Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 23-24
(2001-2002)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||
Susanne Gerritsen
| |||||||||||||||||||||||||
1. InleidingVerzwegen argumenten zijn, heel algemeen en onprecies gezegd, ondersteuningen van een standpunt die bij het uitspreken van de argumentatie impliciet zijn gelaten. Verzwegen argumenten, in logische termen meestal ‘verzwegen premissen’ genoemd, zijn verbonden met het logische concept van enthymeem: dat is een redenering waarin één premisse onuitgesproken is gebleven. Er zijn met name twee redenen waarom argumentatietheoretici en anderen die zich bezig houden met argumentatie in verzwegen argumenten geïnteresseerd zijn. De eerste reden is dat er behoefte is aan een methode voor de correcte identificatie van verzwegen argument, die bovendien is gebaseerd op een bevredigend en verantwoord theoretisch kader. Het verzwegen argument wordt gezien als een essentieel onderdeel van de argumentatie. Het speelt een belangrijke rol bij de beoordeling en om die reden moet het expliciet worden gemaakt. Dit is echter in de praktijk vaak een lastige zaak, omdat de analysator erachter moet zien komen wat er precies in de argumentatie verzwegen is gebleven. De tweede reden voor de belangstelling is dat er behoefte is verzwegen argumenten als een alledaags verschijnsel in taalgebruik beter te kunnen verklaren dan nu mogelijk is. Taalgebruikers zeggen sommige dingen expliciet en andere laten zij impliciet, zonder dat er veel bij wordt stilgestaan en zonder dat het voor communicatieve problemen zorgt.Ga naar eind1. Maar voor theoretici is het erg moeilijk te verklaren welke denkprocessen hierbij een rol spelen, hoe sprekers en luisteraars hun beslissingen nemen en hoe zij tot bepaalde interpretaties besluiten. Verzwegen argumenten worden in de literatuur vaak aangemerkt als een gecompliceerd en moeilijk onderwerp. Hoewel er vanaf ongeveer 1975 expliciet veel aandacht aan het onderwerp is besteed door theoretici uit allerlei disciplines, lijkt dit nog niet te hebben | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||
opgeleverd dat ‘het probleem van verzwegen argumenten’ is opgelost.Ga naar eind2. Zo zegt Walton in zijn verslag van een zomerinstituut over argumentatie in 1996: A third area of concern was that of identifying missing (non-explicit) premises and conclusions. Everyone frankly admitted this to be a major, unsolved problem, even though a traditional method of analysis of enthymemes has been taught throughout the history of logic. (Walton 1996: p.xii) In dit artikel wordt besproken op welke thema's en vragen het recente onderzoek naar verzwegen argumenten is gericht. Daarbij gaat het om de periode van ongeveer 1987, het jaar waarin Govier een bespreking van het probleem van verzwegen argumenten heeft gepubliceerd die veel invloed heeft gehad, tot heden. In die periode had de discussie over verzwegen argumenten met name betrekking op de volgende thema's: het verschil tussen deductieve en inductieve redeneringen en de consequenties hiervan voor de benadering van verzwegen argumenten, de aard van de uitspraak die het verzwegen argument vormt, de rol van de context bij de analyse van verzwegen argumenten en ten slotte het verband tussen verzwegen argumenten en argumentatieschema's. In de discussies over deze thema's speelt op de achtergrond mee dat er traditioneel verschillende benaderingen van verzwegen argumenten zijn, zonder dat deze benaderingen bij iedereen bekend zijn en door iedereen worden onderscheiden. | |||||||||||||||||||||||||
2. Twee traditionele benaderingen van verzwegen argumentenIn veel boeken over argumentatie en logica wordt gesteld dat er één traditionele benadering van verzwegen argumenten is, een benadering die is gebaseerd op het logische concept van enthymeem. Hoewel de beschrijvingen van deze benaderingen niet altijd in alle opzichten geheel identiek zijn, komen de meeste ervan ongeveer op het onderstaande neer: Een enthymeem is een redenering waarin een premisse (of de conclusie) impliciet is gelaten. Om die reden is het enthymeem in de geuite vorm (deductief) logisch ongeldig. Daarom moet de verzwegen premisse (of conclusie) expliciet worden gemaakt en aan de redenering worden toegevoegd met behulp van de regels voor (deductieve) logische geldigheid, zodat de redenering geldig wordt. Deze benadering duid ik aan als de ‘traditionele logische benadering’. Hij gaat terug op klassieke werken van Cicero en Boethius, maar heeft vooral vorm gekregen in de Middeleeuwen in het werk van, onder anderen, Petrus Hispanus (Walton 1996: 222, Gerritsen 1999a: 27, 1999b: 229).Ga naar eind3. Een prototype van de traditionele logische benadering is Copi (1953: heruitgave in 1986, met Cohen). Een van zijn voorbeelden is: The soul through all her being is immortal, for that which is ever in motion is immortal. (Copi en Cohen 1986: 223). In deze redenering is de volgende premisse impliciet gebleven: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||
The soul is ever in motion.Ga naar eind4.
Volgens Copi moeten alleen deductieve redeneringen op deze wijze worden benaderd. In andere typen redeneringen, zoals redeneringen op basis van een vergelijking, die worden gerekend tot de inductieve redeneringen, zijn verzwegen premissen helemaal niet aan de orde. De stap van de premissen naar de conclusie moet in die gevallen worden bekeken aan de hand van bepaalde beoordelingscriteria. Copi's aanpak is in tegenstelling tot die van bijvoorbeeld Rescher (1964): in zijn visie moet in iedere redenering die bestaat uit maar één premisse en een conclusie een verzwegen premisse worden aangevuld, ongeacht het eventuele type redenering. Reschers benadering van verzwegen premissen wijkt echter af van wat in het algemeen onder de traditionele logische benadering wordt verstaan.
