Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 25
(2003)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| ||||||||||
Frans H. van Eemeren en Peter Houtlosser
| ||||||||||
1 De historische context van de ApologieIn deze bijdrage willen wij laten zien dat met de geïntegreerde dialectischretorische methode voor het reconstrueren van betogen en discussies die wij in de pragma-dialectische argumentatietheorie hebben ontwikkeld een analyse tot stand kan worden gebracht die niet alleen theoretisch interessant en solide is maar ook nieuwe inzichten oplevert.Ga naar eind1We zullen met behulp van het door ons ontwikkelde analyse-instrumentarium een partiële reconstructie uitvoeren van een van de belangwekkendste geschriften uit de Nederlandse geschiedenis, de Apologie van Willem van Oranje. In dit roemruchte pamflet, dat in 1581 werd gepubliceerd, wordt een rechtvaardiging gegeven van Oranjes optreden als leider van de opstand tegen Philips II, koning van Spanje en heer van de ‘landen van herwaarts over’ - een gebied dat het huidige Nederland en België beslaat (behalve de provincies Namen, Luik en Luxemburg) en een deel van het Noord-Franse Artesië. We constateren niets nieuws als we zeggen dat de jaren tussen 1555 en 1590 beslissend zijn geweest voor de vorming van de Nederlanden als onafhankelijke staat. In 1555 had Philips II van zijn vader Karel V een vorm van politiek bestuur over de lage landen overgenomen die wel als een dominium politicum et regale is gekarakteriseerd - de soeverein stelt zijn eigen wetten en regels in maar heeft de instemming van de ingezetenen nodig om die wetten en regels ten uitvoer te kunnen brengen. Een groot deel van Philips’ maatregelen ging echter voorbij aan de bestaande lokale rechten en privileges. Met name het veronachtzamen van de politieke positie van de Nederlandse edelen en de harde onderdrukking van de opkomende reformatie stuitten op verzet, dat zich in verschillende stadia ontwikkelde tot een echte opstand. In Political thought of the Dutch Revolt laat Martin van Gelderen (1992) zien dat, hoewel de Nederlandse opstand in eerste aanleg duidelijk gevoed werd door de politieke opvattingen van de politiek-intellectuele beweging van de Monarchomachen die in de Franse burgeroorlogen de protestantse zijde van een ideologische recht- | ||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||
vaardiging voorzagen, de opstand in de Nederlanden uiteindelijk veel verder ging, omdat de Nederlandse opstandelingen er ten slotte toe overgingen hun wettige soeverein, koning Philips II, af te zweren en een republiek te stichten. De manier waarop de Nederlandse opstand gerechtvaardigd werd is een van de belangrijkste inspiratiebronnen geworden voor de evolutie van het moderne denken over politieke macht, het recht op politiek verzet en nationale soevereiniteit. De leider van de opstand werd Willem van Oranje, die ook wel de Zwijger werd genoemd - niet vanwege enige terughoudendheid in de conversatie (hij was een groot causeur) maar vanwege zijn diplomatieke gave om zijn eigenlijke bedoelingen verborgen te houden. In 1533 geboren als oudste zoon van de heer van het Duitse graafschap Nassau, verwierfWillem grote rijkdom en een vooraanstaande positie aan het hof van KarelV toen hij in 1544 van zijn neef René van Chalon onverwacht de titel ‘prins van Oranje’ erfde en hem naast het prinsdom Orange belangrijke Nederlandse (met name Brabantse) bezittingen toevielen. In één klap was Willem toen de meest vooraanstaande edelman van de Nederlanden. Na de abdicatie van KarelV en de aanvaarding van de soevereiniteit door Philips II, werkte Oranje aanvankelijk een aantal jaren zonder al te veel wrijvingen met Philips samen. Geleidelijk aan begon hij echter aanstoot te nemen aan de arrogantie van de Spaanse edelen die zitting hadden in de hoogste bestuursorganen van de Nederlanden. Ook begon hij zich zorgen te maken over het gebrek aan zeggenschap van de inheemse edelen in de Raad van State, de herhaaldelijke schending van lokale privileges en, met name, de harde onderdrukking van afwijkende - en daarmee ketters geachte - geloofsbelevingen. Oranje - die tot zijn elfde in een Luthers milieu was opgegroeid maar aan het Brusselse hof tot katholiek was heropgevoed - legde geen bijzondere belangstelling aan de dag voor religieuze zaken, maar was afkerig van religieus dogmatisch denken. Hoewel traditioneel ingesteld, was hij tolerant. Die laatste karaktertrek maakte hem een voorstander van gewetensvrijheid en vrijheid van geloofsbeleving. Aan het eind van de jaren zestig beschuldigde Philips II Oranje ervan het koninklijk gezag te ondermijnen. De prins vluchtte daarop naar het graafschap Nassau, waar hij in 1568 zijn Justificatie ofte verantwoordinghe schreef. Dit geschrift bleek zijn eerste substantiële bijdrage te zijn aan de ‘pamflettenoorlog’, die volgens de Amerikaanse historicus Harline (1987) tussen 1555 en 1590 woedde.Ga naar eind2 Al snel keerde Oranje weer naar de Nederlanden terug, waar hij de opstand tegen Spanje ging leiden. Hoe verwarrend de situatie aanvankelijk ook geweest moge zijn, duidelijk is dat de opstand zich halverwege de jaren zeventig vanuit Holland en Zeeland over een groot deel van de Nederlanden had verspreid. Na de Pacificatie van Gent in 1576 neigde de Raad van State, het officiële bestuurslichaam van de koning, zelfs naar samenwerking met de opstandelingen. Tegen het einde van de jaren zeventig kwam de koning tot de conclusie dat de opstand niet afdoende kon worden onderdrukt en liet hij zijn vertegenwoordigers vredesonderhandelingen voeren. Toen ook deze onderhandelingen niet tot het gewenste resultaat leidden, zag Philips, daartoe aangespoord door zijn adviseur Granvelle, de gezworen vijand van Oranje, geen andere oplossing dan de prins om het leven te laten brengen. In 1580 werd een edict uitgevaardigd waarin verslag werd gedaan van alle daden van Oranje die volgens de koning tot de huidige rampzalige toestand hadden geleid en waarin Oranje vervolgens officieel in de ban werd gedaan, waarmee hij vogelvrij was verklaard. Een groot geldbedrag en een adellijke titel werden in het vooruitzicht gesteld aan degene die het op zich zou nemen Oranje te vermoorden. Dit edict geeft niet alleen een volkomen vertekend | ||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||
