krant heeft weten te houden, Ton den Boon over het jaar 2000 in 20 neologismen, Wim Blokzijl over de maatregelen die speechers kunnen nemen om te voorkomen dat hun toespraak te zeer uitloopt en Dick Springorum over de mate van vertrouwdheid die blijkt uit de perspectiefkeuze in het benoemen van gezinsrelaties. Gaston Dorren interviewt de Chinese Pallas Lam over het onderwijs van haar moedertaal in Nederland. Marc van Oostendorp bespreekt het KUB-proefschrift Conservation in the acquisition of possessive constructions van Ineke van de Craats.
In het dubbelnummer 2/3 gaan Marinel Gerritsen en Frank Jansen na waarom bepaalde Engelse leenwoorden wel beklijven en andere niet, legt Peter Burger uit dat het woord kangeroe voor de aboriginals in Australië weliswaar slechts naar één type kangeroe verwijst, maar dat het voor hen tegelijk ook ‘elk eetbaar dier’ of ‘koe’ of ‘paard’ kan betekenen, komt Willem van Thiel tot de conclusie dat verkleinwoorden die vertrouwelijkheid bewerkstelligen alleen passend zijn als ze door vrouwen of ter aanduiding van vrouwelijke zaken worden gebruikt, betoogt Wilfried Vandaele dat het Staandaardnederlands het passende register voor de media is en niet het (Vlaamse of Amsterdamse) dialect, pleit de Poolse oud-minister Bronislaw Geremek voor meertaligheid in plaats van behoudzucht ten aanzien van de moedertaal en informeert Nicoline van der Sijs de lezer over de herkomst van Latijnse plantennamen. Jan Erik Grezel interviewt Antoine Braet, bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de retorica bij de leerstoelgroep Taalbeheersing, argumentatietheorie en retorica van de Universiteit van Amsterdam, over retorica, debatteren, argumentatieleer op de middelbare school, alineaver-banden en het taalvaardigheidsonderwijs. Marc van Oostendorp bespreekt het KUN-proefschrift Lexicale variatie cognitiefsemantisch benaderd. Over het benoemen van vogels in Zuid-Nederlandse dialecten van Jos Swanenberg.
In nummer 4 inventariseert Peter Burger de verschillen in de stijlboeken van een aantal kwaliteitskranten, stelt Dick Smakman per enquête vast dat Nederlanders de polder-aai verwerpelijker vinden dan de Amsterdamse s en de Gooise r, verklaart Leendert Plug waarom slechts gedeeltelijk uitgesproken woorden meestal goed begrepen worden, legt Marc van Oostendorp naar aanleiding van de Zeeuwse aanvraag van een streektaalstatus voor het Zeeuws nog eens uit wat de verschillen zijn tussen een taal en een dialect en zoekt Riemer Reinsma uit waarom bij een fusie het ene bedrijf vaak de bruid van het andere wordt genoemd (en niet andersom).