Er is nog een tweede traditionele benadering van verzwegen argumenten die moet worden onderscheiden. Deze benadering is veel minder bekend dan de traditionele logische benadering, maar onderdelen ervan duiken op in variaties op de traditionele logische benaderingen en in moderne benaderingen van enthymemen. De benadering is gebaseerd op Aristoteles' behandeling van enthymemen in de Rhetorica. Er zijn veel discussiepunten als het gaat om Aristoteles' beschrijving van de definitie, vorm en inhoud van enthymemen, maar de algemeen gedeelde interpretatie van zijn ideeën zoals die wordt verwoord in moderne retorische benaderingen luidt ongeveer als volgt:Ga naar eind5. Een enthymeem is een vorm van retorische argumentatie, gericht op een specifiek publiek, in een specifieke situatie en met een specifiek doel. In enthymemen kan de spreker gebruik maken van het gegeven dat bepaalde kennis en informatie aan een publiek kan worden overgebracht zonder deze expliciet te verwoorden. Deze benadering duid ik aan als de ‘traditionele retorische benadering’. Het moet worden opgemerkt dat deze benadering alleen betrekking heeft op retorische redeneringen. Hoewel formele logica ook kan worden toegepast op de retorische redeneringen, ligt het accent in de studie van retorische redeneringen niet op een formeel-logische analyse. De aandacht gaat vooral uit naar de interactie tussen een spreker en het publiek, en naar de vraag hoe de spreker een bepaalde boodschap het best aan dat publiek kan overbrengen. Er kan worden gezegd dat de traditionele retorische benadering en de traditionele logische benadering elkaars tegengestelden vormen: de eerste richt zich vooral op interactionele aspecten maar niet op formele logica, terwijl de tweede gericht is op formele logica en niet op interactionele aspecten.
Elders heb ik betoogd dat de retorische opvatting van het enthymeem de eerste, echte benadering van verzwegen argumenten is die kan worden onderscheiden (Gerritsen 1999b). Hoewel de retorische opvatting wel een rol bleef spelen in de manier waarop door de tijd heen over enthymemen werd gedacht, heeft de traditionele logische benadering in de studie van verzwegen argumenten lange tijd gedomineerd, ruwweg vanaf de vroege Middeleeuwen tot in de eerste helft van de twintigste eeuw. Dit was een gevolg van de dominante positie van logica in de wetenschap in het algemeen. De traditionele logische benadering voldoet, zolang zij alleen wordt toegepast op geconstrueerde redeneringen, bijvoorbeeld als een oefening in logica, en in gevallen waar- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||
in het niet gaat om een accurate analyse van echte, alledaagse argumentatie. Het voorbeeld van Copi, dat eerder is besproken, is een illustratie van de manier waarop de traditionele logische benadering wordt toegepast. Toen echter de belangstelling voor gewoon, alledaags taalgebruik in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw toenam, kwam naar voren dat de traditionele logische benadering tekortkomingen heeft als hij wordt toegepast op alledaagse argumentatie. Om te beginnen, is de logische benadering alleen aan de orde bij deductieve redeneringen, terwijl in de praktijk de meeste argumentaties niet deductief maar inductief zijn: de conclusie volgt hooguit met waarschijnlijkheid uit de argumenten, maar zelden met zekerheid. Deductieve en inductieve redeneringen zijn bovendien de in de praktijk niet gemakkelijk van elkaar te onderscheiden en ook is niet duidelijk hoe inductieve redeneringen moeten worden benaderd als het concept van verzwegen argument daar geen rol speelt. Zelfs al wordt de logische benadering toegepast op alle redeneringen die bestaan uit één premisse en een conclusie, dan nog zijn er problemen. Een daarvan is dat de logische benadering teveel kandidaten voor het verzwegen argument genereert, aangezien een redenering vaak op meerdere manieren geldig kan worden gemaakt met een extra premisse, terwijl de logica geen instrumenten biedt om uit te maken welk verzwegen argument de correcte aanvulling zou zijn. Verder kan de formele logica geen verklaring bieden voor de verschillende soorten impliciete onderdelen die in argumentatie een rol kunnen spelen en voor de verschillende functies die deze onderdelen hebben. De formele logica biedt daarom onvoldoende houvast voor iemand die wil nagaan welke expliciete en impliciete elementen in een bepaalde concrete argumentatie van belang zijn. Om deze redenen zijn moderne argumentatietheoretici en logici gaan proberen nieuwe benaderingen van verzwegen argumenten uit te werken. Dit bracht ook een hernieuwde interesse in de traditionele retorische benadering met zich mee, vanwege het meer pragmatische perspectief dat eraan ten grondslag ligt. In de vroege jaren van de moderne argumentatietheorie stonden verzwegen argumenten hoog op de agenda. In 1980 formuleerden Blair en Johnson de volgende vragen over verzwegen argumenten, als onderdeel van hun onderzoeksprogramma voor Informele Logica: The problem of assumptions and missing premises: Het is niet gemakkelijk gebleken deze vragen te beantwoorden en de meeste ervan zijn ook in het actuele onderzoek naar verzwegen argumenten nog steeds aan de orde. | |||||||||||||||||||||||||
3. Het onderscheid tussen deductie en inductieHet beginpunt van het recente onderzoek naar verzwegen argumenten was het verschuiven van de aandacht van redeneringen waarin de conclusie met zekerheid uit de premissen volgt, de deductieve redeneringen, naar redeneringen waarin de conclusie hooguit waarschijnlijk uit de premissen volgt, de inductieve redeneringen. De observatie dat de logische | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||
benadering verschillende tekortkomingen heeft, geeft aanleiding tot de vraag welke rol formele logica in de moderne argumentatietheorie speelt. Deze vraag is vooral relevant als het gaat om verzwegen argumenten, aangezien tot nu toe strikt gesproken alleen de formele logica systematische concepten en instrumenten bood voor de analyse ervan: verzwegen argumenten en formele logica zijn nauw met elkaar verbonden. Aan de traditionele formele logica kon een vaststaand, duidelijk model voor een redenering worden ontleend, waarin een redenering bestaat uit twee premissen en een conclusie, met een bepaalde vorm. De traditionele (logische) definitie van verzwegen premisse is geheel op dit model gebaseerd. Veel moderne logici menen echter dat het deductieve model niet van toepassing kan zijn op gewone, alledaagse - inductieve - argumentatie. Daarom moet worden geprobeerd een alternatief te bedenken. Maar als de relatie tussen formele logica en verzwegen premissen wordt losgelaten, is onduidelijk wat het concept van verzwegen premisse inhoudt. In de literatuur is een lange discussie gevoerd over de vraag in hoeverre het deductieve model kan worden toegepast op niet-deductieve redeneringen en hoe die redeneringen anders moeten worden benaderd. De positie die een theoreticus inneemt in deze discussie is grotendeels bepalend voor de precieze benadering van verzwegen argumenten die hij of zij voorstaat. Er kunnen drie hoofdvisies in deze kwestie worden onderscheiden. Ik duid ze aan als ‘pluralisme’, ‘modern deductivisme’ en ‘noch pluralisme, noch deductivisme’ | |||||||||||||||||||||||||