beeld van het verloop van de opstand en Oranjes aandeel daarin, er worden de prins ook wel heel grootse misdaden in toegeschreven: hij wordt ervan beschuldigd ‘die ghemeyn peste van de Christenheit’ [de pest van de Christelijke wereld] te zijn en een ‘vyandt des menschelicken gheslachtes’ [‘vijand van de mensheid’] (Apologie, ed. Mees/Verwey, 1923, p. 13).Ga naar eind3 Oranjes Apologie, die aan het eind van het jaar 1580 door Willems hofkapelaan Pierre Loyseleur de Villiers in nauwe samenwerking met de prins en enkele anderen geschreven werd, vormde het antwoord van de prins. In de Apologie verdedigt Oranje zich tegen vrijwel alle beschuldigingen die in de Ban tegen hem worden geuit en legt hij verantwoording af over zijn persoonlijke en politieke optreden. Oorspronkelijk in het Frans gesteld, werd de Apologie begin 1581 in het Nederlands aan de Staten-Generaal aangeboden. Nog in datzelfde jaar werd het ruim honderd bladzijden tellende pamflet in minstens vier talen vertaald en gepubliceerd, en aan de Europese vorsten gezonden.Ga naar eind4 De ene editie volgde op de andere en de Apologie werd een echte zestiende-eeuwse bestseller. Voltaire oordeelt dat ‘la réponse de Guillaume est un des plus beaux monuments de l'histoire’. De vroegnegentiende-eeuwse protestantse historicus Groen van Prinsterer is van mening dat ‘il est certain que l’Apologie est écrite sans détours et sans euphémismes. [...] L'exemple étoit donné pas les antagonistes’.Ga naar eind5 Boer, biografe van Villiers, meent dat ‘de Ban in de Apologie een meesterlijke repliek heeft gekregen’ (1952: 118). In de inleiding van een hedendaagse uitgave van het Plakkaat van Verlatinge, de politieke opvolger van de Apologie waarin de Staten-Generaal Philips II afzweren, wordt de Apologie gekarakteriseerd als een ‘vaardige verdediging van [Willems] eigen handelwijze als wel een felle aanval op de politiek en de persoon van de Spaanse koning’ (Mout 1979: 12). Een andere inleider op het Plakkaat kent aan de Apologie een wat minder grote betekenis toe: het echte antwoord op de Ban is het Plakkaat van Verlatinge. Van Gelderen noemt de Apologie ‘principally a highly passionate and personal justification and a vehement attack on the person and policy of Philip II’ en ziet het geschrift pas in de tweede plaats als een ‘elaborate justification of the Dutch Revolt and of Orange's role in particular’ (1992: 151-152).Ga naar eind6 Het zal geen verbazing wekken dat wij vooral geïnteresseerd zijn in de argumentatieve kant van de Apologie. Wat kunnen wij vanuit dit perspectief opmerken over het betoog van de prins? | ||||||||||
2 Een pragma-dialectische analysemethodeIn onze analyse van de Apologie vatten wij deze tekst op als een poging de geïntendeerde lezers te overtuigen van het gelijk van de prins en voeren wij een reconstructie uit die ons in staat stelt het argumentatieve potentieel van de tekst te evalueren. In eerdere pragma-dialectische publicaties is al uiteengezet dat een dergelijke dialectische analyse van een tekst wordt verkregen door de tekst te reconstrueren als een kritische discussie en aan de hand van deze reconstructie een analytisch overzicht op te stellen van alle zetten die een constructieve bijdrage kunnen vormen aan het oplossen van het verschil van mening waar de tekst om draait (Van Eemeren en Grootendorst 1982, 1992, 2003). Sinds enige tijd zijn wij bezig deze analysemethode te verrijken met inzichten in het strategisch manoeuvreren van sprekers of schrijvers dat erop gericht is een evenwicht te bewaren tussen de ‘dialectische’ verplichtingen die zij in betogen en discussies op zich hebben genomen en de ‘retorische’ | ||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||
doelen die zij verondersteld mogen worden na te streven (Van Eemeren en Houtlosser 2002). Hoe wordt van de mogelijkheden die een bepaalde dialectische situatie biedt door de spreker of schrijver gebruik gemaakt om de eigen positie te verstevigen? Elk van de stadia die in een kritische discussie in het oplossingsproces worden doorlopen heeft een eigen dialectisch doel. In de confrontatiefase wordt het verschil van mening tot uitdrukking gebracht en worden de posities bepaald die daarin worden ingenomen. In de openingsfase wordt het procedurele en materiële vertrekpunt van de discussie vastgelegd: wie zal welke positie verdedigen en welke uitgangspunten zijn er voor de discussie? In de argumentatiefase wordt argumentatie aangevoerd en wordt er kritisch op die argumentatie gereageerd. De afsluitingsfase is het stadium waarin het resultaat van de discussie wordt vastgesteld. Welke voordelen er retorisch gezien door een deelnemer aan de discussie kunnen worden behaald, hangt af van het stadium waarin de discussie