en Bas Andeweg, ‘U en je in postbus51-folders’ van Frank Jansen en Daniël Janssen en 'Vermijd de naamwoordstijl! Over stijladviezen en retorica’ van Margreet Onrust.
Jaap de Jong en Bas Andeweg doen verslag van hun onderzoek naar de anekdote als een stijlmiddel dat de spreker gebruikt om de aandacht te trekken, het publiek in een welwillende stemming te brengen, contact met het publiek te leggen en de toespraak bij het publiek beter te laten beklijven. Met behulp van experimenteel onderzoek gaan deze auteurs na hoe effectief de anekdote bij het realiseren van dergelijke doelen is in vergelijking met andere technieken. Frank Jansen en Daniël Janssen onderzoeken - eveneens met behulp van experimenteel onderzoek - in hoeverre het gekozen medium (een geschreven of een digitale versie van de tekst) en de houding van proefpersonen ten opzichte van het onderwerp van de tekst van invloed zijn op de waardering voor het gebruik van de aanspreekvorm u versus je. Margreet Onrust laat zien dat de retorische gebruiksmogelijkheden van nominaliseringen (de zogenaamde ‘naamwoordstijl’) tot nu toe in de adviesliteratuur ten onrechte nauwelijks aan bod zijn gekomen. Dit gebrek aan aandacht voor de strategische aspecten van het gebruik van nominaliseringen is volgens Onrust het gevolg van de in de advisering dominante benadering van stijl die ertoe geleid heeft dat met name de negatieve eigenschappen van de naamwoordstijl de nadruk krijgen. Aan de hand van een analyse van voorbeelden laat ze zien hoe een andere benadering van stijl aanknopingspunten biedt om op een verantwoorde manier aandacht te besteden aan het retorische gebruik van de naamwoordstijl.
Naast stijlonderzoek dat er rechtstreeks op gericht is stilistische adviezen aan schrijvers te kunnen geven, is er ook experimenteel onderzoek waarin in meer algemene zin wordt nagegaan wat de invloed van bepaalde stijlkenmerken is op de overtuigingskracht van persuasieve teksten. Het artikel ‘Stijl, cultuur en overtuigingskracht. De invloed van culturele stijlverschillen op de overtuigingskracht van een fondswervingsbrief’ van Berna Hendriks, Marianne Starren, Hans Hoeken, Corine van den Brandt, Ulrike Nederstigt en Rob le Pair in dit themanummer is een voorbeeld van dit type onderzoek. In het kader van hun belangstelling voor een effectief tekstontwerp doen de auteurs verslag van een experimenteel onderzoek naar de invloed van beknopt versus bloemrijk taalgebruik op de aantrekkelijkheid en overtuigingskracht van een fondswervingbrief voor lezers uit vijf verschillende landen: België, Duitsland, Frankrijk, Nederland en Spanje.
Er is ook stijlonderzoek dat zich in het bijzonder richt op de analyse en beoordeling van betogende teksten. Daarbij worden de verschillende manieren waarop schrijvers en sprekers gebruik maken van de verschillende soorten presentatiemiddelen geanalyseerd als onderdeel van strategische manoeuvres die erop gericht zijn de discussie zo te sturen dat de kans dat de eigen positie aanvaard wordt voor de schrijvers en sprekers zo groot mogelijk wordt. Dergelijke manoeuvres kunnen binnen de grenzen van het dialectisch toelaatbare blijven, maar ze kunnen ook ontsporen en tot ‘drogredelijke’ overtredingen van discussieregels leiden. Francisca Snoeck Henkemans verkent in haar artikel ‘Strategisch manoeuvreren met metonymie’ de mogelijkheden om in de confrontatiefase en de argumentatiefase van een discussie strategisch te manoeuvreren met de troop metonymie. Bij het in kaart brengen van deze mogelijkheden gaat zij na hoe het gebruik van verschillende typen metonymie er precies toe kan bijdragen dat een standpunt zo voordelig mogelijk wordt gepresenteerd en dat de argumentatie zo sterk mogelijk lijkt.