3.1 Pluralisme.De eerste hoofdvisie met betrekking tot het deductie-inductieonderscheid is dat niet-deductieve redeneringen anders moeten worden benaderd dan deductieve redeneringen.Ga naar eind6. Het deductieve model is in deze visie per definitie niet te gebruiken voor de analyse van niet-deductieve redeneringen. De belangrijkste voorstander is Govier (1987): het artikel waarin zij deze visie uiteenzet, heeft veel invloed gehad. Andere voorstanders zijn onder meer Woods (1990) en Walton (1996). Volgens hen is een theoreticus die een nietdeductieve redenering analyseert met het deductieve model een ‘deductivist’: iemand die alle redeneringen benadert als deductief terwijl ze dat niet allemaal zijn. De tegenstanders van deductivisme pleiten voor een pluralistische visie op argumentatie:Ga naar eind7. er zijn verschillende typen redeneringen (deductieve en inductieve, maar ook conductieve en abductieve) en bij elk type horen aparte, specifieke modellen voor de analyse en beoordeling.Ga naar eind8. Een deductivistische aanpak gaat voorbij aan dit onderscheid en beschouwt argumentaties als incompleet terwijl ze dat niet zijn. Het gevolg hiervan is dat argumentaties worden beoordeeld met deductieve criteria en die zijn niet passend en te sterk. Walton stelt dat deductivisme impliceert dat de analysator er in de analyse dingen bij verzint die eigenlijk geen onderdeel uitmaken van de argumentatie. Deductivisme leidt op die manier volgens hem ertoe dat de analysator de drogreden van de stroman begaat (1996: 241). Om dit te vermijden, zou een analysator de argumentatie alleen op minimale wijze kunnen aanvullen, bijvoorbeeld alleen met de uitspraak die het logisch minimum vormt (‘Als (argument), dan (standpunt)’). Maar dan wordt logische geldigheid een inhoudsloos begrip, omdat iedere redenering altijd op die manier geldig kan worden gemaakt. Woods betoogt in dit verband dat het verschil tussen ongeldige en geldige redeneringen in zo'n aanpak verdwijnt (1990:107). Pluralisten menen dat een verzwegen argument, in de traditionele zin, alleen moet worden aangevuld in het zeldzame geval dat een alledaagse redenering van het deductieve type is. In alle andere gevallen moet de analysator geen verzwegen argument aanvullen, maar de argumentatie laten voor wat het is. Hij moet wel de stap van de argumenten naar de con- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||
clusie beoordelen, maar hij moet dit doen met behulp van inductieve, conductieve of abductieve beoordelingscriteria en zonder die stap in een uitspraak expliciet te maken.
De tegenstanders van een deductivistische benadering hebben zich in de laatste jaren vooral op drie dingen gericht. Ten eerste hebben zij in artikelen geprobeerd te laten zien waarom deductivisme verkeerd is, zoals Woods (1990), Hitchcock (1985) en Govier (1987). Ten tweede is geprobeerd te beschrijven en te definiëren wat de karakteristieken zijn van de verschillende typen redeneringen om ze in de praktijk van elkaar te kunnen onderscheiden, zoals in Govier (1992). Ten derde is het pluralistische onderzoek erop gericht te formuleren welke beoordelingscriteria bij de verschillende typen redeneringen horen, bijvoorbeeld Hitchcock (1980, 1981, 1985). Het moet echter worden geconstateerd dat de pluralistische inspanningen tot op heden nog tot weinig concreet resultaat hebben geleid: zo is er geen duidelijk overzicht van typen redeneringen voorhanden en ook geen bruikbare lijst van passende beoordelingscriteria per type. In iedere argumentatie moet de afleiding van de premissen naar de conclusie worden beoordeeld, maar omdat in de pluralistische benadering het traditionele verzwegen argument maar zeer beperkt aan de orde is en een duidelijk alternatief vooralsnog ontbreekt, kan moeilijk worden aangegeven hoe volgens de pluralistische aanpak te werk moet worden gegaan bij de analyse en beoordeling van een concreet geval van alledaagse argumentatie.Ga naar eind9. | |||||||||||||||||||||||||
3.2 Modern deductivisme.Een tweede standpunt in de deductie-inductiediscussie is dat een standaard deductivistische aanpak van verzwegen argumenten niet wil zeggen dat je een deductivist zou zijn. Oftewel: verzwegen argumenten kunnen deductivistisch worden benaderd zonder te impliceren dat in alle redeneringen de conclusie altijd met zekerheid uit de premissen moet volgen. Zo stelt Ennis (1982: 70) dat hij het deductie-inductieonderscheid erkent, maar toch een voorstander is van een deductivistische aanpak: zo'n aanpak dwingt de analysator namelijk iedere stap in de argumentatie zorgvuldig te bekijken. Ook Hitchcock (1980) was - later wijzigde hij zijn visie in de pluralistische richting - een voorstander van dit ‘heuristische’ deductivisme, een term die Govier gebruikt (1987: 89). Recenter werd een niet alleen heuristisch bedoelde deductivistische aanpak bepleit door pragma-dialectici, zoals Van Eemeren en Grootendorst (1992) en Gerritsen (1995), en ook door Groarke (1992, 1995). Deze laatste groep theoretici duid ik aan als ‘moderne deductivisten’. Moderne deductivisten zien het onderscheid tussen deductie en inductie niet als een groot obstakel als het gaat om de aanpak van verzwegen argumenten. Zo betoogt Groarke (1992) dat het hier voornamelijk gaat om een verschil in de mate van zekerheid van de afleiding. Volgens hem kan deze in een deductivistische analyse worden verwerkt door semantische aanduiders van de mate van zekerheid (‘misschien’, ‘waarschijnlijk’, of ‘zeker’ bijvoorbeeld) in de premissen of de conclusie op te nemen. De context bepaalt welke aan- duider in een concreet geval passend is. Zolang de mate van zekerheid op deze manier in beschouwing wordt genomen, is er volgens voorstanders van een deductivistische aanpak geen bezwaar tegen de standaardtoepassing van het deductieve model.
