| |
| |
| |
Signaleringen
Neutelings, R., Ummelen, N. & Maes, A. (red.), 2000. Over de grenzen van de Taalbeheersing. Bijdragen over taal, tekst en communicatie gepresenteerd op het VIOT-congres van december 1999 aan de Technische Universiteit Delft. Den Haag: Sdu. ISBN 9012089948. Prijs: 25,65 Euro (471 pp., plus cd-rom)
Wie niet in de gelegenheid was het meest recente VIOT-congres aan de TU Delft bij te wonen, kan zich desondanks een nauwgezette indruk vormen van de daar ontplooide activiteiten. Dankzij de inspanningen van de auteurs, de redactie, de reviewers en de nieuwe uitgever van de VIOT-bundel, ligt er een fraai verzorgde uitgave met een vijftal thematische bijdragen, gevolgd door 34 bijdragen uit de congresstromen. In de thematische bijdragen - van de hand van Schellens, Pander Maat, Snoeck Henkemans, Hoeken en Elling - wordt gereflecteerd op de stand van zaken in het vakgebied, op verschillen en overeenkomsten tussen de deelgebieden en op de diverse manieren waarop het vakgebied aan de verschillende universiteiten wordt beoefend.
Opvallend is dat de aandacht daarbij vrijwel exclusief op de situatie in Nederland is gericht. Ook in de bijdragen uit de stromen wordt voor het overgrote deel gerapporteerd over werk dat door Nederlandse onderzoekers is gedaan. De lijst van auteurs geeft hetzelfde beeld: 5 auteurs werken deels of geheel in Vlaanderen, de overige 49 allemaal in Nederland. Zuid-Afrika, waar het vak taalbeheersing de laatste jaren op ten minste twee universiteiten serieus wordt beoefend, ontbreekt geheel. Die eenzijdigheid op het punt van nationaliteit geeft de titel van de bundel, Over de grenzen van de taalbeheersing, een wat andere lading dan de redactie wellicht voor ogen heeft gestaan.
Opvallend is ook de stellingname van de redactie in de inleiding van de bundel over het ‘einde van de taalbeheersing’, het centrale thema van het congres waar deze bundel uit voortvloeide. Met recht wordt uit de geleverde bijdragen geconcludeerd dat de taalbeheersing anno 1999 gekenmerkt wordt door eenheid in verscheidenheid, en dat dat altijd al zo geweest is. Er is geen aanleiding om uit de huidige situatie sombere conclusies te trekken over de levenskansen van het vak of over de VIOT als vereniging van onderzoekers. De veelkleurigheid onder één en dezelfde koepel is eerder een eigentijds teken van gezondheid dan een aankondiging van een naderend roemloos uiteenvallen.
Wel blijkt eens te meer dat taalbeheersers met graagte grenzen overschrijden, of op zijn minst verkennen. Net als in de eerder verschenen VIOT-bundels het geval was, worden er ook nu raakvlakken gezocht en gevonden met andere disciplines als de taalkunde, de filosofie en de (cognitieve en sociale) psychologie. Ook binnen de taalbeheersing is er eerder sprake van schuivende panelen dan van als definitief bedoelde piketpaaltjes. Het valt dan ook te billijken dat ervoor is gekozen de bijdragen niet te ordenen naar de stroom waarin de lezingen zijn gehouden (argumentatie & retorica, mondelinge communicatie en schriftelijke communicatie), maar ze, afgezien van de vijf thematische artikelen, in alfabetische volgorde op te nemen. Voor wie wil zien in welke congresstroom de bijdragen waren ingedeeld, is daartoe achterin het boek een kort overzicht opgenomen.
| |
| |
De bundel geeft zicht op een boeiend scala van onderwerpen waarmee hedendaagse taalbeheersers zich in onderzoek bezighouden. Zo zijn er bijdragen over moraliteit in kleuterconversaties, toespraken van koningin Beatrix (een aanrader voor Maxima?), taboe verklaarde standpunten, biotex-technieken in telefonische enquêtes, en oefeningen in software-handleidingen. Daarmee valt ook buiten het vakgebied, in de voorlichting aan aspirant- studenten bijvoorbeeld, duidelijk te maken dat de thema-keuzes in het taalbeheersingsonderzoek verder reiken dan wellicht wordt gesuggereerd door de letteren-context waarin het meestal wordt beoefend.
