| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
Levende Talen Tijdschrift, jrg. 4, nr. 2.
Britta Bendieck en Marta Stehr stellen in het openingsartikel van dit nummer vast dat de Nederlandse schooljeugd helemaal niet meer zo onberedeneerd slecht over Duitsers denkt, maar geven voor de zekerheid aan hoe leraren er in hun lessen voor kunnen zorgen dat het Duitslandbeeld verbetert. Nanette Bienfait houdt naar aanleiding van haar onderzoek naar het effect van expliciet grammaticaonderwijs aan allochtone leerlingen in een internationale ‘schakelklas’ een pleidooi voor een meer functioneel-communicatief gerichte vorm van taalonderwijs. Hilde Hacquebord licht de theoretische achtergronden toe van het zogenoemde ontwikkelingsonderzoek. Ze geeft aan wat voor werkwijze erin wordt gehanteerd, belicht de potentie die het heeft voor het talenonderwijs en laat zien in welke opzichten het verschilt van traditioneel wetenschappelijk onderzoek. Esther Hafkenscheid formuleert naar aanleiding van een dit jaar in Groningen begonnen project om de schrijfvaardigheid van bovenbouwleerlingen te verbeteren enkele concrete suggesties voor het schrijven van de verschillende soorten teksten die in de onderwijspraktijk aan de orde kunnen komen. In het kader van een afgerond dissertatieproject over de taal- en schiftkennis van analfabeten gaat Jeanne Kurvers in op de manier waarop heel jonge kinderen en volwassen allochtone analfabeten tegen syllogismen aankijken, hoe ze een verhaal vertellen bij een reeks afbeeldingen en hoe ze verhalen navertellen die hun eerst zijn voorgelezen.
| |
Moer, (2002) nr. 4, (2003) nrs. 1, 2.
De laatste aflevering van de vorige jaargang (de redactie van Moer heeft besloten het aantal afleveringen met ingang van 2002 van zes terug te brengen naar vier) bestaat uit twee artikelen van Corrine Sebregts. In het eerste artikel legt zij uit wat de methode van het begrijpend lezen door rolwisselend leren inhoudt: de leerling neemt bij het bespreken van een zakelijke tekst geleidelijk de rol van de leraar over, waardoor de leerling beter leert begrijpen wat hij leest en de leraar gestimuleerd wordt om op een andere wijze met leesvaardigheid ‘om te gaan’. In het tweede artikel legt zij uit wat de testmethode inhoudt voor het meten van de woordenschatbeheersing van leerlingen in de brugklas en laat zij zien dat de methode een goed middel vormt om tijdig op het spoor te komen van leerlingen met een zwakke woordenschatbeheersing. In de rubriek Forum pleiten Cristel van de Hoef en Robbert Roosenboom ervoor Marcel Reijmerinks in 1995 verschenen roman Alles moet anders uit de schoolbibliotheken te weren omdat de racistische uitspraken die in het boek worden gedaan niet in dienst van de personages, maar de personages in dienst van de uitspraken zouden staan. De redactie roept de lezers op om op deze vergaande stelling te reageren. Verder | |
| |
is er een bespreking van de dissertatie van Mylène Hanson, Klassengesprekken. Een interactieve benadering van onderwijs in multiculturele klassen, van de hand van Herman Giesbers.
Het eerste nummer van de lopende jaargang is een themanummer over schrijfonderwijs. Anne-Marie van de Wiel en Piet-Hein van de Ven beschrijven een volgens hen geslaagd experiment dat is uitgevoerd aan het Nijmeegse Montessoricollege met een schrijflessenserie waarin aan de hand van een ‘bouwplan’ teksten geschreven, besproken, herschreven en gelezen worden. Piet-Hein van de Ven rapporteert over de geobserveerde attitude van vierdetot zesdeklassers van het vwo ten aanzien van het schrijven. Ook doet hij verslag van interviews over schrijven met zesdeklassers van het vwo. Hans Wegman volgde een eerstejaars leerling van de lerarenopleiding van de Hogeschool Arnhem in zijn pogingen om volgens de op de hogeschool voorgeschreven methode in drie schrijfronden tot een artikel te komen voor het jeugdblad Kijk over een onderwerp waarover tevoren uitgebreid informatie was gegeven. Mieke Smits en Marieke Willemen geven een verslag van de schrijfactiviteiten op de Regenboogschool in Malden, die bekend staat om het sociale en educatieve belang dat men er aan het schrijven toekent. Ad van der Logt houdt een pleidooi voor het elektronische zoekprogramma Webquests dat in zijn ogen een vorm van actief leren inhoudt, direct toepasbaar is in de klas en een goed uitgangspunt biedt voor verdere educatieve activiteiten. Jeanne Kurvers bespreekt Verder lezen. Leesteksten voor anderstaligen van Marilene Gathier en Dorine de Kruyf.
