Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 25
(2003)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| ||||||||||
J.A.E. Bons
| ||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||
Deze korte historische inleiding is noodzakelijk om de omstandigheden te beschrijven waaronder de Atheense publicist Isocrates, hoofd van een instituut van hogere opleiding op basis van een ethisch-retorische vormingGa naar eind1, zich mengt in het debat over de politieke situatie. Twee van zijn redevoeringen, de Vredesrede en de Areopagiticus, hebben direct te maken met de Bondgenotenoorlog en zijn gevolgen voor Athene.Ga naar eind2 In de Vredesrede van 355 vC is de Atheense hegemonie het centrale thema: Isocrates stelt zich teweer tegen de democratische demagogen die de Atheense imperialistische politiek verdedigen. Isocrates brengt naar voren dat de Atheners het streven naar overheersing (archê) van bondgenoten, zoals in de beide Zeebonden het geval was, moeten laten varen, omdat het onmogelijk te handhaven, onrechtvaardig en zelfs voor Athene schadelijk is. In plaats daarvan moeten de Atheners de oorlogshandelingen beëindigen en proberen een van de kant van bondgenoten vrijwillig verleend leiderschap (hêgemonia) te verwerven: alleen op deze wijze kan Athene in de toekomst haar positie veilig stellen. Het belang van deze terminologische onderscheiding tussen archê en hêgemonia is aangetoond door Buchner, die terecht de vaak al te snel optredende neiging bestrijdt om deze begrippen als synoniem te beschouwen.Ga naar eind3 Deze wijziging in de buitenlandse politiek gaat volgens Isocrates noodzakelijkerwijs gepaard met een mentaliteitsverandering in Athene zelf. De radicaal-democratische politiek en de daarbij behorende individualistische houding van de burgers moet plaats maken voor een gematigder instelling. Deze binnenlands-politieke implicatie wordt in de Vredesrede al wel genoemd, maar vooral uitgewerkt in de Areopagiticus. Deze rede heeft tot doel de aloude constitutie van vóór de Perzische Oorlogen, de zogenaamde patrios politeia of ‘constitutie van de vaderen’, in ere te herstellen, waarbij opnieuw een centrale rol is weggelegd voor de aristocratische Raad van de Areopagos, het gremium waaraan de rede haar titel ontleent. De Areopagos zal erop toezien dat de Atheense burgers weer meer waarde zullen gaan hechten aan communaliteit en ethische autoriteit, onder andere door een strenge supervisie uit te oefenen over opvoeding en vorming van kinderen en jonge mannen. Voor Isocrates blijken de begrippen patrios politeia en hêgemonia nauw met elkaar verbonden. Athene kan slechts haar positie veilig stellen als de overige Grieken haar om leiderschap vragen, hetgeen zij eerst dan zullen doen wanneer Athene dit leiderschap op grond van haar morele kwaliteit verdient. Zo gezien zijn patrios politeia en hêgemonia welhaast complementaire begrippen, en zijn daarmee de Vredesrede en de Areopagiticus zusterredevoeringen: in ieder van beide ligt de nadruk op één van beide thema's. Het zal dan ook niet verwonderen dat de Areopagiticus, die anders dan de Vredesrede niet op basis van externe verwijzingen met zekerheid absoluut gedateerd kan worden, aanvankelijk door onderzoekers onmiddellijk na het einde van de Bondgenotenoorlog werd geplaatst, in 354 vC. Het gaat immers om een aanvulling op de Vredesrede, die voor een einde van de oorlog en een beëindiging van het archê-streven pleit, en de formulering van een politiek programma voor de toekomst van Athene. Deze datering lijkt bovendien te worden bevestigd door de openingsparagraaf van de Areopagiticus, waar Isocrates ervan uit lijkt te gaan dat er op dat moment vrede heerst. Ook andere verwijzingen naar externe historische omstandigheden werden overeenkomstig geïnterpreteerd. In 1940 echter sprak Jaeger zich uit tegen deze datering, nadat hij de tot dan toe vigerende opvatting aan een kritisch onderzoek had onderworpen.Ga naar eind4 Hij meende dat Isocrates’ toespelingen te vaag zijn om daaraan concrete historische gebeurtenissen te kunnen verbinden. Hij achtte ze eerder ‘algemeen-typisch’ en bracht op overtuigende wijze naar voren | ||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||