Het meest opmerkelijke deel van deze publicatie bevindt zich buiten de grenzen van het boek. Meegeleverd wordt een cd-rom Herinnering VIOT99, gemaakt door de sectie Technische Communicatie van de TU Delft. De cd bevat digitale versies van alle bijdragen uit de bundel in PDF-formaat, wat het onder meer mogelijk maakt om met grote snelheid door de hele bundel heen te zoeken naar woorden of namen die in de afzonderlijke bijdragen voor kunnen komen. Ook over het congres waaruit de bundel resulteerde, kan de lezer of liever gebruiker van de cd veel te weten komen. Zo is het complete programma opgenomen (inclusief abstracts van de 17 bijdragen die uiteindelijk niet in de bundel terecht zijn gekomen) en zijn er foto's van de sprekers en hun publiek te vinden. Helemaal vernieuwend zijn de video-fragmenten, waarmee de kijker niet alleen letterlijk een goed beeld kan krijgen van onder meer de thematische presentaties, maar ook het bijpassende geluid in zich kan opnemen. Ook voor de benodigde afspeel-software is gezorgd, net als voor de nieuwste versie van de software die nodig is om de tekstfiles te lezen. De cd vormt een mooie herinnering voor de deelnemers, en een extra aanmoediging voor taalbeheersers die er niet bij waren om bij het volgende congres wel acte de présence te geven.
Carel Jansen
| |
Sanders, Ewoud & Permentier, Ludo (2000). Beeld van een taal. Den Haag/ Antwerpen: Sdu/Standaard. ISBN 905797O52X. Prijs: fl. 25,-. (240 pp.)
Ter ere van de twintigste verjaardag van de Nederlandse Taalunie stelden Ewoud Sanders en Ludo Permentier dit jubileumboek samen: een soort Festschrift met 70 korte beschouwingen (columns en interviews) over taal van bekende en minder bekende meestal Nederlandse en Vlaamse taalgebruikers. Het polyperspectivisch portret wordt aangevuld met weetjes en citaatjes en talrijke foto's, die in hun eigen taal ‘een zelfstandig verhaal over taal en over het Nederlands’ brengen.
Door het grote aantal bijdragen komen in dit boek enorm veel thema's aan bod. Meest voor de hand liggende sprekers zijn mensen die werken met taal, zoals bijvoorbeeld de literator (onder andere de Iraanse Kader Abdolah), de taalkundige en de vertaler, maar ook minder bekende beroepen zoals de ‘streektaalfunctionaris’ zijn vertegenwoordigd. Ze vertellen over hun beroep of inzichten die dit beroep met zich meebrengt, maar ook - en dan vooral de literatoren - over daarvan onafhankelijke onderwerpen, zoals bijvoorbeeld het verdwijnen van de Tale Kanaäns (Maarten 't Hart). Daarnaast wordt geschetst hoe de taal in bepaalde beroepen of verenigingen op een specifieke manier gebruikt wordt, niet alleen qua vorm en functie (het voor buitenstaanders dikwijls onbegrijpelijke jargon van onder andere wetenschap, restaurant of architectuur), maar ook op het gebied van de pragmatiek (zoals bij de advocaat en de hypnotiseur). Naast die | |
| |