In nummer 2 geven Ed Elbers en Mariëtte de Haan in een artikel over interculturele communicatie aan hoe leerlingen op een multiculturele basisschool in Utrecht tijdens de wiskundeles woorden behandelen waarvan de betekenis nog aan geen van hen duidelijk is. Ruth Rijks, student aan de pabo, houdt een pleidooi voor de onderwijsvorm Slash-21, die geheel zou voldoen aan de nieuwe normen van deze tijd. Ivar Gierveld, een leraar Nederlands die in deze onderwijsvorm les heeft gegeven, geeft commentaar. Linda Scheeres en Karel Stokking doen verslag van onderzoek waarin zij zijn nagegaan in hoeverre er in het voortgezet onderwijs consensus bestaat over de manier waarop het schrijfonderwijs en het daarop aansluitende examen moeten worden ingericht.
| |
Nederlandse Taalkunde, jrg. 8, nr. 2.
Het eerste artikel in dit nummer is van Hans van de Velde en Roeland van Hout, die laten zien dat een experimentele aanpak in het bestuderen van de deletie van de slot-n een goed inzicht verschaft in de externe en interne factoren die de uitspraak van de slot-n beïnvloeden. Reinhild Vandekerckhove doet verslag van onderzoek naar de distributie van de betrekkelijke voornaamwoordsvormen die en dat in Westvlaamse dialecten en in de Westvlaamse standaardtaal. Fout gebruik van de beide vormen blijkt precies daar op te treden waar Westvlaamse dialecten afwijken of kunnen afwijken van het Standaardvlaams. Helena Taelman en Steven Gillis stellen vast dat de neiging van tweejarige kinderen om in hun prosodische structurering het ritme te volgen van de trochee niet afdoende verklaart waarom ze bij het uitspreken van woorden lettergrepen weglaten of inkorten en accenten van de ene naar de andere lettergreep verplaatsen.
In de rubriek Digitaal gaan Joep Kruijsen en Jos Swanenberg na wat de Limburgse en Brabantse dialectdatabanken op het internet te bieden hebben. Marc Oostendorp bespreekt het fonologieboek Optimality theory van René Kager, Jan Nijen Twilhaar de taalkundig-antropologische | |
| |
vergelijking tussen Oost en West in Jenny van der Toorn-Schuttes Cultuur en tweedetaalverwerving, Johan De Caluwe The morphology of Dutch van Geert Booij en Folkert Kuiken de Groningse dissertatie Grammaticaonderwijs aan jongeren van Nanette Bienfait.
| |
Onze Taal, jrg. 72, nrs. 5, 6, 7/8.