dat zij ieder in verband konden worden gebracht met meer dan één historisch feit in de periode 370-340 vC. In plaats daarvan wendde hij zich tot de ‘Tendenz’ van de rede als aanwijziging voor de datering en hij probeerde na vaststelling daarvan de historische toespelingen te determineren. Zijn interpreatie blijkt vooral te berusten op het proemium (c. 1-15) en de passage c. 64-69, op grond waarvan hij meent te kunnen aantonen dat Isocrates zich in de Areopagiticus nog een aanhanger van de Tweede Attische Zeebond betoont. Hij is in deze visie een democraat, net zoals in de Panegyricus, die pleit voor constitutionele hervormingen om de maritieme heerschappij van Athene te versterken. De rede als geheel moet men dan verstaan als een waarschuwing tegen schadelijke ontwikkelingen binnen het bondgenootschap. Dit betekent dat Jaeger de rede wil dateren nog vóór het uitbreken van de Bondgenotenoorlog, in 357 vC. Het verloop van die oorlog zou dan voor Isocrates aanleiding zijn geweest zijn opvattingen te veranderen. Zo kan hij dan in de Vredesrede na het verlies van een groot deel der bondgenoten en het feitelijk échec van de Bond in 355 vC oproepen tot vrede en het laten varen van imperialistische aspiraties. Het artikel van Jaeger heeft diverse reacties opgeroepen, die uiteenlopen van een afwijzing van Jaeger en een terugkeer naar de traditionele datering van 354 vC tot aan het uitspreken van uiteindelijke onzekerheid over de mogelijkheid van een specifieke datering. De laatste bijdragen aan deze discussie zijn van Wallace (1986) en Due (1988), die met elkaar gemeen hebben dat ze de datering van Jaeger verdedigen, terwijlWallace met Jaeger instemt dat er sprake is van een wijziging van politieke stellingname bij Isocrates en Due voor dezelfde datering kiest zonder in die wijziging mee te gaan.Ga naar eind5 Wallace doet nogmaals een poging de historische verwijzingen te determineren, maar slaagt er niet in volledig te overtuigen, zoals ook Due laat zien. Due vergelijkt de historische situaties van Athene voor en na de Bondgenotenoorlog en maakt dan een negatieve keuze: aangezien, volgens hem, de situatie na 354 vC zeker niet door Isocrates bedoeld kan zijn, moet de conclusie zijn dat 357 vC de beste datering is. In het volgende wil ik het door Jaeger geïntroduceerde ‘Tendenz’-argument nogmaals aan de orde stellen. Wat tot op heden aan de discussie heeft ontbroken, is een grondige retorische analyse van de structuur van de Areopagiticus. Ondanks het feit dat de rede is geconcipieerd als een politiek betoog, vindt men in geen van de bijdragen een poging om het typisch retorisch karakter van het betoog als op overtuiging gericht discours recht te doen. Ik meen dat hierdoor een essentieel argument tegen de ‘Tendenz’-opvatting van Jaeger over het hoofd is gezien. Zowel uit het proemium als uit de capita 64-69 zou blijken dat Isocrates een, zij het gematigd, aanhanger van het democratisch imperialisme is. Inderdaad geven de capita 64-69 wat men een lofrede op de democratie en de archê van de 5e eeuw zou kunnen noemen, maar men mag niet uit het oog verliezen in welke samenhang deze lofrede geplaatst wordt. De capita 16-55 en, samenvattend, 78-84 geven Isocrates’ constitutionele hervormingsvoorstellen weer. Aangezien deze met de oproep naar terugkeer tot de patrios