (p72) Ook Carnegie (1994) en Edens (1979) vinden een inleidende zin voor de anekdote onnodig. ‘Begin pakkend door u meteen midden in uw verhaal te storten’, zo stelt Carnegie (1994, 179). Als we de verschillende meningen van deskundigen samen nemen, dan blijkt de anekdote een veelzijdig middel: een alleskunner. Waarom is de anekdote zo'n populaire techniek? ‘Mensen zijn gek op verhaaltjes’, stellen Van der Spek e.a. (1990). Wanneer een spreker begint met ‘Op weg hiernaartoe kwam ik een wonderlijk geklede man tegen, die mij de volgende nog wonderlijker vraag stelde’, schieten veel luisteraars in de vertrouwde luisterhouding van hun jeugd: ha, een verhaaltje, daar gaat iets leuks of spannends volgen.Ga naar eind7 De anekdote blijkt volgens velen een handige techniek om een toespraak te beginnen; het wordt niet gezien als een tijdverspiller. Wie een verhaal begint te vertellen kan in het algemeen op een aandachtig gehoor rekenen. De moderne adviseurs kennen ook andere functies toe aan de techniek: het publiek in welwillende stemming brengen (benevolum parare-functie), het geheugen stimuleren (docilem parare-functie), contact maken. In de moderne adviesliteratuur wordt de anekdote een geschikte inleidingstechniek geacht in talrijke genres. Van der Spek (1995) stelt echter dat anekdotes minder gepast zijn bij formele toespraken (uitreiken van decoraties) of toespraken met een negatieve aanleiding (slecht-nieuwstoespraken) en herdenkingsredes. Het is voorstelbaar dat de anekdote ook minder bruikbaar is op momenten waarbij het publiek erg gespannen is en gericht is op wat er over het onderwerp van de toespraak gezegd zal worden (en het verwerven van aandacht dus geen probleem is). Niet ieder verhaal is bruikbaar als anekdote. Relevantie en kortheid zijn belangrijke voorwaarden aan (het gebruik van) de techniek. Moderne adviseurs zien veel in een toespraakopening met een anekdote. Passen ervaren sprekers deze techniek toe? Bij gebrek aan voorstudies kozen we voor brede, inventariserende onderzoeken onder twee groepen sprekers - ingenieurs en speechschrijvers - aangevuld met gedetailleerdere analyses van hun inleidingspraktijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Sprekende professionalsDe eerste groep sprekers, Nederlandse ingenieurs, kozen we omdat het een beroepsgroep is in vaak belangrijke maatschappelijke posities, waarin het houden van presentaties van belang is. In brede kringen bestaat er overigens een even taaie als negatieve opvatting over de communicatieve kwaliteiten van deze groep, die vaak de taak heeft complexe kennis en strategische keuzes met behulp van toespraken met andere belanghebbenden te delen. Weller & Stuiveling (1961, 207) stellen zelfs: Veel ingenieurs zijn door een tekort aan taalkundige vaardigheid en aan concentratie niet in staat hun gedachten op de juiste manier tot uitdrukking en daarmee tot geldigheid te brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In samenwerking met de ingenieursberoepsverenigingen KIvI en NIRIA is een grootschalig en uitgebreid survey-onderzoek (130 open en gesloten vragen) gedaan onder Nederlandse ingenieurs (ir. en ing.) om hun visie te achterhalen op diverse aspecten van mondeling presenteren (o.m. de anekdote als inleidingstechniek). De op leeftijd en opleiding gestratificeerde random steekproef (N=4000) leverde een acceptabele response op van 25%.
De ingenieurs in dit onderzoek presenteren relatief vaak, gemiddeld zo'n één keer per twee, drie weken. Ze vinden het een belangrijke taak en een plezierige activiteit. De respondenten vinden een presentatie over het algemeen niet bijzonder moeilijk. Het belangrijkst vinden ingenieurs het bepalen van de doelstelling en het aanbrengen van een structuur in het verhaal. De significant minst belangrijke voorbereidingsactiviteit, maar altijd nog 3.8 op een vijfpuntsschaal, is het verzinnen van een pakkende opening. Wat zou een goede inleiding moeten bevatten? Uit tabel 1 blijkt dat een grap of anekdote tot de minder vaak gekozen technieken behoort.Ga naar eind8
Tabel 1: Kenmerken van een inleiding
a vijfpuntsschaal 1 sterk oneens - 5 sterk eens De docilemtechnieken (doelstelling en structuuroverzicht) voeren de lijst aan. De ethosopening - een benevolumtechniek - sluit samen met anekdote of grap de rij. Uit een multivariate analyse blijkt dat er een effect is van leeftijd (F(5, 829)=6.60 p<.001) en van opleiding (F(5, 829)=2.95 p<.05). Oudere (> 40 jaar) ingenieurs vinden een anekdote of grap in de inleiding belangrijker dan jongere ingenieurs. Ook vinden ouderen een opening met een aandachtstrekker en een ethos verhogende passage over de spreker (en zijn achtergrond) belangrijker dan de jongeren.
