| |
| |
| |
M.A. van Rees
Critical Discourse Analysis en retorische analyse
Samenvatting
In dit artikel beantwoord ik de vraag in hoeverre iemand die een retorische analyse wil uitvoeren en deze wil verantwoorden door te verwijzen naar ken-merken van de tekst, een beroep kan doen op inzichten uit de Critical Discourse Analysis. Ik bespreek met name de linguïstisch georiënteerde Critical Discourse Analysis waaraan namen als die van Roger Fowler, Norman Fairclough en Gunther Kress verbonden zijn. Aan de hand van de tien vragen die Fairclough aan een tekst stelt, zal ik laten zien waaruit deze analysemethode bestaat, en aangeven wat die kan bijdragen aan een retorische analyse van argumentatief taalgebruik.
| |
1 Inleiding
Mijn behandeling van retorische reconstructiemethoden in het hoofdstuk ‘Argument Interpretation and Reconstruction’ in Crucial Concepts in Argumentation Theory (Van Eemeren 2002) eindigde met een sombere verzuchting: ‘The main emphasis is on describing the types of elements that form the object of reconstruction. How these elements can be identified, what clues can be made use of for their reconstruction, what strategies can be applied in their reconstruction - these are questions which are not even posed, let alone answered’. Gelukkig had ik een hoopvolle voetnoot toegevoegd: ‘Examples of analyses in which a reconstruction of the ideological position of the author of a given text is accounted for by way of a detailed description of the textual features in which this position is manifested, can be found in a body of literature not specifically focused on argumentation as such, namely that of Critical Discourse Analysis’.
Dat is natuurlijk hoopgevend, maar in hoeverre kan iemand die een retorische analyse wil uitvoeren en deze wil verantwoorden door te verwijzen naar kenmerken van de tekst nu werkelijk een beroep doen op inzichten uit de Critical Discourse Analysis? Deze vraag wil ik in dit artikel beantwoorden. Ik zal hiertoe verslag doen van mijn onderzoek naar met name de linguïstisch georiënteerde Critical Discourse Analysis waaraan namen als die van Roger Fowler, Norman Fairclough en Gunther Kress verbonden zijn. Ik zal laten zien waaruit deze analysemethode bestaat, en aangeven wat die kan bijdragen aan een retorische analyse van argumentatief taalgebruik.
| |
| |
| |
2 Critical Discourse Analysis
Critical Discourse Analysis is tot ontwikkeling gekomen aan het eind van de jaren zeventig van de vorige eeuw. De beoefenaren ervan gaan uit van het idee dat alle taalgebruik een vorm van sociale praxis is, die, enerzijds, wordt bepaald door sociale structuren, processen, instituties en settings, en die, anderzijds, deze structuren et cetera vorm geeft en ze in stand houdt. Een ander belangrijk uitgangspunt is dat de sociale structuren en processen worden gekenmerkt door machtsongelijkheid tussen verschillende sociale actoren. Deze machtsongelijkheid wordt, gegeven het eerste uitgangspunt, tot uitdrukking gebracht en in stand gehouden door taalgebruik. Taalgebruik is, met andere woorden, ideologisch geladen. En dat is het ook in die zin, dat de maatschappelijk bepaalde waarden en opvattingen die ten grondslag liggen aan taalgebruik niet als zodanig aan de oppervlakte komen, maar als common sense en dus niet bewust gemaakte achtergrond fungeren. De taak van de Critical Discourse analist is om deze assumpties zichtbaar te maken.
Het behoeft geen betoog dat de achtergronden en de doelen van de Critical Discourse Analysis en die van een retorische analyse ver uiteen liggen. Waarom denk ik dan toch dat het zinvol is te kijken naar de bruikbaarheid van inzichten uit de Critical Discourse Analysis voor een retorische analyse van teksten? Dat is omdat veel van de kritische analyse bestaat uit het achterhalen van hoe standen van zaken door middel van taalgebruik op een bepaalde manier worden gerepresenteerd. En dat is interessant voor een retorische analyse waarin belangstelling bestaat voor strategieën waarmee een spreker standen van zaken zo presenteert dat hij het verschil van mening in zijn voordeel kan beslissen.