politeia als conservatief of mischien zelfs oligarchisch gekwalificeerd zouden kunnen worden door tegenstanders van democratische zijde (c. 56-57), hetgeen voor de effectiviteit van de rede fataal zou zijn geweest gezien de stigmatisering van de oligarchen sedert de tyrannie der Dertig, wil Isocrates dit mogelijke verwijt voorkomen. De capita 58-77 bevatten zijn vooruitgezonden verweer, dat in drie delen uiteenvalt. Het eerste argument is dat hij niets voorstelt van wat de oligarchen voorstaan en dat er geen aanleiding bestaat te denken dat hij een anti-democratische revolutie zou voorbereiden (c. 58-59). In de tweede plaats voert hij aan | ||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||
dat hij al in eerdere werken (zoals bv. in de Panegyricus 105 e.v.) zijn veroordeling heeft uitgesproken van de oligarchie en politieke bevoordeling, omdat hij de democratische principes van gelijkheid (isotês) en gelijkwaardigheid (homoiotês) superieur acht (c. 60-61). Dan, ter introductie van zijn derde argument, wijst hij erop dat de geschiedenis heeft geleerd dat de democratie een voordeliger staatsvorm is dan de oligarchie. Dit brengt hem ertoe de actuele constitutie, dus de radicale democratie, te vergelijken (paraballein) met de oligarchische constitutie der Dertig Tyrannen. Opvallend is dat Isocrates zeer nadrukkelijk deze vergelijking als zodanig en als apart element van zijn rede aankondigt, en daarbij opmerkt dat de invoeging ervan als een excurs of een ‘spreken buiten het onderwerp’ (legein exô tês hypotheseôs) zou kunnen worden aangemerkt. Toch beveelt hij de vergelijking aan met de woorden: ‘mijn betoog (logos) zal niet lang zijn en van nut blijken voor de toehoorders’ (c. 63).Ga naar eind6 In c. 64-68 volgt dan de vergelijking zelf, die betrekking heeft op een vijftal aspecten: 1] in tijden van militaire tegenslag waren de democraten bereid tot het uiterste te gaan om onderwerping van Athene te voorkomen, terwijl de oligarchen ertoe overgingen de verdedigingsmuren te slechten en onderwerping te aanvaarden. Dit laatste geldt allerwegen als een voorbeeld van volstrekt onacceptabel en weerzinwekkend gedrag (deinon); 2] onder democratisch bestuur was de macht (dunamis) van Athene expansief en dominant, onder de oligarchen waren de Spartanen heer en meester in Athene; na het herstel van de democratie zonden de Spartanen ambassadeurs en boden de Atheners de heerschappij over zee; 3] in de dagen van Pericles werd de stad opgesierd met fraaie tempels en openbare gebouwen, en nog steeds komen mensen van heinde en verre om ze te bewonderen, daarmee de hoge waardigheid (timê) van Athene bevestigend; de oligarchen daarentegen verkwanselden en verwaarloosden de stad; 4] de oligarchen waren meedogenloos en wreed in hun bewind, maar de democraten betoonden mildheid (praotês) in de manier waarop zij afrekenden met enkel de hoofdschuldigen van de tyrannie; 5] door het geld dat de oligarchen van Sparta hadden geleend om de democraten te kunnen bestrijden niet te verhalen op alleen de oligarchen zelf maar uit algemene middelen terug te betalen hebben de democraten het sterkst mogelijke bewijs van hun goede trouw en fairness (epieikeia) gegeven. De conclusie is dat de democraten door hun mentaliteit (gnômê) in Athene de eensgezindheid (homonoia) hebben bewaard en de machtspositie van de stad hebben uitgebreid en versterkt. Zo kan Isocrates ten slotte de instelling (dianoia) van democraten en oligarchen in een chiastische contrastering weergeven: de oligarchen overheersten de burgers, maar waren onderworpen aan de vijanden; de democraten heersten over anderen, maar stonden op voet van gelijkheid met hun medeburgers (c. 69). Tenslotte geeft hij twee redenen waarom hij deze punten heeft behandeld. Allereerst