De survey bevatte ook een aantal open vragen over de twee laatst gehouden presentaties. Zo werden over 966 presentaties bruikbare gegevens verzameld. De antwoorden werden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gecategoriseerd (de betrouwbaarheid van de categorisering, vastgesteld door middel van een partiële hercategorisering, kwam uit op een acceptabele Cohens Kappa van .80). Het trekken van aandacht in de inleiding gebeurt, zo bleek uit de antwoorden, op uiteenlopende manieren. Tabel 2 geeft een overzicht van de gesignaleerde technieken:
Tabel 2: Gesignaleerde attentumtechnieken [N presentaties: 966]
* - K=klassieke techniek; M=moderne techniek
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In slechts 15,6% van de presentaties is er sprake van een attentumtechniek. Veel attentumtechnieken worden zelden ingezet. Opvallend is dat de meest geadviseerde aandachtstechniek, anekdote, (net als de grap - iets geestigs presenteren) zelden door ingenieurs wordt verkozen. Hoewel de ingenieurs - zo blijkt elders uit de vragenlijst - als luisteraars een humorvolle presentatie duidelijk waarderen, lijken ingenieurs als sprekers in de praktijk te volstaan met een rechttoe-rechtaan aanpak en erop te rekenen dat hun eigen publiek niet verleid hoeft te worden om geconcentreerd te gaan luisteren. Deze op informatieoverdracht gerichte werkwijze strookt met het cliché van de ‘vierkant sprekende en schrijvende’ ingenieurs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Professionele sprekersNaast de groep van sprekende professionals, ingenieurs die vrij regelmatig voor hun beroep moeten presenteren, is gekozen voor een tweede groep: professionele sprekers, sprekers voor wie het houden van toespraken tot de essentiële beroepsvaardigheden behoort en die wekelijks enkele speeches voor hun rekening nemen. Professionele sprekers bij uitstek zijn de bewindslieden: de ministers en staatssecretarissen. Zij spreken de teksten wel uit, maar het is een publiek geheim dat die worden vervaardigd - in al dan niet nauw overleg - door hun speechschrijvers. Immers, als ze al die speeches zelf zouden schrijven kwamen de ministers niet meer toe aan regeren. Wat zijn de opvattingen van de speechschrijvers over de anekdote als inleidingstechniek? We stuurden een enquête naar alle Haagse speechschrijvers (N=29; response 72%). Een focusgroepbijeenkomst (Krueger 1994) en een analyse van de twee door hen laatst geschreven speeches vulden het onderzoek aan. In de enquête - gemodelleerd naar de ingenieursenquête - werd naar hun opvattingen gevraagd over aspecten van hun speechschrijverswerk; veel vragen waren gericht op de inleiding. In de vragenlijst werden over de twee recentste speeches van de schrijvers concrete vragen gesteld.
In vergelijking met de ingenieurs vinden de speechschrijvers het trekken van de aandacht een veel belangrijker inleidingsfunctie (4.2 op een vijfpuntsschaal; zie tabel 3).
Tabel 3: Een goede inleiding bevat doorgaans:... [op schaal 1 zeer oneens t/m 5 zeer eens]
a vijfpuntsschaal 1 sterk oneens - 5 sterk eens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In tabel 3 is verder te zien dat ook de speechschrijvers de anekdote niet bijzonder hoog plaatsen (2.9). Dit is opmerkelijk want in diverse publicaties van speechschrijvers (Groot & Broekmeulen e.a. 1999:17; Groen 2001) wordt de anekdote juist als een krachtig stijlmiddel gezien om aandacht te trekken. De speechschrijvers van het ministerie van Verkeer en Waterstaat omschrijven het verzoek om publieksgericht te zijn als volgt: ‘Zorg voor krenten in de pap. Bijvoorbeeld [...] anekdotes als: ‘Het regende zo hard dat de noodvuurpijlen al na twee meter neerstortten. Gelukkig had kapitein Jansma van de Reddingsmaatschappij dat tijdig in de gaten.’’ (Groen 2001).Ga naar eind9
Tijdens de focusgroepbijeenkomst werd het belang van de anekdote onderstreept. Ook zijn we daar met de speechschrijvers nader ingegaan op de noodzaak van een relevante anekdote: mag een aandachtstrekker in de inleiding los staan van de daarop volgende tekst, bijv. een losse anekdote? Deze vraag wordt door sommigen positief beantwoord. Toch stelden de meeste aanwezigen dat ze als schrijver geen losse aandachtstrekker invoegen. Dat vinden ze niet professioneel: ‘Als schrijver doe ik het niet, want ik vind het beneden mijn stand, maar als luisteraar blijk ik er positiever over te zijn dan ik had verwacht. Ik ben er dus ambivalent over.’
De speechschrijvers vinden het gebruik van een anekdote ook afhankelijk van het soort speechgelegenheid. Een anekdote wordt bruikbaar geacht in een meer informele setting (‘palen- en lintenspeech’ in tegenstelling tot meer inhoudelijke speech). In formele internationale speeches is het voorop plaatsen van een anekdote vaak niet geëigend, omdat daar eerst allerlei plichtplegingen (bedanken van voorzitter e.d.) afgewerkt moeten worden.