zich bevindt. Strategisch manoeuvreren om dialectische verplichtingen en retorische doelen met elkaar te verzoenen houdt in dat sprekers of schrijvers een zo opportuun mogelijke keuze maken uit de zetten die zij in een bepaalde discussiefase zouden kunnen doen, dat zij op alle fronten rekening houden met de attitude van de partij die zij moeten overtuigen en dat zij zich op de meest aansprekende manier uitdrukken. Wat een spreker of schrijver in een bepaald stadium van de discussie kan doen wordt in onze opvatting bepaald door het topische potentieel van de specifieke dialectische situatie in de betreffende discussiefase. Met zijn keuze uit dit potentieel geeft hij bepaalde zaken ‘présence’, of wekt hij, door iets juist niet aan te roeren, de indruk dat die kwestie niet van belang is. De spreker of schrijver past zich aan bij de attitude van de te overtuigen partij door in te spelen op diens opinies, voorkeuren en verwachtingen. De te overtuigen partij kan soms heterogeen van samenstelling zijn, zodat bepaalde zetten bij de ene subgroep een effect van gemeenschappelijkheid en eensgezindheid creëren maar bij de andere niet. Door zich zo aansprekend mogelijk uit te drukken, kan de spreker of schrijver de kans verhogen dat zijn zetten ook werkelijk resultaat hebben. Hij kan daarbij behalve van efficiënte formuleringen ook gebruikmaken van allerlei klassieke stijlmiddelen, van praeteritio - iets onder de aandacht brengen door te zeggen dat je het er niet over zult hebben - tot de retorische vraag. Wij gaan ervan uit dat de spreker of schrijver de keuze uit het topische potentieel, het inspelen op de attitude van de andere partij en het gebruik van presentatiemiddelen in de regel systematisch met elkaar in overeenstemming zal proberen te brengen, zodat er sprake is van het volgen van een coherente strategie. Analytisch beschouwd kunnen dergelijke strategieën, als zij consequent worden toegepast, als een methodisch ontwerp worden gezien voor het afhandelen van een bepaalde discussiefase: ze vormen als het ware een ‘blauwdruk’ van zetten, die ten doel heeft een bepaald dialectisch discussiestadium - of de discussie als geheel - in het voordeel van de spreker of schrijver te doen verlopen. | ||||||||||
3 Strategisch manoeuvreren in de ApologieWillem van Oranjes Apologie is een uitgelezen voorbeeld van strategisch manoeuvreren om dialectische verplichtingen en retorische doelen met elkaar te verzoenen. Enerzijds moet Oranje een serieuze poging ondernemen om de beschuldigingen die in de Ban tegen hem worden geuit op een redelijke manier te weerleggen. Anderzijds kan van hem worden verwacht dat hij alles zal doen om zijn eigen zaak en die van de opstand zo effectief mogelijk | ||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||
te bepleiten en waar dat maar mogelijk is de beschuldigingen van Philips II zo te keren dat ze in zijn eigen voordeel werken. In een eerder artikel (Van Eemeren en Houtlosser 1998) hebben wij de belangrijkste vormen van strategisch manoeuvreren onderscheiden die in de verschillende dialectische fasen van de impliciete discussie die in de Apologie wordt gevoerd kunnen worden aangewezen. In dit artikel concentreren we ons in het bijzonder op het strategisch manoeuvreren in de openingsfase. Voor de overzichtelijkheid geven we eerst een overzicht van de kwesties die Oranje in de confrontatiefase van zijn betoog aan de orde stelt, waarbij we tevens op retorische gronden proberen te verklaren waarom hij juist deze kwesties aan de orde stelt.
De confrontatie Op het eerste gezicht is de Apologie één grote woede-uitbarsting - zij het van lange adem - waarin te hooi en te gras, zonder enige systematiek en in een willekeurige volgorde, kwesties worden aangeroerd en opinies ten beste worden gegeven. Bij nader inzien blijkt dit een onjuiste indruk te zijn. Wanneer de Apologie bezien wordt in het licht van de Ban waarop het betoog een reactie vormt, blijkt alles wat er gezegd wordt in hoge mate bepaald te zijn door de beschuldigingen die in de Ban worden geuit. In die zin is er dus werkelijk sprake van een discussie tussen de auteurs van de Apologie en de Ban. Dit wil overigens niet zeggen dat Oranje álle kwesties bespreekt die in de Ban aan de orde worden gesteld en ook niet dat hij zich tot de kwesties die daar aan de orde worden gesteld beperkt - als dat in zijn voordeel kan werken, laat hij bepaalde kwesties liggen of snijdt hij juist nieuwe kwesties aan. De kwesties die in antwoord op de beschuldigingen uit de Ban worden besproken zijn van drieërlei aard: politiek, religieus en persoonlijk. Het belangrijkste politieke punt is het wettelijke recht van de ingezetenen van de Nederlanden om - onder leiding van Oranje - in opstand te komen tegen hun officiële soeverein. De voornaamste religieuze kwesties betreffen Philips’ onderdrukking van de protestanten en het recht van vrijheid van geweten. Tot de persoonlijke kwesties behoren Oranjes afkomst, zijn huwelijken, zijn loyaliteit aan Philips en zijn motieven om de leiding van de opstand op zich te nemen. Sommige politieke, religieuze of persoonlijke kwesties worden breed uitgemeten, andere worden slechts en passant behandeld. Als het laatste het geval is, wordt vaak het stijlmiddel praeteritio gebruikt om het punt waar het om gaat af te doen als iets wat van ondergeschikt belang is maar het tegelijkertijd niettemin luid en duidelijk aan de orde te stellen. Zo stelt Oranje, hoewel hij letterlijk zegt er niet op terug te willen komen, in het volgende citaat uit de Apologie wel degelijk het bedrog aan de orde dat Philips en zijn medestanders tegenover Egmond, Hoorne en hem zouden hebben gepleegd: Wy en willen in desen niet wederhaelen noch der Hertoginne van Parma noch des Coninghs meyneedicheit ende bedrogh, aen Myne Heeren de Graven van Egmondt ende van Hoorne ghebleken, noch hoe dat se ons meynden te koesteren ende aen te locken.Ga naar eind7 Een verrassend groot aantal onderwerpen dat de prins in de Apologie aanroert, komt echter niet uit de Ban. Sommige daarvan betreffen kwesties die ooit door personen in de eigen gelederen aan de orde zijn gesteld, maar die nog openstaan en waarin de prins blijkbaar alsnog het laatste woord wil hebben. Een goed voorbeeld is de beschuldiging dat Oranje over- | ||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||
