een zo aanvaardbaar mogelijk interactioneel resultaat te bereiken.
Het hoofdstuk over sequentie-expansie behandelt de diverse uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende paren. Nieuw is de vermelding bij de insertiesequenties van Schegloffs relatief recente onderscheid tussen post-first en pre-second uitbreidingen. Andere terminologische nieuwvormingen van Schegloffs hand, zoals de zogeheten derdepositieafsluiters in een postexpansie, waren onder een andere noemer al te vinden in Taalgebruik in gesprekken.
In het hoofdstuk over herstelorganisatie worden de klassieke onderscheidingen tussen initiatie en uitvoering en tussen zelf en ander besproken, evenals de verschillende plaatsen waarop herstel kan plaatsvinden, zonder veel nieuwe toevoegingen. Ook het hoofdstuk over topic-organisatie bepaalt zich tot de standaardbehandeling van de standaardonderwerpen: topicverandering, stapsgewijs en afgebakend, inclusief de diverse manieren van topic-initiatie, en topic-afsluiting. Ook de wijze waarop de initiatie en afsluiting van grotere beurteenheden, zoals verhalen, wordt behandeld wijkt niet af van die in eerdere overzichten. Hetzelfde geldt voor het hoofdstuk over opening en afsluiting van gesprekken.
Het slothoofdstuk, waarin de methodologie van het conversatieanalytisch onderzoek aan de orde komt, vormt een nuttige toevoeging op de bestaande overzichtsliteratuur. Mazeland bespreekt het onderscheid tussen case- en collectiestudies, de convergentie tussen analyse- en deelnemersperspectief, de methode van analytische inductie, en het verschil tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek.
Afgezien van wat terminologische verfijningen, hebben de meeste nieuwe ontwikkelingen in de conversatieanalyse van de laatste tien, vijftien jaar zich voorgedaan in de beschrijving van de organisatie van gesprekken in institutionele contexten. En dat is nu juist een onderwerp waaraan in dit boek niet meer dan hier en daar een alineaatje is gewijd; voor de rest moet de lezer het doen met literatuurverwijzingen. Maar misschien is dat een te verdedigen keuze voor een inleidend handboek.
De behandeling van de verschillende onderwerpen is, zoals ik al zei, een enkele wat minder duidelijke of overtuigende passage daargelaten, over het algemeen uitstekend. Op één, principieel, punt ben ik echter minder gelukkig met Mazelands vertoog. Op bladzijde 14 geeft hij de volgende karakteristiek van de conversatieanalytische benadering: ‘Bijvoorbeeld: bij een vraag richt Sacks zich niet primair op de relatie tussen een uiting en de functie van deze uiting, maar hij benadert een uiting als een interactionele techniek waarmee methodisch een antwoord van de gesprekspartner verkregen kan worden’. Om te beginnen is het verschil mij niet geheel duidelijk: een antwoord van de gesprekspartner verkrijgen lijkt mij een heel precieze omschrijving van de functie van een vraag. Maar belangrijker is dat de strikte tegenstelling die Mazeland hier en elders in het boek aanbrengt tussen een conversatieanalytische en een functionalistische, taalhandelingstheoretische, benadering mij misplaatst lijkt.
Die tegenstelling is ten eerste misplaatst omdat Mazeland zelf op verscheidene plaatsen in het boek een duidelijk functionalistische interpretatie geeft van de beschreven verschijnselen. Het sterkst komt dit tot uiting in het hoofdstuk over sequentieorganisatie. Daarin stelt hij op bladzijde 73 dat sprekers in gesprekken interactionele handelingen tot stand brengen, zoals iets vertellen, een antwoord geven, een voorstel doen, een advies geven, et cetera. Ik zou zeggen: sprekers voeren taalhandelingen uit. De vraag die hij vervolgens als belangrijkste aanmerkt, is ‘hoe het ontwerp van een uiting en de