Overigens zijn er binnen de Critical Discourse Analysis verschillende benaderingen te onderscheiden. De belangrijkste, die ook historisch gezien aan de wieg staat van de beweging, is de eerder al genoemde linguïstisch georiënteerde variant, die ook wel Critical Linguistics wordt genoemd. De benadering wordt gekenmerkt door grote aandacht voor verschillende manieren van formuleren en hun ideologische implicaties. Het idee is dat taalgebruik altijd keuzen uit het linguïstische potentieel inhoudt en dat die keuzen betekenis dragen. Er is een grote belangstelling voor de rol van de syntaxis, waarbij Hallidays systemic grammar de belangrijkste theoretische achtergrond vormt, en voor die van de lexis. Ook metaforen, presupposities en implicaties krijgen ruime aandacht. Meer recentelijk bestaat er binnen deze benadering ook belangstelling voor de verandering en vermenging van genres, waarin de toenemende commercialisering van overheidsdiensten en de toenemende (schijn)democratisering van maatschappelijke relaties tot uitdrukking zou komen, en voor de betekenis van beeldende elementen. Andere benaderingen, zoals die van Van Dijk en van Wodak, zijn niet zozeer gericht op formuleringskenmerken, als wel als op de inhoud van teksten, bijvoorbeeld de frequentie waarmee bepaalde onderwerpen (bijvoorbeeld sociaal onwenselijk gedrag in teksten over buitenlanders en andere minderheden) aan de orde komen, en de relatie tussen de representatie van de werkelijkheid zoals die in de inhoud van de tekst tot uitdrukking komt en de historische werkelijkheid. Een ander verschil is dat de laatstgenoemde benaderingen ervan uitgaan dat in taalgebruik een cognitief, mentaal model van de werkelijkheid tot uitdrukking komt, terwijl de linguïstisch georiënteerde variant er de nadruk op legt dat taalgebruik een beeld van de werkelijkheid construeert. Dat is een belangrijk raakvlak tussen deze variant en de moderne retorica.
| |
| |
| |
3 De methode
Ik concentreer mij in de weergave van de analysemethode van de Critical Discourse Analysis op de beschrijving en interpretatie van taalgebruik. De verklaring van de beschreven verschijnselen in termen van de maatschappelijke structuren en processen die eraan ten grondslag liggen, laat ik hier, gegeven het doel van dit artikel, buiten beschouwing. Ik geef de methode weer aan de hand van de tien vragen die men volgens Fairclough (1989) aan een tekst kan stellen. Faircloughs vragenlijst biedt een representatief beeld van hoe de verschillende beoefenaren binnen de benadering met teksten omgaan (zie bijvoorbeeld Fowler & Kress 1979b, Fowler 1991 en Simpson 1993). Bij de beantwoording van de vragen is het van belang in gedachten te houden dat de formele kenmerken van een gegeven tekst beschouwd moeten worden als specifieke keuzen uit het beschikbare potentieel. Om deze kenmerken te kunnen interpreteren is het noodzakelijk ze steeds te beschouwen in het licht van de alternatieven die verworpen zijn. De vragen bewegen zich op drie beschrijvingsniveaus, de woordenschat, de grammatica en de tekst, en betreffen drie functionele aspecten, het representatie-, het interactie- en het evaluatieve aspect van taalgebruik.
| |
A. Woordenschat
1. Hoe representeren de woorden de wereld?
Bij deze vraag stelt Fairclough een aantal subvragen, die ik hieronder weergeef.
- Hoe worden standen van zaken benoemd?
Fairclough haalt een voorbeeld van Edelson aan, die de termen waarmee bepaalde praktijken in de psychiatrie worden aangeduid verzamelde. De eerste reeks termen benoemt deze praktijken vanuit het perspectief van de psychiaters die er een voorstander van zijn; de tweede benoemt diezelfde praktijken vanuit het perspectief van tegenstanders.