De enquête en focusgroep leverden een beeld op van wat de speechschrijvers in het algemeen vinden van het gebruik van anekdotes. Hun speeches geven een beeld van wat ze doen. Om dit beeld scherp te krijgen hebben we op twee manieren informatie verzameld.
In tabel 4 is een overzicht opgenomen van de aandachtstechnieken die volgens de schrijver aanwezig waren in de inleidingen van de speeches en de technieken die bij analyse bleken voor te komen in dezelfde speechinleidingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 4: Aangetroffen attentumtechnieken in 21 speeches
* Schrijver: technieken in inleiding die door de speechschrijvers zijn benoemd
De aandachtstechnieken anekdote en het belang van het onderwerp benadrukken komen met enige regelmaat voor (in 3 van de speeches; 14%). Secretaris-generaal Borghouts opent zijn speech over klachtenafhandeling met een anekdote: Een paar weken terug las ik iets opmerkelijks. Het stond in de krant, u zult het ook gezien hebben. Het ging om een kwestie waar we jaren niets van gehoord hadden, namelijk de kwestie Aantjes. Ik doel op het bericht dat de historicus De Jong erkent dat hij in 1978 fouten heeft gemaakt in deze zaak, dat hij te kort door de bocht ging bij het presenteren van zijn bevindingen. Dat het 22 jaar heeft geduurd voordat De Jong zoiets zegt, geeft aan hoe moeilijk het is om fouten toe te geven. En dat geldt niet alleen voor personen, dat geldt ook voor organisaties - die immers uit mensen bestaan (Borghouts; speech 6Ga naar eind11). Minister van Landbouw L.J. Brinkhorst koppelt een anekdote aan een vleierij: Toen ik bij de voorbereiding van deze bijeenkomst een blik wierp in het AVEBE-jaarverslag dacht ik even dat ik een receptenboek in handen had. Ik stuitte op een gerecht voor croutons voor pastei en soep, een stevig garengerecht en een gerecht voor polyester flensjes. Bij nader inzien bleek het toch om uw jaarverslag te gaan. Ik kan u zeggen: de culinaire illustraties in uw jaarverslag bevielen mij wel. Want met deze recepten geeft u aan dat u de eindgebruiker goed in beeld heeft. U laat zien dat u gericht bent op de wensen van uw afnemers (Brinkhorst; speech 10). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het valt met name op dat de meest geadviseerde twintigste-eeuwse aandachtstechniek, de anekdote, in dit corpus relatief weinig voorkomt (in 5 van de speeches; 24 %), dit overigens in tegenstelling tot wat de schrijvers zelf zeggen gebruikt te hebben. De anekdote blijkt bij de speechschrijvers een ruimere verzameling aan technieken te vertegenwoordigen, waar naast de echte anekdote (korte, snedige en afgeronde vertellingen) ook voorbeelden, vergelijkingen en concretiseringen deel van uit maken. Een deel van de speechschrijvers hanteert blijkbaar een lossere definitie van de anekdote-techniek.Ga naar eind12 Zo werd het onderstaande voorbeeld door de speechschrijver van de staatssecretaris van defensie Van Hoof als anekdote gekarakteriseerd, waar wij eerder een uitgewerkte vergelijking zien. Een ander beeld dat de titel ‘Spel zonder Grenzen’ oproept, is dat van het immens populaire tv-programma in de jaren zeventig, waar veel Nederlanders voor thuis bleven. Een vast onderdeel van de uitzending was de zeephelling, waar de deelnemers uit alle macht tegenop krabbelden. Vaak mislukten de pogingen omdat ze tevergeefs houvast zochten en eindigde de klauterpartij weer aan de voet van de helling. Andere bezienswaardige onderdelen speelden zich af boven een waterbak. Voor je het wist ging er iemand kopje onder. In het Spel zonder Grenzen dat materieelverwerving heet, zijn er soms van die momenten dat ik mij op een zeephelling waan of het gevoel heb dat een nat pak dreigend dichtbij is (Van Hoof; speech 18). Overigens, ook als we een minder strikte definitie van de anekdote zouden hanteren, blijft dit aantal achter bij de verwachting. De ruimere definitie van de anekdote-techniek kan mogelijk toegeschreven worden aan de achtergrond en opleiding van de speechschrijvers. Hoewel sommigen een taal- en communicatieopleiding achter de rug hebben, blijken de meesten eerder vakinhoudelijk geschoolde beleidsmedewerkers met een vlotte pen dan opgeleide speechschrijvers. Een verdere scholing zou wellicht niet alleen tot eenduidiger gebruik van terminologie kunnen leiden, maar het zou ook kunnen leiden tot bewuster gebruik van het exordiaal potentieel.