Bart Bossers vraagt zich in nummer 5 af of het einde van het onderwijs in de eigen taal al in zicht is - wat hier niet wil zeggen het einde van het Nederlands in het universitaire onderwijs (voor sommige zorgelijk ingestelden ook een punt), maar het einde van het middelbaar onderwijs in de eigen allochtoonse taal; dit in verband met de aangekondigde (maar ondertussen vertraagde) afschaffing van het Onderwijs in Allochtone Levende Talen. Ninke Stukker en Frank Jansen constateren dat de hedendaagse direct mail geen terughoudendheid meer kent. Hoe directer, hoe beter, is tegenwoordig blijkbaar het idee. MarkTraa legt uit waarom mensen tegen dieren en, in het ergste geval, tegen planten praten. Het is een beetje als tegen jezelf praten, met dit verschil dat er in het laatste geval voornamelijk misnoegen wordt geuit, terwijl de dieren en de planten doorgaans op schaamteloze liefdesbetuigingen kunnen rekenen. Christine Swankhuisen en Bert Pol, van het bureau ‘Tabula Rasa strategische communicatie’, bespreken allerlei psychologische onderzoeken die uitwijzen dat mensen onbewust beïnvloed worden door de woordkeus van teksten die ze lezen. Schrijvers die graag effectieve teksten schrijven kunnen er hun voordeel mee doen. In de inleiding staat een wel heel eigenaardige bewering: iemand die een tekst leest met veel woorden van het type bloemetjesjurk, rollator en vergeetachtig gaat daarna vanzelf wat langzamer lopen. Lia van Elk en Peter-Arno Coppen vermoeden dat de partikels de laatste tijd zo sterk terrein winnen omdat ze de zinsstructuur duidelijker en daardoor het leven gemakkelijker maken. René Appel interviewt de van oorsprong Marokkaanse schrijver Hafid Bouazza, die veel blijkt te hebben opgestoken van de poëzie van Herman Gorter. Liesbeth Koenen bespreekt de handleiding voor het verbeteren van het Engels Eindelijk Engels! van Kevin Cook en Daniel Gibb.
Nummer 6 begint met een artikel waarin Ton den Boon de nieuwe woorden inventariseert die de oorlog tegen Irak heeft opgeleverd. Naast de uit de Eerste Wereldoorlog stammende dikke Bertha blijkt er nu ook een domme bom te bestaan, die anders dan de naam doet vermoeden een eigen willetje heeft. Het Poldernederlands is nog steeds niet uit de mode en zal dat voorlopig ook wel niet raken, want Loulou Edelman heeft met behulp van het computerprogramma Praat aangetoond dat het soort vrouwen dat volgens Jan Stroop de ei op zijn Poldernederlands als aai uitspreekt dat ook inderdaad doet. Stroop doet er zelf nog een schepje bovenop door te stellen dat de aai-klank ook steeds vaker te horen is doordat woorden als me en z'n steeds vaker als mij (-> maai) en zijn (-> zaain) worden uitgesproken. Robert Beekes toont aan dat pietlut in overeenstemming met de bevinding van de negentiende-eeuwse spreekwoordenboekenmaker P.J. Harrebomée en anders dan Harrebomées critici altijd zeiden wel degelijk uit de Bijbel afkomstig is (via Put en Lud, en putlut). In een zoveelste poging om op grond van tendensen in het verleden een voorspelling te doen over toekomstige ontwikkelingen, werpt Joop van der Horst ditmaal een loodje over het heden heen om, gegeven de huidige ontwikkeling van sterke naar zwakke verledentijdsvormen in samenstellingen (gezogen tegenover gestofzuigd), de ontwikkeling te peilen van sterke naar zwakke verleden- | |
| |
tijdsvormen in het algemeen. Een goede voorspelling doen is ditmaal moeilijker, omdat er in het verleden vaak heen en weer is gezwabberd tussen sterk en zwak. Marcel Lemmens laat zien dat de verschuiving van bijwoorden in een zin vaak onbedoelde betekenisveranderingen oplevert. Zo suggereert ‘We gaan eens even kijken of we opnieuw contact met Parijs kunnen krijgen’ dat men, mits de aangekondigde poging slaagt, voor de tweede keer ‘contact’ met Parijs zal krijgen, terwijl de zin juist wordt uitgesproken omdat men nog geen ‘contact’ met Parijs heeft kunnen krijgen. Marian van Eupen, bedenkster van quizvragen, benadrukt dat het zodanig ‘dichttimmeren’ van quizvragen dat meer dan één goed antwoord wordt uitgesloten een karweitje is waar ook een goede taalkennis voor nodig is. Gegeven dat er tegenwoordig nogal wat - geld - op het spel staat, kan een niet-weloverwogen formulering tot grote problemen leiden. Leonie Hagen geeft aan welke slinkse wegen bedrijven nu al volgen om het in aantocht zijnde verbod op het stellen van leeftijdseisen in personeelsadvertenties te ontlopen. Zo kan een ‘jong en dynamisch’ bedrijf vanzelf geen oude knar als portier gebruiken. (Zo'n bedrijf zou wel kunnen worden veroordeeld wegens het begaan van een divisiedrogreden.) Marc Oostendorp, in de vorige aflevering daarvan afgehouden door zijn rubriek over taal voor kinderen, bespreekt weer een proefschrift. Het werkstuk heet Taal- en formuleringsproblemen in de regelgeving. De taalopmerkingen in de adviezen van de Raad van State en is geschreven door Karl Hendrickx.
| |
Tekst[blad], jrg. 9, nr. 2.