(1) |
Discouraging sick behaviour and encouraging healthy behaviour through the selective granting of rewards; the availability of seclusion, restraints, and closed wards to grant a patient a respite from interaction with others; enabling him to think about his behaviour, to cope with his temptations to elope and succumb to depression, and to develop a sense of security; immobilizing the patient to calm him, satisfy his dependency needs, give him the extra nursing attention he values, and enable him to benefit from peer confrontation;placing limits on his acting out;and teaching him that the staff cares. |
|
|
Deprivation of food, bed, walks in the open air, visitors, mail or telephone calls; solitary confinement; deprivation of reading or entertainment materials; immobilizing people by tying them into wet sheets and then exhibiting them to staff and other patients; other physical restraints on body movement; drugging the mind against the client's will; incarceration in locked wards; a range of public humiliations such as the prominent posting of alleged intentions to escape or commit suicide, the requirement of public confessions of misconduct or guilt, and public announcements of individual misdeeds and abnormalities. |
| |
| |
Het zal duidelijk zijn dat de tweede reeks termen een heel ander beeld schetst van de psychiatrische werkelijkheid dan de eerste.
- Welke classificatie wordt toegepast?
Door zaken op een bepaalde manier te benoemen wordt de werkelijkheid op een bepaalde manier ingedeeld. Zo wordt in de eerste reeks termen uit het voorbeeld hierboven gedrag ingedeeld in ziek versus gezond. In een lijst geboden en verboden voor de leden van een zwemclub wordt het verboden ‘untrained children’ zonder toezicht te laten rondlopen (Fowler & Kress 1979a). In dezelfde lijst wordt het de leden verboden met ‘outside shoes’ het zwemgedeelte van het bad te betreden. Beide zijn voorbeelden van het scheppen van een nieuwe classificatie. Een laatste voorbeeld: leden van het middenkader van een bedrijf presenteerden zichzelf als ‘managers’ die niet tot het ‘management’ behoorden (Hodge, Kress & Jones 1979). Een mooie dissociatie, tussen twee haakjes.
- Hoe wordt naar personen verwezen?
Door de wijze waarop naar personen wordt verwezen, kan een oordeel over hen impliciet worden meegedeeld. Een voorbeeld hiervan geeft Simpson die wijst op het verschil in de manier waarop in het volgende fragment uit de Daily Mail wordt verwezen naar Heath en naar Thatcher.
(2) |
Heath's ‘treachery’ |
|
Edward Heath finally and openly walked the plank of party disloyalty last night when he led a Tory revolt against Mrs.Thatcher over plans to curb high rates. After years of sniping and backbiting since he was overthrown, the former Party leader kicked over all the rules and conventions to vote against his own Prime Minister in the Commons. |
Heath wordt door de Daily Mail heel wat oneerbiediger bejegend dan Thatcher.
- Welke verbanden tussen woorden worden er aangebracht?
Fairclough noemt onder meer het gebruiken als synoniem van woorden die dat in feite niet zijn. Hij geeft het volgende voorbeeld.
(3) |
At the heart of the matter, the invasion of the Falklands was an evil thing, an injustice, an aggression. |
Volgens Fairclough worden hier de woorden evil, injustice en agression synoniem gemaakt door ze alledrie van toepassing te laten zijn op de invasion.
2. Welke relatie met de lezer creëren de woorden?
Woordkeus heeft ook interpersoonlijke functies. Er kan solidariteit en gemeenschappelijkheid met de lezer mee worden gecreëerd. Zoals Fairclough ook vermeldt, gaat dat onlosmakelijk samen met de andere twee functies (representatie en evaluatie) en daardoor is deze functie moeilijk apart te onderscheiden. Het idee is dat de schrijver met zijn woordkeus | |
| |
een representatie en een waardering uitdrukt die de lezer met hem deelt. Ook het gebruik van eufemismen om de relatie met de lezer niet te schaden valt hier onder. Verder noemt hij de mate van formaliteit in woordkeus waarmee de spreker zich aanpast aan wat de situatie en de beleefdheid vragen.
3. Welke waardering drukken de woorden uit?
Woorden kunnen positieve of negatieve denotaties en connotaties hebben. Door de woordkeus worden oordelen op een vanzelfsprekende manier uitgedrukt. Fairclough haalt het volgende voorbeeld aan uit de Guardian.
(4) |
We suspect that industrialists are at the point of realising that they need to do something, but are not sure what that something is. We are not suggesting that industry becomes voyeuristic about personal problems, or that it intrudes unnecessarily into private grief and sorrow! It would be counterproductive to give the impression that it owns its workforce. Nor are we advocating a return to the nineteenth century paternalism of chocolate and soap barons. But their concept of engaging with their employees as whole persons is one we cannot ignore. |
De eerste drie formuleringen drukken een negatieve waardering uit, de laatste formulering een positieve.