om duidelijk te maken dat hij geen voorstander van de oligarchie genoemd kan worden, maar wel van een rechtvaardige en goed geordende constitutie (dikaia kai kosmia politeia), en ten tweede omdat hij wilde laten zien dat zelfs een slecht ingerichte democratie altijd nog minder schadelijk is dan een oligarchie (c. 70). Geheel in de traditie van het demonstratieve genre komt deze vergelijking of, met een technische term, sunkrisis neer op een contrastering van het kalon of edele van de te prijzen partij met het aischron of verwerpelijke van de daarmee contrasterende partij, zoals blijkt uit wat Aristoteles in zijn Rhetorica vermeldt over dit retorische genre.Ga naar eind7 De instelling of het | ||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||
karakter van een constitutie leert men kennen door het bestuderen van de keuzes (prohaireseis) die gemaakt worden ten aanzien van politieke vraagstukken, in een poging om het voor haar typische einddoel (telos) te bereiken. Kort samengevat kan van een dergelijke lofrede of enkomion worden gezegd dat het betrekking heeft op daden en prestaties (erga). De lofprijzing kan dan volgens Aristoteles versterkt worden door het maken van een vergelijking (antiparaballein; sunkrinein), omdat het dan mogelijk wordt het element van superioriteit in te voeren dat als versterking of amplificatie (auxêsis) functioneert. Het is overigens interessant dat Aristoteles, die een jongere tijdgenoot van Isocrates is, als voorbeeld van deze techniek werken van Isocrates aanhaalt.Ga naar eind8 Ook Isocrates zelf verwijst naar deze passage als een lofrede. In c. 71 duidt hij de zojuist uitgesproken pasage aan als enkomion (‘ik heb een fraaie lofrede op de democratie gegeven’ kalôs enkekômiaka tên dêmokratian), en in c. 76 als eulogia. De aparte status van deze passage blijkt ook uit de gehanteerde terminologie, die typisch is voor de democratische richting. In eerste instantie wordt gewezen op de uitbouw van het Atheense imperium, op de aanwezigheid van Atheense garnizoenen in buitenlandse steden en op de prachtige architectuur in Athene, de hoofdstad van een machtig imperium waardig. Verder is er het uitgangspunt van onderlinge gelijkheid van burgers en overheersing van anderen, en andere democratisch-ideologische ‘deugden’ zoals mildheid, goede trouw en eensgezindheid.Ga naar eind9 Met deze lofrede op de democratie voegt Isocrates als het ware een logos in een logos: een kort apart betoog als deel van de rede als geheel. Deze werkwijze treft men vaker aan in zijn werken en is dan steeds functioneel in de structuur van de argumentatie van de rede als geheel.Ga naar eind10 In het geval van de Areopagiticus wordt de lofrede op de democratie ingevoegd om te voorkomen dat men Isocrates zou kunnen beschuldigen van anti-democratische sympathieën. Maar nu zou er volgens hem een misverstand kunnen rijzen: als de democratie dan zo lofwaardig is, waarom stelt hij dan voor om de actuele, dus democratische, constitutie te hervormen? Is hier sprake van een inconsistentie (palin metabalôn) van de spreker (c. 71)? Op deze kritiek reageert Isocrates met een anticipatie (prokatalêpsis), waaruit men kan opmaken dat de lofrede behalve als refutatie van volksvijandigheid nog een verdere functie heeft. In eerste instantie was het doel van de lofrede om de relatieve superioriteit van de democratie boven de oligarchie aan te geven. Hiermee is echter nog niet alles gezegd. Mensen die in weinig succes hebben en in veel mislukken worden terecht bekritiseerd omdat ze achterblijven bij wat van hen vereist wordt (to deon), en dit geldt in nog sterkere mate voor mensen van edele afkomst, die zich slechts weinig beter betonen dan het gewone volk en achterblijven bij hun voorvaderen (c. 72). De stelregel