Theoretici die voorstander zijn van een deductivistische aanpak van verzwegen argumenten hebben in de laatste jaren vooral geprobeerd te verhelderen waarom een deductivisti- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||
sche aanpak verantwoord is. Dit houdt met name ook in dat wordt aangegeven welke plaats formele logica in een moderne argumentatietheoretie inneemt. Moderne deductivisten zien logische geldigheid als een eis van argumentatie die ook empirisch geldt: mensen proberen logisch geldig te redeneren en dus is een analyse op het logische niveau altijd nodig. Wel is onduidelijk welke logische systemen gewone taalgebruikers hanteren. Van Eemeren en Grootendorst geven aan dat zij om die reden vooralsnog kiezen voor de traditionele, formeel-logische systemen van de propositie logica en de predikatenlogica: Just for the sake of simplicity, we shall restrict ourselves (...) to making use of the well-known and ready-made instruments of propositional logic and first-order predicate logic. (Van Eemeren and Grootendorst 1992: 113) Anti-deductivisten stellen dat in een deductivistische aanpak het gebruik van formele logica triviaal is. Maar in de ogen van moderne deductivisten is dat niet het geval. Ten eerste kan in een deductivistische aanpak wel degelijk naar voren komen dat een (compleet gemaakte) argumentatie logisch ongeldig is, zoals wordt betoogd in Gerritsen (1995). Een voorwaarde voor een dergelijke uitkomst van de analyse is dat de context voldoende aanwijzingen moet bevatten dat de spreker is gebonden aan een verzwegen argument waarmee de onderliggende redenering logisch ongeldig blijft. Dit komt in de praktijk voor. Als dergelijke aanwijzingen echter ontbreken, wat meestal het geval is, dan geven moderne deductivisten de voorkeur aan een reconstructie die de redenering logisch geldig maakt, vanwege de aanname dat mensen normaliter proberen logisch geldig te redeneren. Een modern-deductivistische benadering van verzwegen argumenten is ook niet triviaal, omdat het in zo'n benadering niet blijft bij een analyse op het logische niveau alleen: de analyse moet worden aangevuld met een pragmatische analyse. Dit is het belangrijke onderscheid tussen traditionele deductivisten en moderne deductivisten. De analyse op het pragmatische niveau houdt onder meer in dat de letterlijke uitingen in de tekst en de context moeten worden geanalyseerd. Op basis hiervan neemt de analysator interpretatieve beslissingen die niet op het logische niveau kunnen worden genomen. Omdat de pragmatische analyse zo'n belangrijk onderdeel is van een modern-deductivistische benaderingen hebben de voorstanders van zo'n benadering in de afgelopen jaren veel aandacht geschonken aan de vraag wat die pragmatische analyse inhoudt en op welke theoretische kaders de pragmatische analyse kan worden gebaseerd.Ga naar eind10. | |||||||||||||||||||||||||
3.3 Noch pluralistisch, noch deductivistisch.Er is nog een derde standpunt mogelijk in de deductie-inductiediscussie en dat is dat het onderscheid en de verwante onderwerpen niet ertoe doen. De benaderingen die bij dit standpunt passen, hebben met elkaar gemeen dat formele logica er geen enkele rol in speelt. Het woord ‘premisse’ komt in deze benaderingen niet voor (in plaats daarvan wordt bijvoorbeeld ‘reason’ gebruikt), er wordt niet gesproken over logische geldigheid, logische vorm of over deductieve en inductieve redeneringen. Ook de term ‘verzwegen premisse’ of ‘verzwegen argument’ wordt meestal niet gebruikt. De theoretici die deze benaderingen voorstaan, gebruiken het deductieve model helemaal niet, dus kunnen zij ook geen deductivisten worden genoemd. Aangezien zij ook niet het pluralistische onderscheid tussen typen redeneringen maken, zijn zij ook geen pluralisten. Een voorbeeld van een benadering waarin formele logica geen rol speelt, is de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||
Toulminbenadering en benaderingen die op het Toulminmodel zijn gebaseerd. In deze benaderingen wordt de stap van argumenten (bij Toulmin ‘data’ genoemd) naar standpunt gevormd door een uitspraak die Toulmin de ‘warrant’ noemt. De warrant blijft meestal impliciet. Hij onderscheidt nog een tweede onderdeel van argumentatie dat vaak impliciet blijft: de zogenoemde backing, die de ondersteuning van de warrant vormt.Ga naar eind11. In de literatuur is door verschillende auteurs besproken dat de concepten van warrant en backing problematisch zijn, omdat het ontbreekt aan conceptuele en functionele helderheid. Ook is erop gewezen dat het Toulminmodel al met al toch niet veel verschilt van het deductieve model. Er zijn op dit moment weinig auteurs die met Toulmins concept van warrant werken.Ga naar eind12. Een tweede groep van benaderingen waarin formele logica ontbreekt, zijn benaderingen die verbonden zijn met Critical Thinking of Critical Reasoning. Een praktisch voorbeeld is Thomson (1996), dat later in dit artikel nog aan de orde komt. Ten derde worden verzwegen argumenten ook bestudeerd door gespreksanalytici. Zij hebben geen interesse in logische aspecten en ook niet in de deductie-inductiediscussie. Er zijn maar weinig publicaties van gespreksanalytici over verzwegen argumenten. Een uitzondering is Jackson en Jacobs (1980). Zij definiëren het enthymeem als een redenering waarin de ondersteuning van het standpunt is afgestemd op de vragen en bezwaren die de luisteraar heeft (1980:262). Deze definitie benadrukt de interactionele, pragmatische aspecten van verzwegen argumenten en in die zin zijn gesprekstheoretische visies op verzwegen argumenten zinvol en nuttig. Maar de praktische bruikbaarheid van de definitie voor de analyse van concrete argumentatie met een verzwegen argument is gering, omdat de definitie daarvoor te weinig houvast biedt. Gesprekstheoretische benaderingen van verschijnselen als verzwegen argumenten zijn ook niet direct gericht op een correcte argumentatieve analyse, maar meer op een correcte beschrijving ervan vanuit het perspectief van gesprekken. Een laatste groep theoretici die formele logica bij verzwegen argumenten buiten beschouwing laten, zijn retorici. Hun aandacht gaat uit naar de relatie tussen de tekst, de context en het effect op het publiek: als het gaat om verzwegen argumenten ligt het accent op de beschrijving van deze relaties bezien vanuit het gegeven dat informatie ook impliciet kan worden overgebracht. Retorisch onderzoek naar verzwegen argumenten gaat vooral over de vraag in welke vorm en via welke kanalen dit gebeurt. In die zin biedt dit nieuwe perspectieven voor het onderzoek naar verzwegen argumenten. Piazza (1995) betoogt dat enthymemen moeten worden bezien vanuit de retorische situatie waarin zij functioneren en niet alleen vanuit het deductieve model als redeneringen met een conclusie en maar één premisse. Haar voorstel is bedoeld om te benadrukken dat de retorische visie op verzwegen argumenten een zinvolle aanvulling kan zijn op logische benaderingen.