We maken een tussenbalans op. Voor de moderne adviseurs is de anekdote een zeer belangrijke aandachtstechniek. De sprekende professionals, de ingenieurs, hebben aan hun adviezen geen boodschap. Aandacht trekken in het algemeen is voor hen geen primaire functie van de inleiding en ten opzicht van andere aandachtstechnieken neem de anekdote een middenpositie in; zelfs als de humoristische anekdote of grap daarbij wordt samengenomen. Aandacht trekken is voor de professionele sprekers en hun speechschrijvers de belangrijkste inleidingsfunctie. De anekdote-techniek wordt door hen zelf het meest gebruikte stijlmiddel genoemd om aandacht te trekken. In onze analyse van de praktijk blijft de techniek in kwantiteit evenwel achter bij andere gebruikte aandachtstechnieken zoals de uitdagende bewering, de vraag en de metafoor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Experiment: de effectiviteitVeroorzaken de geadviseerde inleidingstechnieken de effecten die door de adviseurs voorspeld worden? Met andere woorden: levert een aandachtstechniek als de anekdote een meer aandachtig en geboeid publiek op? De ideeën over inleidingsfuncties en -technieken zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over het algemeen gebaseerd op de ervaringen van retoricadocenten en sprekers. Sociaalpsychologisch onderzoek naar de effecten van de anekdote als inleidingstechniek ontbreekt echter.Ga naar eind13 Ook is het interessant om na te gaan of die verwachte effecten lokaal zijn, met andere woorden, alleen kortstondig waarneembaar direct na de inleiding, of dat ze invloed blijven uitoefenen op de perceptie van de luisteraars gedurende de gehele toespraak. In deze paragraaf presenteren we een aantal experimenten over verschillende technieken waarbij we in dit artikel vanzelfsprekend de anekdote centraal stellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.1 Direct na de inleiding.We construeerden drie verschillende inleidingen die aan meerdere groepen luisteraars werden vertoond (zie tabel 5). De anekdote-techniek definiëren we binnen het kader van deze experimenten als een kort, snedig, afgerond verhaal waarin het onderwerp van de toespraak wordt geïntroduceerd op een levendige en verbeeldingsvolle manier. Het is geen verhaal waarin de spreker een (hoofd)rol speelt. De focus van de techniek richt zich op het onderwerp van de toespraak; de techniek beschrijft een gebeurtenis op zo'n manier dat de aandacht van het publiek wordt getrokken en op het onderwerp wordt gericht. Van de overige twee inleidingstechnieken is de eerste de uw probleem-inleiding: de focus ervan is gericht op de luisteraars. Het onderwerp wordt gepresenteerd in het licht van de relevantie ervan voor de luisteraars. En de tweede is de ethos-inleiding: de focus ligt hier primair op het positief beïnvloeden van het beeld dat het publiek van de spreker heeft, met name van diens deskundigheid met betrekking tot het onderwerp. Iedere inleiding werd afgesloten met een vooruitblik op de presentatie. Deze vooruitblik was een combinatie van de docilemtechnieken: kern van de zaak geven (stelling of standpunt) en aankondiging van hoofdpunten (partitio). Iedere inleiding duurde ongeveer 1.45 minuten (anekdote 1.55; uw-probleem 1.45; ethos 1.35). We construeerden als meetinstrument een vragenlijst om de mogelijke effecten na te gaan. De lijst bestond uit drie delen, waaronder een beoordeling van de afzonderlijke inleidingen op de factoren geboeidheid, geloofwaardigheid, begrijpelijkheid (vijfpuntsschaal; factoren geëxtraheerd door middel van factoranalyse; >.75). De proefpersonen (N=278) zagen alle drie de inleidingen op video. De vertoonvolgorde werd systematisch gewisseld. Ieder van de zes mogelijke vertoonvolgordes werd aan een deel van de totale groep gepresenteerd.
Een multivariate analyse geeft significante hoofdeffecten op de waardering voor boeiendheid F(2, 269)=45,41 p<.001, geloofwaardigheid F(2,272)=26,74 p<.001 en begrijpelijkheid F(2, 274)=31,48 p<.001. De resultaten zijn verder geanalyseerd met hulp van t-tests. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 5: Inleidingsvarianten (zie video-opname van de verschillende condities op www.deEersteMinuten.nl)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 1: verschillen tussen inleidingstechnieken (N= 278)
[waarden met verschillende subscripten verschillen significant van elkaar - Paired sample t-tests; a/b/c: p<.01] De anekdote-techniek en de uw-probleemtechniek worden even boeiend gevonden, zij het dat ze in absolute zin niet erg hoog gewaardeerd worden (3.3 op een vijfpuntsschaal). De ethostechniek scoort hier significant lager. Wat betreft geloofwaardigheid is er een duidelijke rangorde waarneembaar. De spreker in de ethosinleiding wordt als meest geloofwaardig gewaardeerd. De spreker wordt met de uw-probleeminleiding op zijn beurt weer als geloofwaardiger gewaardeerd dan met de anekdote-inleiding. De luisteraars reageren op wat de spreker over zichzelf zegt. De ethosinleiding wijkt eveneens af op de factor begrijpelijkheid: deze inleidingstechiek wordt het laagst gewaardeerd. Ook de verschillen tussen de anekdote-inleiding en de uw-probleeminleiding zijn significant in het voordeel van de uw-probleeminleiding.