4. Welke metaforen worden gebruikt?
Metaforen drukken een visie en een waardering uit. Fairclough citeert als voorbeeld het begin van een artikel in een Schotse krant over opstootjes.
(5) |
As the cancer spreads |
|
|
As the riots of rampaging youths spread from the south, even the most optimistic have fears for the future, afraid worse is yet to come. How far can the trouble spread? If it comes to Scotland, where will it strike? |
In dit fragment worden sociale problemen gerepresenteerd als een dodelijke ziekte die toeslaat en zich verspreidt.
Simpson haalt de weinig flatteuze beschrijving van Heaths opstand tegen Thatcher in de Daily Express aan:
(6) |
Former Prime Minister Ted Heath led a Dad's Army meeting of Tory Troops in the Commons last night. In an old-stagers’ revolt...... |
| |
| |
| |
B. Syntaxis
5. Hoe representeren de grammaticale kenmerken de wereld?
Hallidays begrip transitiviteit vormt de basis voor de analyse op dit punt. Transitiviteit is van belang voor vragen als: wie krijgen de rol van actieve deelnemers en wie die van passieve? Worden verantwoordelijkheid en causaliteit verdonkeremaand?
Gebeurtenissen en deelnemers aan die gebeurtenissen kunnen grammaticaal op verschillende wijze worden gerepresenteerd. Ietwat versimpeld gezegd komt dat hierop neer. Gebeurtenissen kunnen ten eerste worden gerepresenteerd als acties met een agens en een patiens, door een Subject-Actiewerkwoord-Objectzin: Peter brak het bord. Ten tweede kunnen zij worden gerepresenteerd als gebeurtenissen, processen die een patiens overkomen, door een Subject-Proceswerkwoordzin: Het bord brak. En tenslotte kunnen zij worden gerepresenteerd als een toestand, door een Subject-Copula-Complementzin waarin een eigenschap wordt toegekend aan een entiteit: Het bord was stuk. Het zal duidelijk zijn dat in de laatste twee gevallen van een agens geen sprake meer is.
Als voorbeeld van een tekst waarin de agens onduidelijk is en de werkelijke toedracht versluierd wordt haalt Fairclough het volgende krantenberichtje aan.
(7) |
Quarry load-shedding problem |
|
|
Unsheeted lorries from Middlebarrow Quarry were still causing problems by shedding stones (...) |
Vrachtwagens laten natuurlijk helemaal geen stenen vallen, hoogstens vallen er stenen van vrachtwagens. Belangrijker is dat de werkelijke schuldigen niet de vrachtwagens zijn, maar het bedrijf dat ze in gebruik heeft.
Minder onschuldig is het volgende voorbeeld, een bericht waarin wordt meegedeeld dat een jongetje door een politieagent is doodgeschoten.
(8) |
The boy died when the policeman's gun went off. |
Noch agens, noch causaliteit zijn hier expliciet gemaakt.
Zoals uit (7) blijkt, zijn ook nominalisaties een belangrijk instrument om een agens aan het gezicht te ontrekken. Zo wordt in de volgende regel uit de al eerder geciteerde lijst van de zwemclub de agens, degene die de overtreder uit de club zet, verzwegen.
(9) |
Upon being found lacking a valid ticket, automatic expulsion will follow |
Ook de passiefconstructie biedt de mogelijkheid de agens te verdonkeremanen en de patiens in focuspositie te plaatsen.
6. Welke relatie met de lezer creëren de grammaticale kenmerken?
Een aantal verschijnselen speelt hier een rol. Die worden behandeld in de volgende subvragen.
| |
| |
- Welke grammaticale modus wordt gebruikt?
Helaas zijn de opmerkingen van de auteurs die deze vraag stellen niet altijd even duidelijk. Zij erkennen dat bewerende, vragende en bevelende zinnen kunnen worden gebruikt voor diverse taalhandelingen, en dat de machtsverdeling niet bij voorbaat gegeven is. Hoogstens kan worden gezegd dat de spreker in een als beweerder gebruikte bewerende zin als een autoriteit informatie poneert. Maar dat is natuurlijk alleen het geval als er geen afzwakkende epistemische modaliteit wordt toegevoegd.
- Welke modaliteit wordt gebruikt?