Benaderingen van verzwegen argumenten waarin logica is afwezig is, richten zich in het algemeen met name op de aannames waarvan de spreker stilzwijgend lijkt uit te gaan en hoe hij deze overbrengt aan zijn publiek. Het perspectief daarbij is pragmatisch, hoewel de mate waarin en de wijze waarop dit het geval is, verschilt. De aandacht gaat niet uit naar een correcte analyse van de uitspraak die het verzwegen argument is. Het is om die reden dat het deductie-inductieonderscheid in deze benaderingen niet aan de orde is. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||
4. De aard van de uitspraak die het verzwegen argument isEen tweede belangrijk thema in het recente onderzoek naar verzwegen argumenten is de vraag welk soort uitspraak het verzwegen argument is. Dit is vooral van belang omdat er meerdere soorten impliciete onderdelen van argumentatie zijn en het voor een goede analyse noodzakelijk is ze van elkaar te kunnen onderscheiden. Govier (1987: 92) leverde ook aan deze discussie een belangrijke bijdrage. Hieronder wordt een aantal van de kwesties die zij en anderen aan de orde hebben gesteld, besproken. | |||||||||||||||||||||||||
4.1 Verwarring over definities.In de literatuur is er veel verwarring over de betekenis van de termen en definities die worden gebruikt om te refereren aan impliciete onderdelen van argumentatie. Een belangrijke vraag in dit verband is wat het verschil is tussen presupposities en verzwegen argumenten. Traditioneel wordt een presuppositie gedefinieerd als een aanname die aan een propositie ten grondslag ligt en waarvan de waarheid een voorwaarde is voor de waarheid of onwaarheid van de propositie. ‘Er bestaat een koningin van Budavië’ is zo een presuppositie bij de propositie ‘De koningin van Budavië is oud’. In de literatuur worden presupposities en verzwegen argumenten meestal beschouwd als twee verschillende soorten impliciete elementen. Het verschil is dat presupposities alleen op de achtergrond een rol spelen: de betrokkenen taalgebruikers gaan er stilzwijgend vanuit dat ze waar zijn en meestal is de inhoud ervan min of meer triviaal. Het is daarom gewoonlijk niet nodig ze in een argumentatieve analyse expliciet te maken. Dit in tegenstelling tot het verzwegen argument, dat een essentieel onderdeel vormt van de argumentatie. Het verzwegen argument heeft een functie die presupposities niet hebben: in de literatuur wordt wel gezegd dat het verzwegen argument ‘de kloof opvult’ (fills a gap) of ‘een brug vormt’ (forms a bridge) tussen de argumenten en het standpunt, bijvoorbeeld door Ennis (1982: 62) en door Govier (1987: 96). Om die reden moet het expliciet worden gemaakt. Deze weergave van de opvattingen over presupposities en verzwegen argumenten is echter tot op zekere hoogte een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Een complicatie is onder meer dat niet alle auteurs het beschreven onderscheid op deze manier maken. Als de publicaties over verzwegen argumenten met elkaar worden vergeleken, komt naar voren dat verschillende termen met verschillende betekenissen worden gebruikt om naar impliciete elementen te verwijzen. Termen als ‘aanname’ (assumption), ‘suppositie’ (supposition), ‘ontbrekende premisse’ (missing premise), ‘implicatuur’ (implicature) en ‘afleiding’ (inference) kunnen verwijzen naar presupposities, naar verzwegen argumenten, of naar beide. Theoretici hebben hun eigen overwegingen om bepaalde termen in een bepaalde betekenis te gebruiken. Als gevolg hiervan kan echter gemakkelijk verwarring ontstaan over de betekenis die een bepaalde term heeft. Bovendien betekent deze situatie dat auteurs eigen invullingen geven aan traditionele concepten, waarbij niet altijd overtuigend is dat de gekozen invulling correct, zinvol en theoretisch verantwoord is. Een voorbeeld van een auteur die bekende termen op een eigen wijze definieert, is Thomson. In haar praktisch bedoelde boek Critical Reasoning (1996) komt de term ‘verzwegen argument’ niet voor. In plaats daarvan gebruikt Thomson de algemene term ‘assumption’ om te refereren aan alle denkbare impliciet elementen die een rol kunnen spelen in een bepaalde argumentatie. Thomson legt uit waarom zij ‘assumption’ verkiest boven de term ‘presupposition’: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||
Sometimes in the process of evaluating arguments, the term ‘presupposition’ is used instead of ‘assumption’. We prefer the term assumption, because of the possibility of confusion between ‘presupposing’ and ‘supposing’. Usually when arguments tell us to ‘suppose that x is true’, they are neither stating nor assuming that x is true; they are merely exploring what would follow from the truth of x, and often they are doing this precisely in order to show that x must be false. So we must not take the presence of the word ‘suppose’ in an argument to indicate that an assumption is being made. Indeed, since we are using the term ‘assumption’ to denote something which is not stated, there are no special words in arguments to indicate the presence of this kind of assumption. (Thomson 1996: 23) Thomson probeert aan te geven waarom haar term ‘assumption’ eenduidiger is dan de term ‘presupposition’. In tegenstelling echter tot wat de lezer misschien zou verwachten, gaat Thomson hierbij niet uit van de traditionele betekenis van het begrip ‘presuppositie’, zoals die hierboven is beschreven. De ‘presupposities’ waarover zij spreekt, lijken eerder het soort uitspraken te zijn die in de literatuur wel worden aangeduid als ‘hypothetische uitspraken’.Ga naar eind13. (Deze soort uitspraken verschillen functioneel sterk van de traditionele presupposities. Ten eerste zijn hypothetische uitspraken per definitie onderdeel van de argumentatie die dient om het standpunt te ondersteunen en dus zijn ze relevant op de voorgrond van de argumentatie en niet op de achtergrond, zoals de presupposities. Ten tweede worden hypothetische uitspraken per definitie expliciet door de spreker verwoord, aangezien het niet goed mogelijk is een hypothetische argumentatie naar voren te brengen zoals Thomson die bedoelt zonder expliciet te vertellen op welke hypothese de argumentatie is gebaseerd. Presupposities daarentegen zijn per definitie impliciet.