Samenvattend kan gezegd worden dat de verschillende inleidingstechnieken op verschillende wijze de luisteraars beïnvloeden. De manier waarop dat gebeurt, ligt in het verlengde van wat de adviseurs erover te berde brengen. De anekdote-techniek heeft als verwacht effect dat de luisteraars geboeid(er) verder luisteren. De techniek zichzelf geloofwaardig voorstellen versterkt de geloofwaardigheid van de spreker, maar is minder bruikbaar om het publiek te boeien dan de andere twee technieken. De uw-probleemtechniek lijkt wat meer een alleskunner. De luisteraars zijn even geboeid als bij de anekdote, maar ook meer overtuigd van zijn deskundigheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.2 Na de toespraak.Traditioneel is de inleiding slechts een klein deel van de toespraak, gemiddeld zo'n tien procent van het geheel. Hoe groot is het belang nu van dit geringe deel van de toespraak als we kijken naar het oordeel van het luisterend publiek? Heeft een gerea- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liseerd effect in de inleiding een gevolg voor de toespraak als geheel? Onze vraag luidde immers of het zinvol is om kostbare spreektijd te besteden aan retorische middelen als een pakkende anekdote. Misschien zijn de effecten slechts lokaal en van korte duur en verdwijnen ze in de loop van de verdere presentatie. Misschien is een directe aanpak, waarbij de kern van de informatie voorop wordt gezet, voor de luisteraars een teken dat de informatie belangrijk is en onthouden ze er dientengevolge meer van (Reynolds & Shirey 1988). De effecten zoals die gemeten werden in het eerste experiment, waren gebaseerd op meningen: een score op een lijst met stellingen - wat de luisteraars echt onthielden maten we nog niet.
Om deze vragen te beantwoorden was het noodzakelijk te beschikken over een volledige, levensechte presentatie. We schreven een presentatie die kon volgen op de eerder onderzochte drie inleidingen. De speech werd gepresenteerd door dezelfde spreker als uit het eerste experiment. Drie verschillende presentaties ontstonden door de drie inleidingen uit het eerste onderzoek te monteren voor de opgenomen presentatie. Een vierde presentatie werd gecreeerd door een presentatie die begon met het tweede, vaste deel van de inleiding; we noemden dit de directe-aanpakvariant. Ook hier werd een driedelige vragenlijst geconstrueerd; de factoren echter hadden nu betrekking op de gehele presentatie en niet alleen op de inleiding ervan. Een van de delen bestond uit een begripstoets (open vragen). De proefpersonen (N=195) zagen in groepen van gemiddeld 48 proefpersonen één van de vier video's. De open-vragentoets leverde een begripsscore op (scoring open vragen door twee onafhankelijk beoordelaars; Cohens kappa: .77). Uit de multivariate analyse bleek een algemeen effect (F(15, 514)=2.99 p<.001) van het type inleiding. Nadere univariate analyse gaf aan dat het effect onder meer gelokaliseerd kon worden bij de begripsscore: de directe aanpak scoorde lager dan bij de beide attentumvarianten anekdote en uw-probleem. De ethosaanpak neemt een middenpositie in. Een multivariate analyse gaf geen effect aan voor de overige factoren boeiendheid van de hele toespraak (gemiddeld 2.19), geloofwaardigheid (gemiddeld 3.33) en begrijpelijkheid (gemiddeld 3.38).
Samenvattend: als we de onderzochte technieken met elkaar vergelijken direct aan het einde van de inleiding dan blijken de attentumtechnieken beduidend meer aandacht te genereren en de gebruikte benevolumtechniek meer geloofwaardigheid. Meten we evenwel aan het eind van de presentatie na achttien minuten, dan blijken de verschillen tussen de drie technieken grotendeels verdwenen. Ze dempen uit. Er zijn aan het eind van de presentatie echter nog wel verschillen tussen de directe aanpak en de drie varianten. De luisteraars naar de toespraak met de directe aanpak onthouden minder van de toespraak dan de overige luisteraars in het onderzoek.