heidsgelden ten eigen bate zou hebben gebruikt. Deze beschuldiging pareert de prins door erop te wijzen dat zelfs zijn meest gehate tegenstander Philips deze kwestie in de Ban niet heeft aangeroerd: Eenighe kleyne verghifte serpenten, die onder ons gheweest sijn [...] [hebben] hen niet en [...] gheschuwt, 't si tegen haer eyghen consciencie, ofte doer een uutnemelicke dwaesheit ende erghheit, onder den ghemeenen man te stroyen, 't gene dat des vaderlants ende onse ghesworen vyanden selve, hen geschaemt hebben ons te verwijten.Ga naar eind8 Ontkennen is eigenlijk overbodig, oordeelt Oranje: iedereen weet dat hij zijn hele kapitaal in de zaak van de opstand heeft gestoken. Wat waar was. Tot de kwesties die in de Ban aan de orde worden gesteld maar in de Apologie niet of slechts heel terloops behandeld worden, behoort de beschuldiging dat Oranje al betrekkingen onderhield met de vijanden van Philips’ bewind terwijl hij nog lid van diens Raad van State was. De prins roert deze kwestie wijselijk niet aan. De door Klink (1997: 120n) geciteerde brieven van Oranje aan de landgraaf van Hessen maken duidelijk dat hij in deze periode inderdaad militaire geheimen aan bepaalde buitenlandse mogendheden, te weten de lutherse Duitse vorsten, heeft doorgespeeld en zich daarmee in feite schuldig maakte aan verraad (zij het dat hiervoor volgens Wedgwood (1989: 56) in die tijd niet zulke strikte normen bestonden als tegenwoordig). Aangezien Willems relaties met deze Duitse vorsten inmiddels niet meer waren wat ze ooit geweest waren - zij hadden Oranje niet de (financiële) steun gegeven waar hij hen om had verzocht - was er met het aansnijden van deze kwestie hoe dan ook niets meer te winnen. In meer algemene zin kan worden geconstateerd dat Oranjes lezerspubliek in hoge mate bepalend is voor welke kwesties er in de Apologie wel en niet worden aangeroerd. Een probleem voor Oranje was echter dat zijn beoogde lezerspubliek uit veel verschillende groeperingen bestond. De Staten-Generaal zijn de officieel aangesprokenen - de Apologie is formeel aan hen opgedragen - maar uiteraard zijn er meer geïntendeerde lezers. Daartoe behoren behalve Oranjes directe tegenstanders, Philips II, diens verschillende landvoogden en adviseurs (Alva, Parma, Granvelle) en de ‘malcontente’ katholieke edelen die zich in 1579 tegen de opstand hadden gekeerd, ook de medestanders en potentiële medestanders van de prins, in de eerste plaats de calvinisten, maar ook de meer gematigde en soms katholieke Nederlandse edelen, de lutherse Duitse vorsten en de regerende Europese vorsten aan wie de Apologie wordt toegestuurd. Onder Oranjes medestanders was grote verdeeldheid in hun waardering van de gang van zaken in de voorgaande jaren en hun opvatting over de verder te volgen koers. Oranje houdt met deze verdeeldheid rekening door de kwesties die voor elk van de groepen van belang zijn te bespreken op een manier die ze zal bevallen. Dit geldt met name voor zijn behandeling van de religieuze kwesties. Die zijn zowel van belang voor de calvinisten, die de reformatie verdedigd willen zien, als voor het deel van de niet-calvinistische adel dat de rooms-katholieke kerk wil beschermen, voor andere niet-calvinisten en voor de Duitse vorsten die ‘moderatie’ prediken. Elk van deze facties wordt naar beste vermogen bediend. Zo tracht Oranje de calvinisten te doordringen van de authenticiteit van zijn verlangen om als beschermer van hun geloofsopvatting op te treden. Hij gebruikt hiervoor het verhaal | ||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||
over de Franse koning die hem in 1559 ten tijde van de Spaans-Franse vredesonderhandelingen op een jachtpartij in het bos van Vincennes per ongeluk verklapte dat het plan bestond de ketterij in de Nederlanden in zijn geheel uit te roeien: Na dat wy in Vranckerijcke sijnde, uut des Coninghs Heyndricks eyghenen mondt verstaen hadden [de welcke meynde, also wy een van de gecommitteerden waren tot de Vrede-handelinghe, ende dewyle dat ons so groote saecken vertrauwt ende ghecommuniceert waren, dat wy insghelijcks oock van desen aenslagh souden wetenschap draghen] hoe dat den Hertoge van Alve was handelende van de middelen, om alle de gene die ghesuspecteert waren van de Religie te sijn, so wel in Vranckrijcke als in dese landen ende overal doer de gantsche Christenheit uut te roeyen [...] willen [wy] gheerne bekennen dat wy doe ter tijdt uut der maten seere sijn beweeght worden tot compassie ende medelijden over so veel luyden van eeren.Ga naar eind9 Dit verhaal dient uiteraard ook nog andere doelen. Voor de calvinisten wordt er het beeld door genuanceerd dat Oranje in die jaren een niet in religie geïnteresseerde losbol was. Bovendien maakt het eenieder