Modaliteit biedt allerlei mogelijkheden om een ongelijke machtsverdeling tot stand te brengen, zonder dat deze expliciet wordt gemaakt. Fairclough geeft de volgende voorbeelden.
(10) |
Your library books are overdue and your library card may not be used until they are returned. |
|
|
All passengers must carry a valid ticket. |
|
|
Bathers will wear a swimming suit. |
De schrijver neemt hier een positie van autoriteit in ten opzichte van de lezer.
- Hoe worden de pronomina ‘we’ en ‘je’ gebruikt?
Door inclusief ‘we’ en ‘je’ wordt de lezer geïncludeerd. Er wordt gemeenschappelijkheid, zo niet gemeenzaamheid mee gecreëerd.
7. Welke waardering drukken de grammaticale kenmerken uit?
Ook hier speelt modaliteit weer een belangrijke rol.
- Epistemische modaliteit
Zoals ik eerder al aangaf, kan de spreker door modale partikels en werkwoorden zekerheid en aanspraak op feitelijkheid uitdrukken. Maar zelfs bij onzekerheid uitdrukkende modale werkwoorden is een feitelijkheidsaanspraak in het geding. Kitis & Milapides geven het volgende voorbeeld.
(11) |
Greece's defense seems silly |
In deze zin wordt een waardeoordeel uitgevaardigd onder de vlag van een feitelijke conclusie door het gebruik van ‘seems’. (Van Eemeren en Houtlosser (1999) hebben een soortgelijk geval behandeld: Carlsberg: probably the best beer in the world).
| |
| |
- Expressieve modaliteit
Simpson geeft het volgende voorbeeld waarin een zwakke epistemische modaliteit door een expressief partikel tot een sterke aanbeveling wordt.
(12) |
These medicines really could be of great help to you |
8. Hoe zijn zinnen met elkaar verbonden?
Ook hier weer kunnen er verschillende subvragen worden gesteld. Fairclough noemt de volgende.
- Welke connectieven worden gebruikt?
Connectieven kunnen wijzen op onderliggende, vanzelfsprekend geachte aannamen. De volgende voorbeelden illustreren dit.
(13) |
I've never been out with anyone even though Mum says I'm quite pretty: |
Kennelijk is de onderliggende assumptie dat je, als je er leuk uitziet, met iemand uitgeweest moet zijn!
(14) |
They refused to pay the higher rent when an increase was announced. As a result, they were evicted from their apartment. |
De onderliggende assumptie is dat uitzetting gewoon is als je weigert een huurverhoging te betalen.
- Is er sprake van nevenschikking of onderschikking?
Informatie in de ondergeschikte deelzin wordt naar de achtergrond verschoven en krijgt vaak de status van presuppositie. Gee geeft de volgende voorbeelden.
(15) |
As narrowly confined to the privileged classes as these were, they none the less represented different factions and tendencies. |
De informatie dat politieke voorkeuren voorbehouden waren aan de bevoorrechte klassen wordt als minder belangrijk gepresenteerd dan de informatie dat er verschillende partijen waren.
(16) |
We cannot let our troops lose their edge below decks while Argentine diplomats play blind man's buff round the corridors of the United Nations. |
Het wordt een vanzelfsprekend feit geacht dat Argentijnse diplomaten blindemannetje spelen in de wandelgangen van de Verenigde Naties.
- Hoe wordt er verwezen naar entiteiten binnen en buiten de tekst?
| |
| |
Ook hier gaat het om manieren om informatie als gepresupponeerd te presenteren. Fairclough geeft de volgende voorbeelden.
- De existentiële presuppositie die vastzit aan het gebruik van het bepaalde lidwoord De volgende zinsnede uit een advertentie voor bh's gaat ervan uit dat er in iedere lezer een vrouw en moeder schuilt en bovendien dat er tot dan toe geen enkele bh was die deze beide in combinatie recht doet:
(17) |
The first bra to look after the woman and mother in you |
- De factieve presuppositie die vastzit aan het gebruik van vraagwoordvragen Bij een vraag als ‘Wanneer gaat hij weg?’ is gepresupponeerd dat er een mannelijk persoon is die weggaat.