Alaude Jaasma probeert te doorgronden hoe de kantoormeubelen- en kantoorartikelenfirma Ahrend communicatief gezien gestalte geeft aan het beeld dat men volgens de firma van de firma zou moeten hebben. Anneke Wurth, Jaap de Jong en Bas Andeweg bieden de lezers een schriftelijke versie van hun lezing ‘Ik vlei veilig of ik vlei niet’, gehouden op het VIOT-congres in Antwerpen in december 2002, waarin zij laten zien dat Nederlandse toespraakadviseurs en Nederlandse toespraakschrijvers eensgezind zijn in hun oordeel over de exordiale captatio benevolentiaetoop: geen geslijm, s.v.p. Voor tekstschrijvers die graag zouden optreden tegen opdrachtgevers die de naam van de tekstschrijver uit het colofon weglaten, maar niet weten hoe, biedt het artikel van Christina Mercken uitkomst. Het geeft aan wat de rechten zijn die de tekstschrijver in dezen kan laten gelden en wat hij kan doen als die rechten geschonden worden. Rijk Willemse is van mening dat tekstschrijvers niet alleen over het noodzakelijke vakmanschap moeten beschikken, maar ook over de vaardigheden om ‘in woord en daad’ de opdrachtgever te begeleiden in het proces waarin de door de opdrachtgever gewenste tekst tot stand komt. Dat betekent onder meer dat hij al in het stadium van de conceptualisering in dat proces betrokken moet zien te worden en er ook tot het bittere einde bij moet blijven. Als oud-beoordelaar licht Peter Bardoel de potentiële deelnemers aan de Internationale Competitie voor Technische Publicaties in over de ins en outs van de competitie. Derk Eimers heeft een artikel geschreven over de verschillende betekenissen van wat een van de belangrijkste woorden in de professioneelschrijvenwereld blijkt te zijn, ‘netwerken’. Ben Vroom geeft de tien belangrijkste obstakels weer die de zoekende websitebezoeker de zoektocht kunnen bemoeilijken. In een aansluitend artikel legt hij uit dat de oplossing van de problemen bij het zoeken niet verkregen wordt als men probeert alle problemen op te lossen maar dat de belangrijkste problemen kunnen worden opgelost als | |
| |
men zich op het oplossen van de belangrijkste problemen concentreert. Gwennie Bosma en Ariane Volz moesten de voorlichting over de kinderbijslag verzorgen. In dit artikel leggen ze uit dat ze daarbij als ‘communicatieconcept’ het nobele uitgangspunt hebben gekozen dat in de voorlichting de taal van de klant moet worden gesproken en niet die van de regelgeving. Judith Mulder interviewt Carel Jansen, hoogleraar Bedrijfscommunicatie aan de Letterenfaculteit van de Katholieke Universiteit Nijmegen, over zijn recente onderzoek naar AIDS-voorlichting in Zuid-Afrika. Marcel Uljee en Edwin Lucas ondervragen copywriter Robin Kemme over het tot stand komen van de twee radioreclames en de printadvertentie die hij gefabriceerd heeft en over zijn werk als copywriter in het algemeen. Ferdinand Pronk interviewt Betteke van Ruler, bijzonder hoogleraar bij de afdeling Communicatiewetenschap van de Universiteit Twente, over de professionalisering van de communicatiewetenschap. Susanne de Joode recenseert Medische publiekscommunicatie onder redactie van Frans J. Meijman en Frans Meulenberg. De column is dit keer van Peter Jan Schellens, die mismoedig wordt van alle opgewekte reclame- en voorlichtingsteksten die hij zich in het hedendaagse dagelijks leven moet laten welgevallen.
| |
Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, jrg. 31, nrs. 1, 2.