Het is goed om stil te staan bij de beperkingen van het onderzoek, en de gevolgen daarvan voor de generaliseerbaarheid van de conclusies. In de eerste plaats de operationalisering van de gebruikte technieken. Waren de beschreven inleidingsvarianten realistisch en representatief voor de inleidingen zoals ze in de werkelijkheid voorkomen? De geraadpleegde experts beoordeelden de geconstrueerde inleidingen als reëel en niet afwijkend in positieve of negatieve zin van wat ze doorgaans in de praktijk aantreffen. Anderzijds is het niet uit te sluiten dat bijvoorbeeld een veel minder relevante anekdote andere scores zou opleveren. In de tweede plaats is op voorhand niet duidelijk wat de werkzame bestanddelen zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de geoperationaliseerde technieken. De verschillen tussen de technieken zijn immers velerlei. De inleidingen en vooral ook de toespraken verschillen qua lengte (de toespraak met de directe aanpak is een kleine minuut korter) waardoor mogelijk de luisteraars minder tijd hebben gehad om te wennen aan de spreker, het onderwerp en de spreeksituatie. Hoewel we doen alsof er één eenvoudig verschil in techniek is tussen de varianten, bestaan er in feite diverse kleinere en grotere stilistische verschillen waarvan het niet ondenkbaar is, dat die ieder op zich hun effecten hebben op de luisteraars. Ten derde beperkt de eenzijdige onderzoekspopulatie (studenten van een Nederlandse technische universiteit) en het genre (lezing op studiedag) de generaliseerbaarheid naar andere populaties en omstandigheden. Zo is het niet ondenkbaar dat dit onderzoek in een andere cultuur en genre tot andere resultaten zou leiden. Wannet & Gerritsen (2002) maken bijvoorbeeld duidelijk dat een ethosopening bij een productpresentatie in Frankrijk hoger gewaardeerd wordt dan in Nederland en dat een anekdote in Senegal hoger gewaardeerd wordt dan in Nederland. Anderzijds lijken de resultaten binnen onze Nederlandse context weer zeer relevant.Ga naar eind15 Ten slotte beperkt het gebruik van slechts één presentatie over één onderwerp, het Sick Building Syndrome, de mogelijkheden tot generaliseren enigszins (one message fallacy, O'Keefe 2002).Ga naar eind16 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.3 De relevantie van de anekdote.Het onderzoek in de vorige paragraaf maakt duidelijk dat een anekdote in de inleiding door de luisteraars als boeiend wordt ervaren. Veel boeiender dan een verhaaltje over de eigen kwaliteiten van de spreker in ieder geval. Aan het eind van de toespraak merkten we dat de luisteraars nog wat meer onthielden en begrepen van de toespraak wanneer deze vooraf werd gegaan door een combinatie van een anekdote met een overzicht van wat er te verwachten was, dan wanneer het overzicht zonder de anekdote werd gegeven (de directe aanpak). Het gebruik van de anekdote-techniek lijkt daarmee de adviezen van vele moderne adviseurs te ondersteunen. De analyse van de adviesboeken maakte duidelijk dat niet ieder verhaaltje geschikt wordt bevonden om als anekdote te dienen. Een belangrijke eis aan het verhaal was dat de inhoud relevant moest zijn voor wat er volgde in de toespraak. Janssen e.a. (1989:258) stellen dat een niet-relevante anekdote de luisteraar zou kunnen verwarren: ‘het publiek wordt dan op het verkeerde been gezet’. Ook de klassieke auteurs benadrukken het belang van een relevante inleiding gezien het vitium separatum.Ga naar eind17 In hoeverre is die eis van relevantie cruciaal? Loopt de spreker met een wat te ondoordachte keuze uit een standaard anekdoteverzameling gevaar om de luisteraars op het verkeerde been te zetten? En presteert het minder relevante verhaal minder dan de toepasselijker anekdote uit de vorige experimenten? In een beperkt aanvullend onderzoek zijn we daarom nagegaan of een variant op de gebruikte anekdote andere effecten teweeg brengt dan de oorspronkelijke anekdote, beide gemeten aan het eind van de gehele toespraak.Ga naar eind18 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 6: Anekdotes
De nieuwe (niet-relevante) variant legt nadruk op het belang van een zekere mate van zelfkennis bij het zoeken van een nieuwe werkomgeving. Het verhaaltje maakt duidelijk dat het werken in de naaste omgeving van anderen voordelen kan hebben, ook al is het soms wat rumoerig. Het verband met de navolgende toespraak is los. Beide inleidingen hebben het onderwerp werkomgeving gemeen. Ze verschillen in de aard van de problemen, de analyse en vooral in de conclusie, die bij de niet-relevante anekdote niet aansluit bij het behandelde in de daarna volgende toespraak. Bij de constructie zijn zoveel mogelijk overeenkomsten tussen de varianten nagestreefd: de opbouw is vergelijkbaar; sommige zinnen zijn identiek; het aantal woorden is gelijk.
De nieuwe niet-relevante anekdote werd met dezelfde spreker opgenomen als bij de vorige experimenten en voor de ontwikkelde toespraak over het Sick Building Syndrome gemonteerd. Hiermee werd dus naast de reeds bestaande vier versies beschreven in de vorige paragraaf een vijfde variant gevormd. Deze variant is in combinatie met de overige vier onderzocht en geanalyseerd. Een multivariate analyse blijkt een vergelijkbaar algemeen effect voor het type inleiding (F(20, 777)=2,50 p<.001 ηp2=.05). De posthoc-tests geven aan dat er geen verschillen zijn te constateren tussen de beide anekdotevarianten.