- De factieve presuppositie die vastzit aan factieve werkwoorden als zich realiseren dat, betreuren dat
- Presupposities die vastzitten aan bepaalde woorden
Simpson geeft als voorbeeld:
(18) |
Here is an herbal remedy that every overweight person should seriously think about trying |
Iets wat een remedie nodig heeft, is onwenselijk (overigens zit de onwenselijkheid al beslo-ten in de aanduiding overweight).
- De presuppositie dat er een bewering is gedaan die vastzit aan een ontkenning Fairclough citeert uit een interview met mevrouw Thatcher de volgende uitspraak:
(19) |
people don't have to be told, don't like to be pushed around |
Met deze uitspraak verwijst mevrouw Thatcher naar standpunten van haar politieke tegen-standers, die zij echter op haar geheel eigen wijze weergeeft.
| |
C. Tekststructuur
De laatste twee vragen betreffen de tekst als geheel. Ze worden door Fairclough niet uitgebreid behandeld. Aangezien ze in het huidige verband niet direct relevant zijn, zal ik dat ook niet doen en volstaan met ze te noemen.
9. Welke interactionele conventies worden er gebruikt?
Fairclough doelt hier met name op verschijnselen in gesprekken als beurtwisseling en initiërende taalhandelingen.
10. Welke globale structuur heeft de tekst?
| |
| |
Fairclough doelt hiermee op wat wel en wat niet standaard een plaats krijgt in een tekst van een bepaald genre en op het feit dat in teksten van dat genre bepaalde zaken standaard worden verzwegen.
Ter afsluiting van deze uiteenzetting en bij wijze van samenvatting wil ik nog de veelgeciteerde vergelijking aanhalen die Tony Trew maakte van de berichtgeving in twee verschillende Britse kranten over de wijze waarop de politie in Rhodesië een einde maakte aan een demonstratie.
(20) |
POLICE SHOOT 11 DEAD IN SALISBURY RIOT |
|
|
Riot police shot and killed 11 African demonstrators. |
|
|
|
The Guardian |
|
|
RIOTING BLACKS SHOT DEAD BY POLICE |
|
|
Eleven Africans were shot dead and 15 wounded when Rhodesian police opened fire on a rioting crowd. |
|
|
|
The Times |
Allereerst kan gewezen worden op de woordkeuze: rioting blacks tegenover African demonstrators. Vervolgens zijn er grammaticale verschijnselen: in het Times artikel krijgen rioting black en eleven Africans een prominente positie en wordt de agens door de passiefconstructie naar de achtergrond geschoven. Tenslotte is het gebruik van het connectief when relevant, waardoor de oorzaak van de dood van de demonstranten moet worden geïnfereerd.
| |
4 Evaluatie
In recente overzichten en handboeken over discourse analyse (Woods & Kroger, Simpson, Gee, Cameron, Titscher e.a.) krijgt Critical Discourse Analysis een ruime plaats bemeten. Inzichten worden veelal kritiekloos overgenomen. Toch is er ook kritiek naar voren gebracht. Met name H.G. Widdowson heeft zich fel tegen de Critical Discourse Analysis gekeerd. Zijn bezwaren zijn als volgt samen te vatten. Er ligt geen samenhangende theorie over taal of taalgebruik ten grondslag aan de verbanden die worden gelegd tussen talige verschijnselen en ideologie. Er wordt zo maar een willekeurige greep uit de linguïstische literatuur gedaan. De veronderstellingen over ideologische productie en reproductie zijn bovendien gebaseerd op een naïeve en onhoudbare versie van de Sapir-Whorfhypothese. Kernbezwaar is dat de ideologische interpretatie van de linguïstische verschijnselen geheel en al op drijfzand berust. Hoe weten wij dat ‘de waarheid’ (als er al zoiets bestaat) werd omgevormd? Of wat de ‘neutrale’ weergave van een stand van zaken is? En wie zegt dat de analyses overeenkomen met de intentie van de schrijver? Nog erger is dat er een willekeurige en selectieve keuze wordt gemaakt uit aanwezige kenmerken, naar het de analist uitkomt om eigen vooroordeel te bevestigen. Hoe weten wij welke kenmerken significant zijn en welke niet? En last-but-not-least: niettegenstaande wat de beoefenaren van de benadering daarover in theorie ook mogen zeggen, de analyse is in feite gericht op geïsoleerde linguïstische kenmerken, zonder de context in aanmerking te nemen. Zo wordt geen rekening gehouden met iets als een contextuele pragmatische noodzaak voor de passiefconstructie.