Nr. 1 van deze jaargang opent met een bijdrage aan een nieuwe rubriek getiteld ‘Actuele discussies in de communicatiewetenschap’. De bijdrage komt van Ruben Koning, Allerd L. Peeters en Hans Beentjes, die duidelijk maken dat de discussie over de relatie tussen agressief gedrag van jongeren en geweld op de televisie niet is afgesloten met het recente geruchtmakende artikel van Jeffrey Johnson en anderen in Science, waarin het uiteindelijke bewijs voor de invloed van het laatste op het eerste definitief zou zijn geleverd. Moniek Buijzen en Patti Valkenburg doen in een regulier artikel verslag van een onderzoek waarin in een zogenoemde vote-counting-analyse de validiteit werd getoetst van de hypothese dat televisiereclame kinderen - onbedoeld - materialistisch en ongelukkig maakt en ook nog eens tot conflicten met de ouders leidt. Hoewel in geen geval een causaal verband kon worden aangetoond, werden alle hypothesen valide bevonden. Marianne Simons, Melanie van Wijk en Jan de Ridder rapporteren over onderzoek waarin zij vaststelden dat elektronische media (ICT) op organisationeel niveau een versnellende en versterkende invloed hebben op de identificatie van mensen met het bedrijf of de organisatie waar ze werken. Leen d'Haenens, Nick Jankowski, Ard Heuvelman, Cindy van Summeren en Madelon Kokhuis vinden in een onderzoek onder lezers van elektronische en gedrukte versies van De Telegraaf en de Gelderlander geen evidentie voor de hypothese dat mensen het nieuws dat ze in een elektronische versie tot zich nemen anders ‘consumeren’ en onthouden dan het nieuws dat ze in gedrukte versie lezen. Dianne Alting en Paul Nelissen zijn met het oog op de ontwikkeling van doelmatige ‘alcoholmatigingscampagnes’ nagegaan wat de achtergronden zijn van het alcoholgebruik onder studenten. Naast ‘onberedeneerde factoren’ en groepsgeest bleken vooral de hooggespannen verwachtingen over het resultaat van het innemen het drankgebruik te bevorderen. Hans van Driel bespreekt Consumer behavior and managerial decision making (2002) van Frank R. Kardes.
Machteld Smid en Hans Beentjes rapporteren in aflevering 2 over onderzoek waarin werd nagegaan of kinderen (uit allerlei etnische groepen) personages in het | |
| |
televisieprogramma Sesamstraat herkennen als behorend tot een bepaalde etnische groep en, als dat zo is, in hoeverre hun waardering van die personages op ‘etniciteit’ gebaseerd is. De kans op herkenning bleek groter naarmate de huidskleur donkerder was en de context exotischer. De waardering werd hoofdzakelijk beïnvloed door gedrag en kleding, niet door etniciteit. Steven Eggermont bevestigt grotendeels de resultaten van onderzoek waarin werd vastgesteld dat 15- en 16-jarigen hun romantische verwachtingen sterk laten beïnvloeden door het ideaalbeeld van de knappe en sociaal vaardige liefdesgenoot dat ze in televisieprogramma's wordt voorgeschoteld. Wel is het zo dat die programma's een minimaal gehalte aan realisme moeten hebben en dat ouders en vrienden nog enige herstellende invloed op het werkelijkheidsbesef van de puber kunnen hebben. Kees van Rees en Koen van Eijck analyseren de samenstelling van de ‘mediarepertoires’ van de Nederlandse bevolking. Ze laten zien dat het media-consumerende publiek inzichtelijk kan worden ‘gesegmenteerd’ in onderscheiden publieken naar voorkeur voor type inhoud en type medium en naar een bepaalde combinatie tussen deze twee en dat de verschillen tussen de publiekssegmenten kunnen worden geïnterpreteerd met behulp van aanvullende kenmerken zoals tijdsbesteding en politieke interesse. Mark Deuze bespreekt Media/Society: Industries, images, and audiences (2002) van Favid Croteau en William Hoynes, Ellen Hijmans Dilemma's in menselijke interactie (2001) van Erica Huls en Jan Steyaert Interface en cyberspace: Inleiding in de nieuwe media van Jan Simons.
| |
Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen, (2002) nrs. 67, 68, (2003) nr. 69.