duidelijk dat Philips en de zijnen er al in een vroeg stadium op uit waren hun ijzeren wil aan de Nederlanden op te leggen.Ga naar eind10 Om ook de niet-calvinisten en de Duitse vorsten te bedienen, is het slim van Oranje om te beklemtonen dat hij altijd de excessen van de calvinisten heeft veroordeeld en de veiligheid van de katholieken heeft willen garanderen. Dit laatste wordt in de Ban ernstig in twijfel getrokken, waarop de prins repliceert: Wy en konnen ons oock niet ghenoegh verwonderen van haere dwaesheit, dat se hen niet gheschaemt en hebben ons voor te houden, dat wy haere Religieusen jammerlick hebben doen vermoorden: gemerckt dat [...] sy wel weten, hoe dat wy van sodanigh gewelt eenen naturelicken aftreck hebben.Ga naar eind11 (Apologie, ed. Mees/Verwey, 1923, p. 72). Ook de politieke kwesties zijn vooral bedoeld om de gematigde (en vooral de rooms-katholiek gebleven) edelen te bedienen, aan wie een religieuze rechtvaardiging van de gebeurtenissen niet zo gauw zal appelleren. Met name de politiek-juridische kwestie van de schending van de privileges is daarvoor beter geschikt: Wel versekert sijnde, also wy in velen anderen dingen minder ende gheringher sijn dan onse vyanden, dat wy se in dit poinct so verre sullen te boven gaen, als sy hen beneerstiget hebben doer allerhande konsten ende middelen om uwe rechten, privilegien, ende vryheden geweldelick te schenden, breken ende t’ onderdrucken: om de welcke voor te staen, te onderhouden ende te bewaren, wy van goeder herten ende met aller ghetrouwighheit altijdt ons uuterste beste ghedaen hebben.Ga naar eind12 (Apologie, ed. Mees/Verwey, 1923, p. 13). Ook het feit dat Philips de eed heeft geschonden die hij ten overstaan van de edellieden van deze landen heeft afgelegd, kan voor dit deel van Oranjes lezerspubliek, beter dan een | ||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||
religieus argument, rechtvaardigen dat men de wapens tegen hem heeft opgenomen en zelfs verplicht was dat te doen: Wanneer dat de edelen volghende haeren eedt ende obligatie den Hertoghe niet en bedwinghen, om den landen te doen dat recht ende redene is: dat sy selve als dan met rechte behooren van meyneedighheit, ontrouwe ende rebellie tegen den staet van den lande beschuldight ende overwesen te werden.Ga naar eind13 (Apologie, ed. Mees/Verwey, 1923, p. 63-64). In de eerste plaats komt Oranje in zijn bespreking van de politieke kwesties echter tegemoet aan de officiële adressaten, de Staten-Generaal, wier hulp (en geld) hij ook het hardst nodig had. Herhaaldelijk en met nadruk geeft hij te kennen dat hij de Staten-Generaal als de uiteindelijke soevereine instantie inzake het bestuur van de Nederlanden beschouwt. Daarom bijvoorbeeld - en dat komt goed uit - zijn ook alleen zij bevoegd te oordelen over de handelingen van de prins. Deze visie brengt Oranje tot uitdrukking als hij zegt dat ‘ghylieden de opperste ende souvereine richters [zyt] van 't ghene dat in dese landen gheschiedt is’ [U de hoogste en soevereine rechters bent over alles wat er in deze landen is gebeurd] (Apologie, ed. Mees/Verwey, 1923, p. 68). Maar hij onderstreept deze visie met name als hij aan het einde van de tekst zijn lot letterlijk met dat van de Staten-Generaal verbindt: Wat prijs ofte loon van onse langhdurighe moeyte ende arbeydt, tot in onsen ouderdom ende met verlies van alle onse goeden, ulieden ten dienste ghedaen, konnen wy anders verwachten, dan dat wy begeeren, selfs met onsen bloede soo 't noot is, ulieden een vryheit te gewinnen ende te koopen?Ga naar eind14 Het is dan ook op het in stand houden van de Staten-Generaal, en niet van zijn graafschap Nassau, dat hij zich vanaf nu vastlegt. De laatste woorden van de Apologie luiden daarom niet ‘Je maintiendrai Nassau’, zoals de lijfspreuk van de prins tot dan toe luidde, maar: JE MAINTIENDRAI Wij hebben in deze paragraaf aangegeven welke kwesties Oranje aan de orde stelt in de confrontatiefase van de impliciete discussie die in de Apologie wordt gevoerd. Tevens hebben we aangegeven dat Oranjes behandeling van die kwesties in hoofdzaak bepaald wordt door de groeperingen en facties die hij allemaal tevreden moest stellen. Volgens de meeste auteurs die over Willem van Oranje geschreven hebben is het een algemeen typerend kenmerk van Oranjes geschriften dat hij tot in de details rekening houdt met de ideeën, verwachtingen en voorkeuren van degenen tot wie hij zich richt (Swart 1994: 195, DeVrankrijker 1979: 123). Wij hebben laten zien dat deze typering zeker van toepassing is op Oranjes manipulatie in zijn Apologie van de in de Ban geuite beschuldigingen. | ||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||
De opening Nu we globaal hebben aangegeven welke kwesties Oranje in zijn Apologie behandelt, en waarom, kunnen we tot het eigenlijke onderwerp van dit artikel komen: Oranjes strategische manoeuvres in de openingsfase van de impliciete discussie die in de Apologie wordt gevoerd. Het dialectische doel van de openingsfase van een kritische discussie is overeenstemming te verkrijgen over het procedurele en het materiële vertrekpunt van de discussie: wie zal welke positie verdedigen en welke ‘concessies’ kunnen als uitgangspunt voor de discussie dienen? In retorisch opzicht biedt deze fase de discussiepartijen de gelegenheid zich van een zo voordelig mogelijke uitgangspositie te verzekeren. Zij zullen een bewijslast alleen aanvaarden als ze die ook werkelijk denken te kunnen inlossen, ze zullen proberen alleen onschadelijke concessies te doen maar aan de