Dit voorbeeld is bedoeld als illustratie van de grote variëteit in de literatuur als het gaat om de gebruikte termen voor impliciete elementen en de betekenissen die eraan worden gegeven. Bij de bestudering van die literatuur is het van belang dit voor ogen te houden, omdat anders gemakkelijk verwarring kan optreden. | |||||||||||||||||||||||||
4.2 Het verzwegen argument als kloofvuller (gap-filler).Afgezien van de verwarring over de betekenis van de termen, zijn er ook andere complicaties rond het onderscheid tussen presupposities en verzwegen argumenten. Presupposities worden traditioneel geplaatst op de achtergrond van de argumentatie. Maar in de alledaagse praktijk is dit niet altijd het geval, omdat ze in bepaalde gevallen wel bepalend zijn voor de kwaliteit van de argumentatie en dan lijken ze van belang op de voorgrond. Een traditioneel als zodanig erkend geval is de drogreden van de meervoudige vraag. Toch is het niet zo dat in de argumentatietheorie methoden of procedures beschikbaar zijn waarmee relevante presupposities kunnen worden geïdentificeerd. In gevallen waarin presupposities op de voorgrond van belang lijken, is dit gebrek een probleem, omdat dan het verschil tussen presupposities en verzwegen argument lastig te maken is.Ga naar eind14. Het cruciale punt hier is wat het betekent dat het verzwegen argument een kloofvuller (gap-filler) zou zijn, want dat is volgens veel auteurs het onderscheidende verschil tussen presupposities en verzwegen argumenten.Ga naar eind15. De beschrijving van het verzwegen argument als ‘kloofvuller’ heeft als mogelijk voordeel dat het een functionele beschrijving is: het lijkt erop dat het verzwegen argument in een concreet geval alleen van andere impliciete ele- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||
menten kan worden onderscheiden door te kijken naar de functies die de uitspraak in het geheel van de argumentatie vervult. Verzwegen argumenten kunnen als categorie niet worden gedefinieerd door naar de inhoud van de uitspraken te kijken, omdat ze over allerlei onderwerpen kunnen gaan en in verschillende maten gedeeld en aanvaard kunnen zijn door de betrokken taalgebruikers. Als wordt gesteld dat het verzwegen argument een kloofvuller is, dan blijkt vaak dat daarmee wordt bedoeld dat het verzwegen argument een ‘als-dan’-uitspraak is. Het zou mogelijk het logisch minimum kunnen zijn, maar algemeen wordt deze uitspraak als kandidaat voor het verzwegen argument verworpen. Het logisch minimum is niet meer dan een herhaling van de argumentatie in één uitspraak en de aanvulling ervan voegt dus niets wezenlijks aan de argumentatie toe. Voor sommige auteurs is ook een bezwaar dat het standaard aanvullen van het logisch minimum als het verzwegen argument neerkomt op deductivisme.Ga naar eind16. Een tweede soort ‘als-dan’-uitspraak die kandidaat kan zijn voor het verzwegen argument is de een of andere in de context passende generalisatie van het logisch minimum. Deze werkwijze wordt vooral voorgestaan door moderne deductivisten, zoals pragma-dialectici (onder anderen Van Eemeren en Grootendorst 1992: 62-66) en Groarke (1995). De methode resulteert in een uitspraak die in ieder geval extra betekeniselementen bevat in vergelijking met het logisch minimum en de uitspraak voegt dus wel iets aan de argumentatie toe. Een bezwaar is volgens sommige auteurs ook hier dat de werkwijze neerkomt op deductivisme. Verder wordt wel gezegd dat het een nadeel zou zijn dat de analysator moet bepalen welke generalisatie passend is. Het tegenargument van moderne deductivisten is dat dit onontkoombaar is: een analyse impliceert altijd dat bepaalde interpretatieve beslissingen moeten worden genomen.Ga naar eind17. Dit is wat moet plaatsvinden op het pragmatische niveau van de analyse.
Als het verzwegen argument een in de context passende generalisatie van het logisch minimum is, dan zou een verschil met presupposities zijn dat die in ieder geval geen ‘als-dan’- uitspraak van dezelfde vorm zijn. Vooral pluralisten stemmen echter niet met deze beschrijving van het verzwegen argument in. | |||||||||||||||||||||||||
4.3 Gebruikte en nodige premissen.Zelfs al waren alle auteurs het eens dat het verzwegen argument een generalisatie van het logisch minimum moet zijn, dan nog is er volgens sommige auteurs, met name pluralisten, een probleem als het gaat om het soort uitspraak dat het verzwegen argument is. Volgens onder meer Ennis (1982), Govier (1987) en Walton (1996) moeten er namelijk twee soorten verzwegen argumenten worden onderscheiden, afhankelijk van het doel van de analyse die wordt uitgevoerd. Er zijn twee mogelijke analysedoelen en dus ook twee mogelijke soorten verzwegen argumenten. Het eerste analysedoel is wat wordt genoemd ‘interpretatie’: de analysator is dan alleen op zoek naar ‘gebruikte premissen’ (used premises), die zowel expliciet als impliciet kunnen zijn. De spreker had ze in zijn hoofd toen hij de argumentatie daadwerkelijk naar voren bracht. Het tweede mogelijke analysedoel, geheel verschillend van het eerste, is ‘evaluatie’ (evaluation) of ‘waarheid zoeken’ (truth seeking): de analysator wil dan de zogenoemde nodige premissen (needed premises) achterhalen.Ga naar eind18. Die premissen zijn ‘nodig’ voor - deductieve - logische geldigheid.Ga naar eind19. Het maakt niet uit of de spreker ze in zijn hoofd had, want het doel is hier niet tot een correcte interpretatie te komen, maar alleen tot een beoordeling (of eigenlijk ‘reconstructie’) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||
vanuit logisch perspectief. Hoewel de genoemde auteurs dit niet met zoveel woorden zeggen, kan uit hun behandeling van het verschil worden opgemaakt dat gebruikte en nodige premissen altijd verschillende uitspraken zijn, zodat de twee verschillende analysedoelen ook een verschillende uitkomst opleveren.Ga naar eind20. Ennis (1982: 64) was de eerste die dit onderscheid expliciet beschreef. Hij betoogde dat de doelen in de literatuur van die tijd vaak door elkaar werden nagestreefd, waardoor het concept van verzwegen premisse onduidelijk was. Het lijkt erop dat de meeste auteurs tegenwoordig ‘waarheid zoeken’ niet meer als doel van een analyse zien, omdat een puur logische reconstructie weinig met de studie van alledaagse argumentatie te maken heeft: nodige premissen passen bij de traditionele logische benadering en de tekortkomingen daarvan waren juist aanleiding om nieuwe theorieën op te stellen. Toch lijkt het onderscheid ook nu nog aan de orde: Walton (1996: 250) gaat bijvoorbeeld in op de vraag wat het onderscheid betekent voor de benadering van verzwegen argumenten. Hij stelt dat de nodige premissen geen probleem vormen, omdat we die kunnen identificeren aan de hand van de regels van deductieve logica en met argumentatieschema's. Maar voor gebruikte aannames is dat in zijn visie anders: volgens hem zijn meer case studies nodig om te komen tot een ‘classification of the different kinds of enthymemes and the different bases they rely on in argumentation’ (Walton 1996: 250).