van het ‘noblesse oblige’ is nu ook van toepassing op de Atheners, die zich moeten meten aan hun voorvaderen. De analogie is een proportionele relatie: de regel dat adeldom verplicht geldt niet alleen in de individuele sfeer, maar ook voor de gemeenschap.Ga naar eind11 Hier komt een overeenkomst naar voren tussen het demonstratieve en het deliberatieve genre, ofwel tussen lofprijzing en advies.Ga naar eind12 De huidige democratie is te prijzen (demonstratief), maar dient de voortreffelijkheid van de aloude democratie evenaren (deliberatief). Kortom, de democratie is wel goed, maar nog niet goed genoeg. In de c. 74-75 zet Isocrates nog eens uiteen waarop het edele karakter van de Atheners gebaseerd is. De edele geboorte (eugeneia) blijkt uit hoogstaande culturele prestaties op het gebied van de kunsten en van de capaciteiten in woord en daad. Daarnaast zijn er de klinkende militaire successen van het mythische en meer recente verleden. Met deze eugeneia- | ||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||
topiek speelt Isocrates in op een algemeen gevoelen van adeldom bij de Atheners, zoals dat sedert Cleisthenes (één van de ‘founding fathers’ van de democratie) opgang deed en waarbij de oude traditie van de homerische aristocratische ideologie werd doorgetrokken naar het collectief van de Atheense burgerij. Zo werd de democratie verbonden met de mythische koning Theseus en kregen de democratische ‘deelgemeenten’ (dêmoi) ieder een eponyme heros. Als gevolg hiervan kon iedere individuele burger zich beroepen op een mythische ‘progenitor’ en konden traditionele aristocratische criteria als autochtonie, geslachtszuiverheid en erfelijke plicht (noblesse oblige) zich gaan uitstrekken over Athene als geheel.Ga naar eind13 De stelregel van het ‘noblesse oblige’ wordt nu door Isocrates toegepast op de actuele situatie (c. 76). De Atheners beantwoorden niet aan de voorvaderlijke standaard. De lofrede op de democratie mag worden opgevat als lof voor diegenen die zich de voortreffelijkheid van hun voorvaderen waardig tonen, maar geldt als aanklacht (katêgoria) tegen mensen die met hun laksheid (rhaithumia) en slecht gedrag (kakia) hun edele afkomst (eugeneia) te schande maken. Dit is nu precies wat er laakbaar is aan de actuele toestand: de Atheners koesteren en bewaren hun aangeboren edele natuur niet, maar zijn vervallen in een toestand van onbezonnenheid (anoia), stuurloosheid (tarachê) en een neiging tot moreel slecht handelen (ponêrôn pragmatôn epithumia). Met een korte overgang, waarin nogmaals de aparte status van de lofrede op de democratie wordt benadrukt (‘als ik nu langer doorga de huidige democratie te bekritiseren, ben ik bang te ver af te dwalen van mijn onderwerp’ (ên epakolouthô tois enousin epitimêsai kai katêgorêsai tôn enestôtôn, dedoika mê porrô lian tês hypotheseôs apoplanêthô), keert Isocrates terug naar zijn eigenlijke onderwerp, de noodzaak tot constitutionele hervorming (c. 77). De centrale gedachtengang en de functie van de passage c. 56-77 kan nu als volgt worden weergegeven. 1. De actuele democratische constitutie is weliswaar slecht, maar altijd nog beter dan de oligarchie; zij blijft echter achter bij de voortreffelijkheid van de constitutie der vaderen. 