| |
| |
Voor het grootste deel, vrees ik, moet ik het eens zijn met deze kritiek. Fowler biedt een onthullend kijkje in de keuken als hij zegt dat hij ‘some aspects of linguistic structure’ beschrijft ‘which my experience has shown to be quite often involved in the construction of representations, in signifying beliefs and values’(1991:89; cursivering toegevoegd). Het gebrek aan theorie komt ook tot uiting in het feit dat er soms regelrechte onzin wordt verkondigd: worden woorden bijvoorbeeld synoniem omdat ze worden gebruikt als attributies van een zelfde entiteit?! En een niet gering probleem is inderdaad dat niet duidelijk is hoe de ideologische interpretatie van linguïstische verschijnselen verantwoord kan worden.
Toch kan de methode wel degelijk een bijdrage leveren aan de retorische analyse van argumentatieve teksten, zolang men maar niet de pretentie heeft vast te stellen of er sprake is van manipulatie van de werkelijkheid, wat met een taalkundige analyse alleen nu eenmaal onmogelijk is. De hierboven behandelde vragen bieden mijns inziens met name een aangrijpingspunt om greep te krijgen op hoe in een tekst de werkelijkheid wordt gerepresenteerd en hoe een oordeel over die werkelijkheid impliciet present wordt gesteld. Wel moet daarbij worden opgemerkt dat veel van de in Critical Discourse Analysis genoemde verschijnselen, zoals metaforiek, modaliteit, presuppositie, ook elders, met name in de pragmalinguïstiek, ruime belangstelling genieten. Wat echter blijft staan is de nauwgezette aandacht voor linguïstische details, die onontbeerlijk is wil men een retorische analyse op adequate wijze kunnen verantwoorden.
| |
Literatuur
Cameron, D. (2001). Working with Spoken Discourse. London: Sage. |
Edelman, M. (1974). The political language of the helping professions. Politics and Society, 4, 295-310. |
Eemeren, F.H. van (Ed.) (2002). Crucial Concepts in Argumentation Theory. Amsterdam: Academic Press. |
Eemeren, F.H. van & Houtlosser, P. (1999). Over zekere waarden. Een analyse van twee objectief waarderende standpunten. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 21, 3, 179-186. |
Fairclough, N. (1989). Language and Power. London: Longman. |
Fairclough, N. (1992). Discourse and Social Change. Cambridge: Polity Press. |
Fairclough, N. (1995). Critical Discourse Analysis. The Critical Study of Language. London: Longman. |
Fairclough, N. & Wodak, R. (1997). Critical discourse analysis: an overview. In: Dijk, T.A. van (Ed.), Discourse and Interaction. London: Sage, 67-97. |
Fowler, R. (1991). Language in the news. Discourse and ideology in the press. London: Routledge. |
Fowler, R., Hodge, B., Kress, G. & Trew, T. (1979). Language and Control. London: Routledge. |
Fowler, R. & Kress, G. (1979a). Rules and regulations. In: Fowler, R. e.a. (1979), p.26-46. |
Gee, J.P. (1999). An introduction to Discourse Analysis. Theory and method. London: Routledge. |
Fowler, R. & Kress, G. (1979b). Critical linguistics. In: Fowler, R. e.a. (1979), p. 185-214. |
Hodge, B., Kress, G. & Jones, G. (1979). The ideology of middle management. In Fowler, R. e.a. (1979), p. 81-94. |
Kitis, E. & Milapides, M. (1997). Read it and believe it: how metaphor constructs ideology in news discourse. A case study. Journal of Pragmatics, 28, 557-590. |
Simpson, P. (1993). Language, ideology and point of view. London: Routledge. |
Titscher, S., Meyer, M., Wodak, R. & Vetter, E. (2000). Methods of Text and Discourse Analysis. London: Sage. |
Trew, T. (1979). ‘What the papers say’: linguistic variation and ideological difference. In: Fowler, R. e.a. (1979), p. 117-175. |
Widdowson, H.G. (1998). The theory and practice of critical discourse analysis. Applied Linguistics, 19, 136-151. |
Wood, L. & Kroger, R. (2000). Doing Discourse Analysis. Methods for studying action in talk and text. London: Sage. |
|
|