Het onderscheid tussen gebruikte en nodige premissen wordt niet algemeen erkend en het is bepaald problematisch. Zo volgt uit de definities van de twee soorten verzwegen argumenten dat sprekers in de werkelijkheid nooit verzwegen argumenten in hun hoofd zouden hebben die de argumentatie deductief logisch geldig maken. Oftewel: mensen redeneren in de praktijk niet op een logisch geldige manier. Deze implicatie van het onderscheid strookt onder meer in het geheel niet met de uitgangspunten van moderne deductivisten. Ook het concept van argumentatieschema's zou, als we Walton volgen, niet van toepassing zijn bij de identificatie van premissen waarvan de spreker daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt. Voor Walton horen argumentatieschema's blijkbaar alleen thuis op het logische niveau, terwijl ze bijvoorbeeld in de pragma-dialectiek juist op het pragmatische niveau aan de orde zijn. Ook het onderscheid tussen de twee analysedoelen ‘interpretatie’ en ‘evaluatie’ is niet algemeen erkend. Met name het idee dat dit twee geheel gescheiden en verschillende activiteiten zouden zijn, wordt niet door iedereen gedeeld. In de pragma-dialectiek gaat analyse (de technische term voor ‘interpretatie’) juist vooraf aan een beoordeling (evaluatie). | |||||||||||||||||||||||||
5. De rol van de contextEen derde ontwikkeling die van belang is voor het onderzoek naar verzwegen argumenten is de toename van de theoretische en praktische interesse in de rol van de context in een analyse. Wie alledaagse argumentatie bestudeert, heeft specifieke contextuele informatie nodig om tot een correcte analyse te kunnen komen. Dit geldt voor alle onderdelen van een analyse, maar met name ook voor de impliciete elementen, zoals het verzwegen argument. Het lijkt onmogelijk om verzwegen argumenten in een concreet geval passend te expliciteren als de context niet erbij wordt betrokken. De vraag is hoe dit het best kan gebeuren. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||
5.1 De betekenis van ‘context’.In de moderne argumentatietheorie, vooral in de beginjaren, werden argumentaties aanvankelijk beschouwd los van de context waarin zij hoorden. Er werd, net als in de logische staandaardbenadering, hoofdzakelijk gekeken naar geïsoleerde argumentaties. Tegenwoordig erkent vrijwel iedereen dat zo'n aanpak niet past bij waar het in de analyse van alledaagse argumentatie om moet gaan: als de context buiten beschouwing wordt gelaten, is een analyse oppervlakkig en min of meer zonder betekenis. Om deze reden worden de laatste jaren steeds meer studies verricht waarin de context, bijvoorbeeld die van een specifieke institutionele situatie, een centrale rol in de analyse speelt.Ga naar eind21. Op die manier worden verfijndere resultaten bereikt. Ondanks dit, is echter niet helemaal duidelijk wat het precies inhoudt om de context bij een analyse te betrekken. Een reden hiervan is dat het begrip ‘context’ breed is: het omvat in principe alle informatie die op de een of andere manier een rol speelt en die niet letterlijk is geuit in de uitwisseling die wordt bestudeerd. Vooral ook voor de identificatie van verzwegen argumenten is de onduidelijkheid van het begrip ‘context’ een probleem. Het concept van verzwegen argument is immers geheel contextafhankelijk. Als er onduidelijkheden en onnauwkeurigheden zijn in de wijze waarop de context wordt opgevat, kan dit gemakkelijk leiden tot verschillen van inzicht over wat het correcte verzwegen argument is. Zelfs als er gedetailleerde informatie beschikbaar is, dan komen twee verschillende analysatoren toch vaak tot verschillende aanvullingen van het verzwegen argument. Het kan niet zo zijn dat deze interpretatieverschillen ook optreden bij gewone taalgebruikers, aangezien het dan voor hen niet goed mogelijk zou zijn elkaar te begrijpen en met elkaar te communiceren. Jacobs (1999) benadrukt om deze reden dat het nodig is argumentatie niet geïsoleerd te bekijken, maar vanuit het conversationeel perspectief, om tot een goed begrip van de argumentatie te kunnen komen: Too often the problem of reconstructing arguments has been a problem of refashioning stated propositions, filling in missing premises, drawing out implied conclusions, but without any sensitivity to the total message that is being conveyed. (...) Information conveyed in a message is not limited to what can be extracted from sentences by rules of syntax, semantics, and logic. (...) When people interpret a message, they construct a context of assumptions and inferences to make sense of what was said and of what was not said but could have been said, and that make sense of how and when all of it is said. The words are not the message. (...) It is the context of interpretive assumptions and inferences that is the message. (Jacobs 1999: 398). Jacobs bepleit als oplossing hiervoor dat een ‘normatieve pragmatiek’ wordt uitgewerkt, die een aanvulling zou moeten zijn op de traditionele wijzen van analyseren.Ga naar eind22.