2. Mensen van hoge geboorte zijn gehouden hun voorvaderen te evenaren en zich niet tevreden te stellen met het enkel overtreffen van moreel slechte mensen; uit de geschiedenis blijkt dat de Atheners van hoge geboorte zijn. De conclusie luidt dat de Atheners ertoe moeten overgaan de actuele constitutie te wijzigen en zich te richten naar de standaard van de patrios politeia. De lofrede op de democratie heeft dus een tweeledige functie in het kader van de rede als geheel: - een refutatieve functie, doordat zij Isocrates moet vrijwaren van mogelijke kritiek vanwege vermeende oligarchische of anti-democratische sympathieën; - een deliberatieve functie, doordat zij de stelling van de rede versterkt: de huidige constitutie moet niet alleen hervormd worden omdat zij zelf slecht is en schadelijk voor Athene, maar ook omdat de Atheners het aan hun stand verplicht zijn een constitutie te hebben die opweegt tegen die der voorvaderen. Op deze wijze komt Isocrates bovendien tegemoet aan een belangrijke vereiste voor ieder politiek spreker, namelijk te voorkomen dat zijn voorstellen bij voorbaat onacceptabel worden gevonden door zijn gehoor. Gegeven de stigmatisering van het oligarchisch gedachtengoed moet de conservatief en, op zijn best, gematigd democratische Isocrates zijn voorstellen wel presenteren als een modificatie van de democratie.Ga naar eind14 Met deze retorische analyse is duidelijk geworden dat het ‘Tendenz’-argument van Jae- | ||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||
ger niet houdbaar is. Door geen rekening te houden met de status en functie van de lofrede op de democratie heeft Jaeger niet ingezien dat de democratisch-ideologisch getinte passage niet het ideaal is waarnaar hij zegt dat de Atheners moeten streven en dat hij zelf deze ideologie ook niet omarmt. Het lijkt mij dan ook niet noodzakelijk om op grond hiervan de datering van de Areopagiticus in 354 vC te verschuiven naar 357 vC. De politieke stellingname van Isocrates is consistent met de Vredesrede in het bijzonder, en met eerdere en latere werken in het algemeen. Een laatste argument bevestigt mijns inziens bovendien de nauwe relatie tussen de Areopagiticus en de Vredesrede, en maakt ook hun relatieve chronologie duidelijk. In Areopagiticus 76 zegt Isocrates dat de Atheners zijn vervallen tot onbezonnenheid, stuurloosheid en een neiging tot moreel slecht handelen (zie boven). Hij wil hierop op die plaats echter niet verder ingaan, omdat deze thema's buiten het kader van de rede liggen en omdat hij deze onderwerpen al eerder behandeld heeft (peri men oun toutôn kai proteron eirêkamen). De genoemde misstanden verwijzen mijns inziens naar de Vredesrede. Met de term ‘onbezonnenheid’ wordt daar herhaaldelijk het imperialistische machtsstreven aangeduid, dat Athene slechts ongeluk brengt (c. 8, 17, 31, 81, 85, 121, 125). Met de ‘geneigdheid tot moreel slecht handelen’ verwijst Isocrates in de Vredesrede naar het streven naar archê of overheersing van bondgenoten (c. 39, 106). En het nastreven van de heerschappij ter zee blijkt de oorzaak van stuurloosheid en chaos (c. 61, 103). Ook op grond hiervan lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de Areopagiticus volgt na de Vredesrede. | ||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||
Appendix[63] Ook al zullen sommigen zeggen dat het buiten mijn onderwerp valt, wil ik toch helder uitleggen hoeveel beter deze constitutie is dan die van toenGa naar eind15, om de indruk te voorkomen dat ik al te precies de tekortkomingen van de democratie blootleg en wat er aan fraais en edels is gepresteerd achterwege laat. Dit betoog zal niet lang zijn en het gehoor zal er zijn voordeel mee kunnen doen. [64] Welnu, toen we onze vloot in de Hellespont waren kwijtgeraakt en de stad in de welbekende ongelukkige omstandigheden terecht was gekomenGa naar eind16, waren het de zogenaamde ‘mannen van het volk’ die bereid waren om tot het uiterste te gaan om geen bevelen van de vijand te hoeven opvolgen: alle ouderen kunnen dat bevestigen. Ook vonden ze het volkomen ondenkbaar dat men getuige zou zijn van de onderwerping van de stad die eens de leider was van de Griekse wereld. Maar de voorstanders van de oligarchie gingen ertoe over de Lange Muren neer te halen en de slavernij te