andere partij juist concessies toeschrijven waar zij zelf goed mee uit de voeten kunnen en zij zullen zich als geloofwaardige, serieuze en ter zake deskundige discussiepartners presenteren. Dit laatste aspect van Oranjes manoeuvreren zal in onze analyse van de openingsfase van zijn Apologie centraal staan: op welke wijze tracht Oranje voor zichzelf een geloofwaardige positie te creëren tegenover die van zijn voornaamste tegenstander, de koning van Spanje? In de eerste plaats is er in de Apologie een groot aantal passages aan te wijzen waarin de prins zijn persoonlijke ethos probeert te vestigen. Met name het gebruik van de bescheidenheidstoop - bij uitstek op zijn plaats in dit genre teksten (Geurts 1956: 266) - springt daarbij in het oog. Zoals te doen gebruikelijk wordt deze toop vooral aan het begin van de tekst te berde gebracht: Nademael dat de ghewonelicke wyse ende manniere onses levens, ulieden ghenoegh bekent is, hoe dat wy even so weynigh lust ende ghevallen hebben om ander luyden te schelden ende te straffen, dan wy doen om ons selven te beroemen: So wy nu teghen onsen danck ghenoodtsaeckt werden d' een of d' ander te doen (alsoo 't ons qualick sal moghelick sijn 't selve te konnen laten, hoe wel dat wy ons hebben voorgenomen alsulcke mate daerin te houden, als 't eenighsins sal doenlick wesen) ende also in desen iet bevonden wert, dat iemandt mochte duncken niet seer wel te betaemen: dat selve sullen Myne Heeren veel meer moeten toeschrijven den hooghsten noot, tot den welcken onse vyanden ons hebben bedwonghen, dan dat ons sulcks van naturen soude aengheboren sijn.Ga naar eind15 Geheel in lijn met de bescheidenheidstoop onderstreept Willem dat hij het uiteindelijke oordeel over zijn zaak aan de Staten-Generaal overlaat: So laeten wy ulieden oordeelen, Myne Heeren, of wy ons oock wel van sodanighe beschuldinghen alsoo 't behoort sullen konnen purgeren ende suyveren sonder de gewonelicke manniere onses levens, van niet gheern noch van ons selven noch van ander luyden te spreken, erghens in te buyten te gaen.Ga naar eind16 Met het benadrukken van zijn loyaliteit en oprechtheid loopt de prins ook alvast vooruit op een gunstige beoordeling door de Staten-Generaal: | ||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||
Wy [syn] dier maten versekert, so wel van de gherechtighheit onser saecke, metgaders hoe getrauwelick ende oprechtelick dat wy met ulieden ghehandelt hebben, als van uwe redelickheit ende oprecht ghemoet, insgelijcken dat ulieden ten besten bekent is, hoe dat alle dese dinghen gheschiedt sijn: So dat wy van ulieden niet anders en sijn begheerende, dan dat ghy de kennisse ende oordeel van dese saecke wilt aennemen.Ga naar eind17 Door te doen alsof de feiten voor zichzelf spreken, doet Oranje het voorkomen alsof het voor een gunstige beoordeling van zijn zaak volstaat op de hoogte te zijn van de loop der gebeurtenissen. Vervolgens tracht hij naast deze feitelijke basis een - evenzeer ‘objectieve’ - juridische basis voor zijn positie te creëren. Hij schrijft: So hebben wy voor noodigh, ja voor seer redelick aengesien sodanighe valsche beschuldingen te verandtwoorden: ten eynde dat niet lichtelick iemandt doer sulcke onwaerachtige redenen beweeght ofte valschelick bericht sijnde, dese onse verweeringhe met vervremden herte van ons aenneme, anders dan 't ghemeyne recht van alle volcken ende die gherechticheyt is vereysschende.Ga naar eind18 En: Nademael dat hy teghen alle recht ende billicheit, ja teghen synen eyghenen eedt, ons heeft benoodight ende bedonghen den krijgh tegen onsen danck voor te nemen [...]:Wie soude ons konnen van eenighe ander faute beschuldighen, dan dat wy te veel tijdts hebben laten verlopen eer dat wy de wapenen in handen hebben ghenomen, ende dat wy niet ende begheeren te genieten van 't ghene dat ons by krijghsrechte, oock by de rechten die alle volcken ghemein sijn, ghejondt ende ghegheven is? Te meer, aenghemerckt dat wy een vry Heere gheboren sijn, ende noch daer en boven dese eere verkreghen hebben, dat wy den name moghen draghen van Prince absoluyt ende souverain, die naest Godt in onsen vorstendomme gheen overhooft en bekennen, hoe wel hem dat selve niet seer verre en is uutstreckende.Ga naar eind19 Niet alleen tracht hij zijn persoonlijke ethos te vestigen en zijn rol te bevestigen als protagonist van een door recht en feit gerechtvaardigde zaak, Oranje probeert voor zichzelf ook een voordelige positie in het debat te creëren door zijn directe tegenstander, Philips II, in diskrediet te brengen. Hij valt de koning fel en meedogenloos aan, zowel op zijn persoon als op zijn militaire en politieke daden tijdens de opstand, maar ook - en bovenal - op zijn ‘verbale daden’ in de Ban. Iedereen weet dat de koning liegt en de koning weet het zelf ook: Niet twijfelende (also daer vele sijn onder ulieden die onse actien ende handelinghen, ofte emmers eenen deel van de selve gesien hebben, ofte verstaen so van haren vaderen als van anderen eerlicken luyden die hier af konnen getuygenis geven) oft ghy en sult ons ghehoort hebbende lichtelick mercken ende oordeelen, dat onse | ||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||