Nummer 67 bevat bijdragen van Anne-Marie van Hoof over de gebaren die mensen bewust of onbewust onder het spreken maken, Claudia Boonstra en Mirjam Koop over taalstimulering op peuterspeelzalen in de gemeente Emmen, Irene Willems en Leo Noordman over het begrijpen van semantische, volitionele en epistemische causale relaties in de context waarin ze worden gebruikt, Maritta Moisio over het maken van een Nederlandse grammatica voor Finse leerlingen, Suzanne Adema over de verhouding tussen voor- en achtergrond in de Aeneïs van Vergilius, Floor Buschenhenke over de geleidelijke afname van de moedertaal in het lexicon en An Neven over de ontwikkeling van een dieptetoets voor het meten van woordenschatkennis op basis van een combinatie van zelfstandig naamwoorden en werkwoorden.
Nummer 68 is een themanummer over taalbewustzijn. Er staan artikelen in van Jeanne Kurvers, die de metatalige kennis van analfabeten vergelijkt met die van kinderen en laagopgeleiden, Ineke van de Craats, die onderzoekt in hoeverre taalbewustzijn kan bijdragen aan het gemakkelijker verwerven van een tweede taal, June Eyckmans, Frank Boers en Renaud Beeckmans, die het belang onderzoeken van taalbewustzijn bij het verwerven van idiomatische uitdrukkingen in een vreemde taal, Anne Baker en Beppie van den Bogaerde, die de rol van ‘code-mixing’ onderzoeken in moeder-kind-interacties in dove families, en Roel van Steensel, die het verband beproeft tussen het type gezin waarin een kind opgroeit, de mate waarin het in de voor- en vroegschoolse periode thuis tot leren wordt gestimuleerd en het succes dat het vervolgens op school heeft. Annie van der Beek heeft vastgesteld dat leerlingen in kleine-kringgesprekken met de leraar complexere cognitieve taalfuncties gebruiken dan in traditionele klassikale situaties, Anne Vermeer behandelt de vooroordelen van leraren over de taalvaardigheid Nederlands van autochtone en | |
| |
allochtone jongens en meisjes in het speciale basisonderwijs en Arina Byrdina en Korrie van Helvert gaan na hoe met de brontaal en de doeltaal kan worden omgesprongen in het onderwijs in het schrijven in een vreemde taal.
In het laatstverschenen nummer 69 laten Carry van de Guchte en Anne Vermeer zien wat een passende woordkeus kan inhouden bij het kiezen van woorden voor woordenschatlessen, pleit Alied Blom voor een tekstgerichte benadering in het taalverwervingsonderwijs, zet Josje Verhagen uiteen welke rol typologische universalia spelen in het leren van Nederlands als tweede taal, bespreekt Yvonne Schotvanger exploratief corpusonderzoek naar het leren gebruiken van partikelwerkwoorden in normale en gestoorde taalontwikkeling, doet Annika Nonhebel verslag van een kwalitatieve studie naar de non-manuele markering van indirecte verzoeken in de Nederlandse gebarentaal, rapporteert Merel Keijzer over onderzoek naar de effecten van een remediërend software- pakket op de Engelse spelvaardigheid van Nederlandse dyslectische en taalzwakke leerlingen in het voortgezet onderwijs, zet Petra Jongmans een linguïstische benadering uiteen van een hoortrainingsprogramma voor dragers van cochleaire implantaten, bespreekt Anke Hulsker de ontwikkeling van een diagnostische toets voor het meten van de leesvaardigheid Engels, doet Annemarieke Hoekstra verslag van onderzoek naar de interactie tussen leerling en leraar in individuele ‘hulpmomenten’ tijdens de wiskundeles, behandelt Gerard Doetjes de rol van taalvariatie en taalafstand in de communicatie tussen Zweden, Noren en Denen, gaat E.L. van den Broek in op het fenomeen van het leggen van nadruk in gesproken taal en geeft Mariken Bindels een analyse van zogenoemde chatgesprekken tussen basisschoolleerlingen en onderwijsassistenten.
Peter Houtlosser
|
|