dulden. [65] En in de tijd toen het volk heer en meester was legerden wij garnizoenen in de citadellen van andere steden, maar toen de Dertig zich van de macht hadden meester gemaakt waren het de vijanden die onze Akropolis bezet hielden. In die dagen waren de Spartanen onze meesters, maar toen de ballingen terugkeerden en de moed hadden om te vechten voor de vrijheid en Conon in de zeeslag zegevierde, kwamen er gezanten van de Spartanen om ons de heerschappij ter zee aan te bieden.Ga naar eind17 [66] En dan, alle mensen van mijn generatie herinneren zich dat het de democratie was die de stad zo prachtig gesierd heeft met tempels en heiligdommen dat tot op de dag van vandaag bezoekers vinden dat ze het verdient te heersen over de Grieken en alle andere volkeren. De Dertig daarentegen verwaarloosden die gebouwen of plunderden ze, en de scheepswerven verkochten ze voor de somma van drie talenten om ze te laten slopen, terwijl de stad er niet minder dan duizend talenten aan had gespendeerd. [67] Er bestaat geen rechtvaardiging om de mildheid van dat régime hoger aan te slaan dan die van het volk. Toen zij na een stemming in de RaadGa naar eind18 de stad in hun macht hadden gekregen lieten zij vijftienhonderd burgers zonder vorm van proces ter dood brengen en dwongen ze er meer dan vijfduizend de wijk te nemen in Piraeus. Maar toen dezen de macht hadden terugveroverd en gewapend in de stad waren teruggekeerd, lieten ze de hoofdschuldigen aan deze misdaden terechtstellen, maar hun houding ten aanzien van de rest was zo edel en wetsgetrouw dat de collaborateurs er niet slechter aan toe waren dan de ballingen.Ga naar eind19 [68] Verreweg het fraaiste en sterkste bewijs voor de goede trouw van het volk is het volgende: de mannen die in de stad waren gebleven hadden honderd talenten geleend van de Spartanen om daarmee de belegering van Piraeus en zijn verdedigers te bekostigen. Toen de volksvergadering vergaderde over het terugbetalen van dat geld waren er velen van mening dat het juist zou zijn als de Spartanen zouden worden schadeloos gesteld door degenen die het geld geleend hadden en niet door de belegerden. Toch besloot het volk de terugbetaling te doen uit de algemene middelen. [69] Het was dan ook door deze mentaliteit dat zij onze eensgezindheid wisten te vestigen en vooruitgang voor de stad te bereiken, en dat in zulke mate dat de Spartanen, die onder de oligarchie zowat iedere dag hun bevelen aan ons opdrongen, tijdens de democratie ons kwamen smeken en bij ons pleiten om niet toe te staan dat zij uit hun huizen zouden worden verdreven.Ga naar eind20 Om kort te gaan, de instelling van beide partijen kan als volgt worden samengevat: de opvatting van de oligarchen is om over burgers te heersen en de vijand als slaaf te dienen; de democraten willen heersen over anderen en gelijkheid onder de burgers. [70] Ik heb deze uiteenzetting om twee redenen gegeven. In de eerste plaats omdat ik duidelijk wilde maken dat ik geen sympathie heb voor de oligarchie en politieke ongelijkheid, maar dat mijn voorkeur uitgaat naar een rechtvaardige en goed geordende constitutie. Ten tweede, dat zelfs een slecht ingerichte democratie nog altijd voor | ||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||
minder wantoestanden verantwoordelijk is dan een oligarchie, terwijl een goed ingerichte het voordeel heeft dat zij rechtvaardiger, onpartijdiger en aangenamer is voor diegenen die er in leven. [71] Maar nu zal zeker de vraag rijzen met welke bedoeling ik U wil overreden om de constitutie die zoveel prachtige prestaties heeft geleverd te verruilen voor een andere, en waarom ik na mijn fraaie lofrede op de democratie van zojuist nu weer ertoe overga kritiek te oefenen en de huidige omstandigheden af te keuren. |
|