woorden so veel warachtiger sijn ende geloofweerdiger, als die van onse teghenpartije valsch ende onbeschaemt sijn.Ga naar eind20 Niet alleen wordt in de Apologie gesuggereerd dat Oranjes opponenten niet gevoelig zijn voor feiten, maar ook dat zij zich laten leiden door hun gemoed en daardoor niet in staat zijn de zaak op een redelijke manier te bespreken: Want wie is de ghene die niet genoegh bemercken kan, dat se sonder keure ende sonder eenighen onderscheit, ons alles na 't hooft werpen, dat se in haeren wegh vinden? So groot is haere rasernye, ende so betoovert sijn se in haere passien, dat se in den selven gheen mate en weten houden.Ga naar eind21 Hun vertroebelde geest is er de oorzaak van dat Oranjes opponenten dingen zeggen waarvan ze zelf weten dat die onjuist zijn of die, als ze al gedeeltelijk juist waren, veeleer op henzelf van toepassing zijn dan op Oranje. Dit geldt bijvoorbeeld voor de beschuldiging van verraad en van het verbreken van de Pacificatie van Gent, die de (dan nog gedeeltelijk Spaansgezinde) Staten-Generaal in december 1576 met de opstandige gewesten Holland en Zeeland en de prins gesloten hebben. Naar aanleiding hiervan merkt Oranje op: Ende daer en is emmers ten minsten geen ongetrouwicheit, geen verraderye noch verstant met den Spaegniaert over onse sijde geweest, als men over der vyanden syde genoegh gesien heeft. Want en hebben se niet met gewapender handt een openbaere oorloge begonnen tegen haere eyghen trouwe ende belofte?Ga naar eind22 En: Dewyle dat se ons [...] so menighmael voorhouden ende verwijten dat wy de voorsz. Pacificatie belett, gebroken, ghevioleert, ende ons daerteghen gheopposeert hebben, so laet ons sien, hoe dat se over haer sijde de selve hebben onderhouden.Ga naar eind23 Oranje maakt van een soortgelijke techniek gebruik als hij de beschuldiging dat hij een buitenlander is omkeert: Ons wert oock verweten, als dat wy souden een vremdelingh ende uutheemsche ofte een uutlander sijn. Even als of de Prince van Parma een treffelick groot patriot ware, die in desen landen niet en is gheboren, ja niet eenen stuyver weert goets noch eenigen tittel in den selven heeft.Ga naar eind24 Als Oranje vervolgens op dit punt doorgaat, gebruikt hij weer een andere techniek: het aanwijzen van inconsistenties in de uitgangspunten waarop de opponent zich heeft vastgelegd. Hij schrijft: | ||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||
Maer wat heeten se doch eenen vremdelingh? Namelick den ghenen, die buyten 's landts is gheboren. So volght dan, dat hy [Philips II] even so wel een vremdelingh is als wy: want hy is in Spaegnien gheboren.Ga naar eind25 En terwijl Duitsland, waar de prins geboren is, een landt [is waarmee] dese landen natuerelicke vrientschap ende eenicheit onderhouden,Ga naar eind26 is Spanje een landt dat met dese landen een naturelicke vyantschap heeft.Ga naar eind27 (Apologie, ed. Mees/Verwey, 1923, p. 39). Oranje hamert er vooral op dat hij van oudsher een ingezetene van de Nederlanden is, omdat dit tegenover de Staten-Generaal zijn ethos vergroot: meer dan wie ook staat hij in zijn recht als vertegenwoordiger van de zaak van de opstand. Zijn de uitgangspunten van zijn opponenten op zichzelf al een opportuun doelwit voor Oranje, hij versterkt zijn aanval veelal nog met behulp van ironie. Daarmee ridiculiseert hij de argumentatieve vaardigheden van zijn tegenstanders. Als de prins bijvoorbeeld Philips’ pogingen bespreekt om Oranje door omkoping voorgoed naar zijn geboorteland te laten terugkeren, verwijst hij naar de Ban, waarin de koning zijn voorstel motiveert door er op te wijzen dat het is seer aenghename, ende het wert van eenen ighelicken begheert, te moghen syn leven gherustelick in syn eyghen vaderlandt overbrenghen.Ga naar eind28 (Apologie, ed. Mees/Verwey, 1923, p. 109). Maar, zo vraagt Oranje zich naar aanleiding van dit zogenaamd gedeelde uitgangspunt af: Waerom treckt dan dit vervloeckt geslachte van Spaegniaerden also van d' een landt in d' ander, om de gheheele weerelt te plaeghen ende te quellen?Ga naar eind29 (Apologie, ed. Mees/Verwey, 1923, p. 110). Niet alleen de argumentatieve vaardigheden van zijn tegenstanders maar ook hun oratorische vermogens vormen een geliefd object van Oranjes spot: Nu kommen sy, Myne Heeren, ende willen voorts op dese crancke ende swacke fondamenten de sententie van dese haere verbanninghe bouwen, ende stellen hier te wercke alle haere konste van wel te spreken. Sy donderen, sy blixemen, ende sijn wonderlick ontstelt. [Maer] als wy over ende weder alle dinghen wel inghesien ende bemerckt hebben, so bevinden wy dat het slechts winden sijn van woorden, ende een geruysch, om kleyne kinders daermede vervaert te maecken, niet om eenen man te verschricken.Ga naar eind30 | ||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||
Ironie is overigens over de hele linie het favoriete stijlmiddel van de prins. Al aan het begin van de Apologie maakt hij er gebruik van om de zaken in het door hem gewenste daglicht te stellen en de Ban af te schilderen als de schoonste blomme van den crans der eeren [...], waermede wy noch voor den eynde onses levens, wel begheert hadden verciert te werden.Ga naar eind31 (Apologie, ed. Mees/Verwey, 1923, p. 10). De grootste tekortkoming van de opponenten van de prins schuilt in zijn opvatting echter niet in hun onwaarachtigheid, hun emotionaliteit, hun klaarblijkelijke inconsistentie en hun slechte stijl, maar in hun onvermogen om in te zien dat hun beschuldigingen aan het adres van de prins in feite complimenten voor de prins zijn. Dit geldt, bijvoorbeeld, het verwijt dat de prins zich zou afgeven met het gewone volk, dat voor de prins aanleiding is voor een treffende conciliatio: So bekennen wy hen dan 't selve, dat wy sijn ende alle ons leven langh blijven willen ghemeynsaem ofte den volcke toeghedaen, dat is, dat wy sullen alle neersticheit doen, om uwe vryheit metgaders uwe privilegien te vervolgen, te onderhouden, ende te beschermen. Siet nu hoe dat dese wijse herssebeckens so van allen naturelicken verstande berooft sijn, ende hoe dat, als se ons meynen meest te straffen ende te schelden, sy ons als dan aldermeest loven ende prijsen.Ga naar eind32 (Apologie, ed. Mees/Verwey, 1923, p. 99). Ook de beschuldiging dat hij betrokken zou zijn geweest bij de aanbieding van het Smeekschrift der Edelen aan de toenmalige landvoogdes, Margaretha van Parma, interpreteert de prins als een compliment: So vele isser af [...] dat wy niet quaet en hebben ghevonden dat de voorsz. Requeste soude ghepresenteert werden. D' welck wy geensins en willen ontkennen: ende so verre van daer is het, dat wy 't souden soecken te bewimpelen [...]