getuigenissen van vlot professioneel taalgebruik wordt er ruimschoots aandacht besteed aan de fase die daaraan voorafgaat, namelijk die van de taalverwerving. Een kind, migranten en nostalgisch terugblikkende auteurs (Adriaan van Dis en Eric de Kuyper) komen aan het woord. Ook loopt het taalkundig niet altijd van een leien dakje bij de mensen die op een of andere manier met een afwijking te kampen hebben: doofheid, afasie, blindheid, dyslexie, het syndroom van Gilles de la Tourette. Hun verhalen brengen het onbekende wat dichterbij en stemmen tegelijkertijd tot nadenken over het wezen van die taal die we zo heel vanzelfsprekend gebruiken. Afwijkend taalgebruik kan ook veroorzaakt worden door het medium dat gebruikt wordt om de boodschap over te brengen (telefoon, radio, tekstverwerker). Zo blijkt het gebruik van e-mail zowaar invloed te hebben op de grammatica: ‘Zou wel stukje willen schrijven over eigen grammatica van e-mail.’ En als onvermijdelijk thema moet natuurlijk ‘de norm’ aan bod komen: gezoek van de Verkavelingsvlaams vervloekende Vlaming, geklaag over Poldernederlands en taalverloedering, maar ook lofzangen op het dialect. De communis opinio over de verhouding tussen AN en dialect is mooi verwoord door Geert van Istendael: ‘Het dialect gelijkt een ruwe diamant, het Nederlands een geslepen edelsteen.[...] Het Verkavelingsvlaams is niet eens een kiezelsteen.’
Met deze bondige classificering is dit rijke boek bijlange niet gedekt. Praktisch iedere stem brengt een boeiend persoonlijk verhaal mee, een complex geheel van thema's waaruit blijkt hoe de verschillende taalgebruikers de taal beleven (het plezier van de puzzelmaker tegenover de strijd die de stotteraar moet voeren) en hoe de taal niet los te denken is van cultuur, politiek of zelfs technologie. De enkele minder interessante stukjes schaden daarom het geheel niet, ze horen er integendeel zelfs bij, om het plaatje vollediger te maken. De grote verscheidenheid van perspectieven stimuleert tot kritische reflectie en discussie. De rabiate bestrijder van het Verkavelingsvlaams krijgt evenveel ruimte als een verdediger ervan en naast een Nederlander in Vlaanderen, kan ook een Vlaamse in Nederland haar verhaal doen. Het geheel geeft een idee van het uitgestrekte interessedomein van de Nederlandse Taalunie.
Steven Decorte
| |
Heytze, Ingmar & Tuinman, Vrouwkje (2000). Verdomd interessant, maar gaat u verder... De taal van Wim T. Schippers, Sdu/Standaard Uitgeverij: Den Haag/Antwerpen. ISBN 9057970775. Prijs: 19,90. (142 pp.)
‘Dit hoef ik niet te nemen’, zegt een man tegen een ober. ‘Natuurlijk niet!’ krijgt hij als antwoord, ‘maar waarom bestelde u het dan?’ Tussen de personages van de veelzijdige kunstenaar Wim T. Schippers onstaan voortdurend misverstanden. Hoe doet Schippers dat?
‘Verdomd interessant, maar gaat u verder...’ van Ingmar Heytze en Vrouwkje Tuinman geeft een antwoord op die vraag. Het boek gaat over de taal van Schippers. Schippers laat zich gelden in uitzonderlijk veel kunstzinnige disciplines. Hij maakt beeldend werk en theater, schrijft strips en televisiescenario's, dicht, zingt en acteert. Daarbij druist hij in tegen gevestigde regels en gebruiken, bijvoorbeeld door geuren te exposeren in een teruikstelling. En wie herinnert zich niet het toneelstuk voor zes herdershonden,‘Going to the dogs’? Heytze en Tuinman richten zich voornamelijk op Schippers' taalgebruik in de strips, in de televisieshows en televisieseries en in de toneelstukken. Schippers schept op nauw- | |
| |
gezette wijze een wereld die zich kenmerkt door wanorde en verwarring. Zoals hijzelf tornt aan gevestigde normen, zo doen zijn personages dat ook. Heytze en Tuinman laten zien welke talige instrumenten hij daarbij hanteert en slagen er zo in om enige orde aan te brengen.