Beide groepen zijn vergelijkbaar ten aanzien van het belang van het onderwerp en hun interesse ervoor. De groep met een niet-relevante anekdote (N=49) blijkt iets ouder (21,9 tegen 22,9 jaar)) en geeft aan wat meer voorkennis te hebben van het onderwerp (2.39 tegen 1.95 op een vijfpuntsschaal) dan de groep met de (wel) relevante anekdote (N=57). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verschillen tussen de resultaten van de groep met een relevante anekdote en de groep met de niet-relevante anekdote (zie tabel 7) zijn geanalyseerd met behulp van t-tests. Uit die t-toetsanalyses blijkt dat de beide anekdotegroepen zich grotendeels gelijk gedragen op de verschillende factoren. De toespraken die met een relevante dan wel niet-relevante anekdote worden ingeleid, worden even boeiendheid en begrijpelijk gevonden. Ook de spreker wordt in beide gevallen vergelijkbaar geloofwaardig gevonden. De luisteraars kwalificeren beide inleidingen als even geslaagd. Het verschil op de Begripsscore is nog het grootst tussen de beide varianten en tendeert in de richting die door de adviseurs voorspeld is. Dat verschil is overigens statistisch niet significant (p=.30).Ga naar eind19
Tabel 7: Verschillen tussen relevante en niet-relevante anekdotes
In hoeverre verschilt de inleiding met een niet-relevante anekdote nu van de andere gebruikte inleidingsvarianten? De groep met de niet-relevante anekdote blijkt zich door de lagere begripsscore niet statistisch te onderscheiden van de directe aanpak, in tegenstelling tot de groep met de relevante anekdote die dat wel deed. In de overige opzichten wijken beide groepen niet van elkaar af.
De kleinschaligheid van het onderzoek vereist enige terughoudendheid bij de beoordeling van de resultaten van dit onderzoek. Het gaat hier om kleine groepen luisteraars, die weinig betrokken zijn bij de inhoud van de toespraak. Kleine verschillen in de samenstelling van de groepen kunnen daardoor een storend effect hebben gehad. Anderzijds is de context zoals we die schiepen in het onderzoek wel een heel gebruikelijke voor de betreffende proefpersonen. Binnen die context hebben de resultaten waarschijnlijk meer betekenis. Een tweede punt is de operationalisering van het begrip relevante anekdote. Misschien is onze uitwerking van de irrelevante versie nog behoorlijk relevant voor de daarop volgende toespraak. Misschien zijn we te subtiel geweest. Een inleiding volgens het principe van de bekende komiek John Cleese die na de klassieke zin ‘And now for something completely different’ overgaat tot de rest van de toespraak of sketch, was vast méér irrelevant geweest. We hebben ons in dit onderzoek laten leiden door het mogelijke gebruik van de resultaten in ons onderwijs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We hebben daarom gekozen voor minder extreme uitwerkingen van technieken, omdat die meer realistisch en daardoor didactisch bruikbaarder zijn.
Samenvattend, wat stelden we vast? Een minder goed aansluitende inleiding blijkt hetzelfde soort effect te realiseren als de relevante variant. Dat klinkt contra-intuïtief, maar men moet bedenken dat ook de wel bestaande verschillen direct na de inleiding tussen bijvoorbeeld de anekdote en de ethosopening aan het eind van de toespraak waren weggeëbd. Als het aankomt op het onthouden van de hoofdzaken van de toespraak wijst het absolute verschil tussen beide varianten wijst in de verwachte en door de adviseurs voorspelde richting, het verschil is echter statistisch niet significant. Dit onderzoek geeft dus geen ondersteuning voor de uitspraak van Janssen e.a. (1989) dat een niet-relevante anekdote het publiek op het verkeerde been zet. Het publiek onthoudt immers niet aantoonbaar minder dan bij een toespraak met een relevante anekdote. Anderzijds lijkt een spreker er verstandig aan te doen om een beter been voor te zetten om een optimaal effect van zijn toespraak te bewerkstelligen. Het blijft voorstelbaar dat bij een nog minder relevante anekdote de verschillen serieuzer worden. Verdere onderzoek naar de robuustheid van de anekdote-techniek is van belang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Conclusie / discussieDe anekdote is een aandachtstechniek van alle tijden. De anekdote is in onze opvatting een korte, snedige en afgeronde vertelling, die op een levendige en verbeeldingsvolle manier gepresenteerd wordt, bijvoorbeeld: De Romeinse keizer Nero had geen last van het werklozenprobleem: hij wierp christenen voor de leeuwen. Op een dag dat hij weer hier mee bezig was gebeurde een wonder, want één van de christenen fluisterde de leeuw die hem bespringen wilde iets in het oor en de leeuw kromp in elkaar en sloop weg. De volgende leeuw deed hetzelfde en degeen die daarna aan de beurt was ook. Nero beloofde de man vrijheid als hij zou opbiechten wat deze toverformule inhield. ‘Ik zei: ‘Smakelijk eten, maar er wordt natuurlijk wel van je verwacht dat je een paar woorden zegt’’, antwoordde de christen. Wij allen kennen die ramp even een paar woorden te moeten zeggen. Maar is het werkelijk zo'n ramp?’ (Tonckens 1985:46) Hoewel de klassieke auteurs het stijlmiddel van de anekdote zeker kenden, adviseerden ze deze niet expliciet voor de gewone inleiding. Wel werd een grappig verhaaltje aangeraden als insinuatiotechniek om een vermoeid publiek aandachtig te maken. Bij twintigste-eeuwse adviseurs is de anekdote de vaakst genoemde inleidingstechniek, net als bij de onderzochte groep speechschrijvers. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de veelzijdigheid van dit middel. Een anekdote wekt volgens de adviseurs niet alleen de aandacht van de luisteraars, maar helpt soms ook de welwillendheid van en het contact met het publiek te vergroten en kan een beter begrip van de inhoud mogelijk maken. Ingenieurs zijn niet bijzonder uitgesproken over de vraag of een anekdote een onderdeel van een goede inleiding is. De ouderen onder hen vinden een anekdote belangrijker dan de jongeren. De speechschrijvers daarentegen noemen de anekdote als de belangrijkste aandachtstechniek, maar gebruiken deze desondanks relatief weinig - in ieder geval minder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan ze zelf zeggen. Dit wordt deels veroorzaakt door de lossere definitie van de anekdotetechniek die een deel van de speechschrijvers hanteert. Uit de analyse van hun teksten blijkt dat ze er ook voorbeelden, vergelijkingen en concretiseringen onder rekenen. Experimenteel onderzoek maakt duidelijk dat een anekdote in de inleiding door de luisteraars als boeiend wordt ervaren en zij vinden dit in ieder geval duidelijk boeiender dan een passage over de eigen kwaliteiten van de spreker. Het gebruik van de anekdote-techniek lijkt daarmee de adviezen van de moderne adviseurs te ondersteunen. Ook na de inleiding doet de spreker er goed aan te blijven proberen zijn publiek te boeien; aan het eind van de toespraak is het effect van de inleiding nagenoeg weggeëbd. Loopt de spreker met een ondoordachte keuze uit een standaard anekdoteverzameling het gevaar de luisteraars in verwarring te brengen? De adviseurs stellen dat niet ieder verhaaltje geschikt is om als anekdote te dienen. Naast de eis van bondigheid is de belangrijkste voorwaarde volgens de adviseurs dat de inhoud relevant moet zijn voor wat er volgt in de toespraak. Immers, een niet-relevante anekdote kan wellicht wel de aandacht trekken, maar richt die vervolgens niet op het onderwerp en kan de luisteraar daarmee op het verkeerde been zetten. En gezien het vitium separatum, onderschreven ook de klassieke auteurs het belang van een relevante inleiding. In ons kleinschalig experiment blijkt een minder goed aansluitende inleiding echter hetzelfde soort effect op te leveren als de relevante variant: even boeiend, begrijpelijk, geloofwaardig en geslaagd. Al te grote kieskeurigheid bij de selectie van verhaaltjes lijkt dus niet noodzakelijk te zijn.
Nog een opmerking over de veelzijdigheid van de gebruikte onderzoeksmethodes. Door de anekdote als stijlmiddel in de inleiding van toespraken van verschillende kanten te benaderen, hebben we enerzijds een rijkgeschakeerde beschrijving van het onderzoeksobject kunnen maken en anderzijds hoopten we dat de, soms inherente, methodologische eigenaardigheden van iedere aspectstudie elkaar enigszins zouden compenseren. De beschreven ideeën over anekdotes bij twintigste-eeuwse adviseurs zijn van een historische achtergrond voorzien waardoor het contemporaine aspect in die ideeën verduidelijkt wordt. De opvattingen van de sprekers zelf verscherpen het inzicht in de gebruikswaarde van het stijlmiddel. De aanvullende analyses van het feitelijke gebruik door de speechschrijvers verkleinen de afstand tussen opvatting en praktijk. De experimenten ten slotte bevestigen de effectiviteit van de anekdote als stijlmiddel in de inleiding en nuanceren de kracht ervan voor de gehele toespraak. Ook lijkt een van gebruiksvoorwaarden minder kritisch dan verwacht.
Leveren onze onderzoekingen direct toepasbare adviezen op voor de spreker, speechschrijver of adviseur? Kan de stap van ons deels historische, deels descriptieve en deels experimentele onderzoek gezet worden naar de prescriptie van een advies? Geïnspireerd op een metafoor van een navigatiekaart voor zeilers, die Patricia Wright (1987) ooit gebruikte in een lezing voor formulierontwerpers, kunnen we dit probleem als volgt verduidelijken. Onderzoek maakt intekening van de navigatiekaart mogelijk. Soms op de vierkante millimeter, soms met schetsmatige streken. De kaartenmaker is geen adviseur, hij draagt geen verantwoordelijkheid voor de route die een zeiler kiest. Het doel van de zeiler is niet dat van de kaartenmaker. Hij zet zelf zijn koers uit, rekening houdend met weer en wind, en uitgaande van zijn eigen ervaring, de kwaliteit van de boot en de informatie op de kaart. Deze metafoor maakt de verschillen in taken en doelen duidelijk. Onze studie beschrijft een aantal essentiële en minder essentiële bakens en stromingen. De studie levert daarmee argumenten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor een deel van de ontwerpkeuzes die van belang zijn in de eerste paar minuten van de toespraak. Beginnen moet de spreker zelf. Een veelzijdig stijlmiddel als de anekdote kan een prima begin van een toespraak vormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|