. Want hadden's Coninghs wijse Raden so wel beraeden gheweest, dat se sulcks in den eersten verwilliget hadden, daer en soude so veel jammers ende ellendicheit niet uut sijn ontsproten ende naeghevolghet, doer de welcke 't gheheele landt by na verdorven ende vernielt is worden.Ga naar eind33 Op deze manier worden zelfs de meest serieuze beschuldigingen door Oranje behandeld: als werd hem eer bewezen in plaats van een verwijt gemaakt. Zo schrijft hij dat zijn weigering om in 1579 naar Duitsland terug te keren ‘hem niet tot schande maar tot eer moest worden aangerekend’ (Swart 1994: 182): [Sy] segghen[..], dat men ons versocht heeft ende presentatien ghedaen tot onsen grooten voordeele, op dat wy ons souden willen vertrecken ter plaetsen van onse gheboorte [...] ende dat wy daer toe niet en hebben willen verstaen. Wat hadden se doch meer tot onsen voordeele mogen seggen, dan 't gene dat nu verhaelt is? Daerom, Myne Heeren, wilt doch haere dwaesheit metgaders haere onbeschaemtheit wel | ||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||
bemercken. Want se moeten een van beyden bekennen, of dat se sonder schaemte spreken, als se dit segghen: ofte dat se onvoorsichtigh sijn, doer dien dat se ons gaen loven daer se ons gedencken te schelden.Ga naar eind34 (Apologie, ed. Mees/Verwey, 1923, p. 109). Samenvattend kunnen we constateren dat Oranje in de openingsfase van de discussie die in de Apologie impliciet gevoerd wordt alles in het werk stelt om zijn eigen dialectische ethos als redelijke discussiepartner te vergroten en dat van zijn tegenstanders af te breken. De prins construeert zijn eigen ethos door zijn bescheidenheid, zijn loyaliteit en zijn oprechtheid te onderstrepen en tevens de feitelijke en juridische basis van zijn betoog te benadrukken. Het ethos van Philips en consorten probeert hij aan te tasten door te wijzen op hun onwaarachtigheid, hun emotionaliteit, hun inconsistentie en hun slechte stijl en ook door te laten zien dat hun beschuldigingen in feite loftuitingen zijn aan het adres van Oranje. | ||||||||||
4 ConclusieNadat we eerst een globaal overzicht hebben gegeven van de kwesties die Oranje in de Apologie aan de orde stelt en hebben vastgesteld dat hij die op een omzichtige maar door-tastende wijze retorisch manipuleert, hebben we onze argumentatieve analyse toegespitst op de strategische manoeuvres die Oranje in de openingsfase van zijn betoog uitvoert om zijn eigen ethos te verhogen en - vooral - afbreuk te doen aan het ethos van zijn opponenten. Onze retorisch-dialectische constateringen vormen een bevestiging van conclusies die sommige historici al eerder op andere gronden hebben verdedigd. Zo heeft Groen van Prinsterer betoogd dat een van de belangrijkste doelen die Oranje met zijn Apologie voorhad, was de Staten-Generaal ertoe te bewegen Philips II als soeverein der Nederlanden af te zweren. Om dit doel te bereiken achtte de prins het nodig Philips’ persoonlijke en politieke reputatie zoveel mogelijk schade toe te brengen. ‘Il nous semble’, schrijft Groen, ‘que la véhémence des expressions n’étoit pas sans but et calcul politiques: le Prince, convaincu que la rupture désormais étoit irrévocable, désiroit ne laisser à personne le moindre doute à cet égard’ (1839: 452-453). Oranjes biograaf Swart (1994: 198) wijst er op dat de Apologie geschreven werd toen de prins net zijn besprekingen met de hertog van Anjou had afgesloten met een akkoord dat inhield dat deze Franse hertog zo spoedig mogelijk naar de Nederlanden zou komen om hier de soevereiniteit te aanvaarden. Dit akkoord zou uiteraard alleen kunnen worden uitgevoerd als Philips II eerst officieel was afgezworen. De argumentatieve analyse die wij in dit artikel van de openingsfase van de Apologie hebben gegeven, heeft een extra dimensie aan het licht gebracht in de pogingen van Oranje om de reputatie van Philips II aan te tasten. We hebben door middel van onze analyse van de Apologie duidelijk gemaakt dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat Oranje er in deze fase van de strijd niet alleen op uit was om Philips’ persoonlijke handelwijze en zijn politieke daden in een kwaad daglicht te stellen, maar ook - en zelfs in het bijzonder - om diens onredelijkheid aan te tonen en - door in te gaan op de manier waarop er in de Ban wordt geargumenteerd - twijfel te zaaien aan zijn discursieve vaardigheden. In dit licht bezien is alles wat de prins doet uiteindelijk bedoeld om aan Philips de kwaliteit te ontnemen van ‘redelijke discussiant’.Ga naar eind35 Of 's prinsens eigen manoeuvres wel de toets der redelijke kritiek kunnen doorstaan, is een kwestie waarin wij ons in een volgende publicatie zullen verdiepen. | ||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||
|
|