Het boek bestaat uit een essay en een lexicon. In het essay geven Heytze en Tuinman enkele achtergronden van Schippers' werk. Ze wijzen bijvoorbeeld op de historische connectie met Fluxus, een beweging waarbinnen men probeerde om kunst en dagelijks leven bij elkaar te brengen. Schippers introduceerde indertijd het principe van a-dynamische kunst. Kunstuitingen volgens dit idee zijn niet hoogdravend of diepgravend, maar triviaal en onbetekenend. Zo vormt de titel van een toneelstuk uit 1964,‘1. niet roken 2. niet eten 3. roken 4. eten’, een adequate beschrijving van het verhaal ervan.
De gesprekken die in Schippers' werk worden gevoerd lijken op het eerste gezicht alledaags. In spreektaal verhaspelen we zegswijzen en zijn we afhankelijk van clichés, en nu en dan komt het voor dat we langs elkaar heen praten, onszelf tegenspreken of praten over onzinnige dingen. We gebruiken taal vaak op een manier die volgens de normen niet toelaatbaar is. Heytze en Tuinman laten op overtuigende wijze zien dat juist dergelijk taalgebruik, uitvergroot tot groteske en komische proporties, Schippers' stijlkenmerk vormt. Dit illustreren ze met talloze treffende passages.
De manier waarop de personages formuleren geeft voortdurend aanleiding tot echte of geveinsde misverstanden. Die ontstaan bijvoorbeeld door een dubbelzinnige formulering of een verkeerde interpretatie, of doordat iemand overspannen eisen stelt aan de wijze van formuleren. Een voorbeeld van hypercorrect taalgebruik is te vinden in het volgende dialoogfragment. Alice: ‘Was dat nou niet een fijn plekje om neer te strijken?’ (...) Marc: ‘Je zegt: het was echt een fijn plekje. Ik neem vooralsnog niet aan dat dat fijne plekje sinds wij eraan voorbij gingen ineens niet meer zou bestaan, dan wel eensklaps niet meer zou volharden in het fijn zijn. (...) En daarbij, hoe kan een plekje nou fijn zijn. Weet zo'n plekje veel.’
In het essay presenteren de schrijvers een classificatie van taalvondsten, taalgrappen en taalexperimenten. In de veertien rubrieken wordt veelvuldig verwezen naar het tweede deel van het boek, een lexicon van typerende uitdrukkingen (zoals ‘prima de luxe’ en ‘het gaat u allemaal fluit noch reet aan’). In de rubriek verhaspelingen blijkt dat Schippers clichés zichtbaar maakt door ze te vervormen: ‘u slaat de spijker precies op mijn gevoelige snaar’. In de rubriek taalinnovatie worden enkele taalexperimenten besproken. Zo introduceerde Schippers het ooit onjuiste en als foeilelijk ervaren woord ‘gekte’. En Barend Servet weet niet wie te kiezen uit drie aanbidsters: ‘Pollens! Wat bèn ik begonnen. Proh dolor! Pecco pello... Dat wordt kakogamie...’Voorbeelden van andere besproken categorieën zijn verwensingen (‘briefhoofd!’), ontregelende uitdrukkingen (‘verdomd interessant, maar gaat u verder’) en tussenwerpsels (‘als het ware’).
Uit alles blijkt dat Heytze en Tuinman liefhebbers zijn van Schippers' taal. De eigen tekst is luchtig en het boek zit vol leuke voorbeelden. Een kritische beschouwing van Schippers werk of een relatie met wetenschappelijke taalkundige literatuur is niet te vinden. Het is een vrolijk boek dat interessant is voor liefhebbers van het werk van Schippers en voor hen die belangstelling hebben voor grappen en experimenten met taal.
Jan Albert van Laar
| |
| |
| |
Tiggeler, Eric & Doeve, Rob (2000). Webwijzer. Den Haag: SDU Uitgevers. ISBN 9057970724. Prijs: fl.42,50 (204 pp.)
Het is tegenwoordig heel makkelijk om zelf een website samen te stellen. Een grondige kennis van HTML (de programmeertaal voor webpagina's) is niet meer nodig; iemand die Word beheerst kan het eigenlijk al. Dat wil niet zeggen dat iedereen ook meteen een goede website kan maken. Dat komt zeker niet alleen doordat het grafisch ontwerp voor beginners een lastige zaak is, maar vooral ook doordat er andere eisen aan internetteksten worden gesteld dan aan papieren teksten. Er zijn inmiddels reeksen inleidingen en handboeken over het samenstellen van netpagina's verschenen, maar die gaan doorgaans vooral in op technische aspecten, zoals het grafisch ontwerp, en laten tekstopbouw en taalgebruik liggen. Een waardevolle aanvulling hierop vormt de Webwijzer van Eric Tiggeler en Rob Doeve, juist omdat hier taalgebruik en tekstopbouw centraal staan.
In de Webwijzer worden eerst de verschillen tussen papieren teksten en webteksten besproken. Daarna komt de structuur van de website aan de orde. In websites moet vaak veel informatie worden weergegeven en de lezer moet goed de weg in de website kunnen vinden om de gewenste informatie te vinden. Belangrijk hierbij is het nieuwe begrip ‘klikstroom’. Volgens de achterin opgenomen begrippenlijst is de klikstroom de ‘reeks muisklikken die de bezoeker brengt van de eerste bezochte pagina op de site naar de pagina waar hij of zij naar op zoek was’. Door de website goed te structureren en de juist navigatiemiddelen (hyperlinks) kan deze klikstroom zo kort mogelijke worden gehouden.
In een algemeen hoofdstuk over het schrijven van webpagina's worden de basisprincipes van het indelen van de tekst op een webpagina uiteengezet: hoe lang mag een pagina zijn en wanneer mag de lezer scrollen? Hoe bouw je een pagina op en hoeveel woorden mag een regel in een webtekst hebben? Doeve en Tiggeler maken vervolgens duidelijk dat er verschillende soorten webpagina's zijn waaraan ook verschillende eisen moeten worden gesteld: de homepage, de navigatiepagina en de inhoudspagina. De homepage is de beginpagina van de site en die moet vooral overzichtelijk zijn (niet louter indrukwekkend). De navigatiepagina geeft toegang tot de verschillende onderdelen van een site; het is de schakel tussen de homepage en de inhoudspagina. De inhoudspagina is de pagina waarop de gezochte informatie staat. Natuurlijk bestaan er ook verschillende typen inhoudspagina's: persberichten, rapporten, routebeschrijvingen, enzovoorts.
Vooral de hoofdstukken over het structureren en het schrijven van verschillende soorten pagina's zijn voor zowel de beginnende als de gevorderde webschrijver zeer instructief. De auteurs laten steeds aan de hand van voorbeelden zien wat het effect is van een bepaalde fout en geven duidelijke vuistregels.
Het laatste deel (‘Webstijl’) is aan de ene kant wat algemeen: een goede stijl kenmerkt zich door heldere en toegankelijke formuleringen, adequaat gebruik van opsommingen en afwezigheid van vage en abstracte stijlvormen. De stijltips zijn aan de andere kant ook wel wat beperkt: aantrekkelijk schrijven wordt gelijkgesteld aan wervend schrijven. Het gaat hierbij alleen om commerciële teksten, terwijl de auteurs in de rest van hun boek ingaan op alle soorten teksten. Maar dat zijn kleinigheden. De Webwijzer is een uitstekende, zo niet onmisbare gids voor de schrijver van internetpagina's.
Bart Garssen
|
|