De vraag op welke manier context bij een analyse een rol moet spelen, is vooral aan de orde voor theoretici die op de een of andere manier banden hebben met de traditionele logische benadering, zoals informele logici en pragma-dialectici. Voor degenen die bijvoorbeeld werken vanuit een retorisch perspectief heeft context altijd al een centrale rol gespeeld in het onderzoek naar argumentatie. Dat blijkt al uit de traditionele retorische opvatting van het enthymeem die is gebaseerd op Aristoteles. Retorische benaderingen zijn erop gericht de relatie tussen het enthymeem en de bredere context waarin het enthymeem wordt geuit | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||
te onderzoeken: aan die bredere context wordt vaak gerefereerd als ‘cultuur’. Lucaites, Condit en Caudill (1999) geven aan welke rol enthymemen spelen in de moderne retorica. Volgens hen zijn er drie structurele relaties van belang om een tekst te kunnen begrijpen: de relatie tussen de tekst en de bijbehorende bronnen, tussen de tekst en cultuur, en tussen de tekst en zijn invloed. Bij de bespreking van de tweede relatie is volgens hen het aristoteliaanse concept van enthymeem van centraal belang, omdat het is gebaseerd op doxa, en dat is, stellen zij, de klassieke equivalent van ‘cultuur’. Doxa is meestal stilzwijgend (1999: 71). Een recente retorische studie naar de specifieke relatie tussen enthymemen en cultuur is Horwitz (1999). Zij definieert enthymemen als constellaties van de aannames en afleidingen die luisteraars vormen als zij iemands toespraak aanhoren. Soms worden dergelijke enthymemen alleen maar op basis van de sprekers verschijning (ras, geslacht et cetera) gevormd. Zo kunnen negatieve oordelen over de spreker ontstaan, die de effectiviteit van de toespraak in de weg kunnen staan. Horwitz stelt dat sprekers bewust hierop moeten anticiperen: door bepaalde retorische technieken aan te wenden, kunnen zij de vorming van dergelijke ongewenste enthymemen verhinderen (1999: 385). Retorische benaderingen van enthymemen zijn gebaseerd op een bepaalde opvatting van wat context, of cultuur, is. Omdat ze niet zijn gericht op een correcte en systematische identificatie van de verzwegen onderdelen, is er geen grote noodzaak precies aan te geven wat in een bepaald geval de context is. Het retorische concept van context kan daarom wel zinvol zijn om tot een betere afbakening en invulling te komen van wat in een argumentatieve analyse onder ‘context’ moet worden verstaan, maar biedt vooralsnog weinig concreet houvast voor wie op zoek is naar een methode voor de analyse van verzwegen argumenten. | |||||||||||||||||||||||||
5.2 De positie van de analysator.Een tweede punt van discussie als het gaat om context, is de positie van de analysator. Het probleem is dat het voor hem vrijwel altijd moeilijker is tot juiste interpretaties te komen dan voor de betrokken taalgebruikers. Dit komt omdat de deelnemers aan de discussie beschikken over allerlei verbale en niet-verbale aanwijzingen die de analysator niet heeft: de analysator hoort bijvoorbeeld niet met welke intonatie een uitspraak wordt gedaan en hij ziet niet hoe de sprekers gezichtsuitdrukking daarbij is. De deelnemers kunnen op elkaar reageren: ze kunnen aangeven wat zij niet begrijpen en hun eigen uitspraken zo nodig verhelderen. De analysator kan dit niet. Het nadeel dat de analysator in dit opzicht heeft, maakt het lastiger de expliciete uitspraken goed te interpreteren en het maakt het nog lastiger precies te achterhalen wat impliciet is gelaten. In de literatuur lijken vele theoretici het er inmiddels over eens dat de analyse van argumentatie moet aansluiten bij de bedoelingen (intentions) van de sprekers: men vindt in principe dat een analyse interpretatief correct moet zijn. In mijn waarneming geldt zelfs voor auteurs die zich richten op ‘evaluatie’ en op ‘nodige premissen’ dat zij toch streven naar een bepaalde mate van interpretatieve correctheid, omdat de analyse anders in feite gaat over een bedachte en gekunstelde argumentatie. Vaak wordt echter als complicatie genoemd dat het niet mogelijk is te achterhalen wat de bedoelingen van de spreker zijn geweest, omdat we niet in iemands hoofd kunnen kijken.
In de pragma-dialectiek wordt niet gewerkt met het idee van de bedoelingen van de spreker, maar met het concept van gebondenheden.Ga naar eind23. Ook Walton (1996: 251) heeft voorgesteld te zoeken naar de gebondenheden en niet naar de bedoelingen. Het taalhandelings- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||
theoretische concept van gebondenheden houdt in dat een spreker door het doen van een bepaalde uitspraak op een bepaalde manier bijbehorende gebondenheden op zich neemt: wie een belofte doet, is bijvoorbeeld gebonden aan het nakomen van de belofte en wie een bewering doet, is gebonden aan de juistheid van de bewering. ‘Gebondenheden’ zijn niet alleen een theoretisch concept, maar worden ook als een empirische realiteit gezien: echte taalgebruikers kennen aan de spreker bepaalde gebondenheden toe op basis van wat er hoe wordt gezegd en daarbij kijken zij niet in de eerste plaats naar de bedoelingen van de spreker. Het concept ‘gebondenheid’ is minder problematisch dan dat van de bedoelingen van de spreker. Het is gebaseerd op het theoretische kader van de taalhandelingstheorie en het geeft beter aan waarnaar een analysator op zoek moet zijn in een analyse. Een voordeel is ook dat gebondenheden een nauw verband hebben met de context: ze worden op basis van de context aan een spreker toegekend. Het verband tussen de bedoelingen van de spreker en de context is veel vager. Het is daarom in de praktijk vaak iets gemakkelijker te bepalen wat de gebondenheden zijn dan wat de bedoelingen waren. Maar dit geldt maar tot op zekere hoogte: de analysator heeft altijd als nadeel dat hij minder weet dan de betrokken taalgebruikers. Het lijkt erop dat dit niet geheel te vermijden is. | |||||||||||||||||||||||||
6. Argumentatieschema'sEen vierde en laatste ontwikkeling in het onderzoek naar verzwegen argumenten is de toegenomen aandacht voor argumentatieschema's en hun relatie met verzwegen argumenten. Garssens (1999) beschrijving hieronder refereert aan die relatie: There seems to be general agreement among argumentation theorists that argumentation schemes are principles or rules underlying arguments that legitimise the step from premises to standpoints. They characterise the way in which the acceptability of the premise that is explicit in the argumentation is transferred to the standpoint. The argumentation scheme that has been used by an arguer determines the specific relation that is established between the explicit premise and the standpoint that is being justified. This relation is not a formal one but a pragmatic one. (Garssen 1999: 225) De relatie tussen het standpunt en het argument waarover Garssen spreekt, is op zichzelf niet het verzwegen argument. Als deze relatie echter wordt geformuleerd als een bewering (die stelt dat de twee zaken die worden genoemd in het standpunt en het argument op een bepaalde manier met elkaar zijn verbonden), dan vormt deze bewering het verzwegen argument van de argumentatie. Verschillende auteurs hebben de laatste jaren aangegeven dat argumentatieschema's inzichten kunnen opleveren die mogelijk een oplossing bieden voor het probleem van verzwegen argumenten. Zo stelt Blair (1992: 209) dat de notie van argumentatieschema, naast aristoteliaanse topoi, bruikbare alternatieven kan opleveren voor de volgens hem beperkte deductieve opvatting van argumentaties. Walton (1996: 245) beschouwt argumentatieschema's als een ‘important new tool for the analysis of enthymemes (...)’: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||
Argumentation schemes (...) are the forms of argument (structures or inferences) that enable one to identify and evaluate common types of presumptive argumentation in everyday discourse. (Walton 1996: 245). Volgens Walton zijn er 24 verschillende soorten argumentatieschema's, met elk een eigen reeks bijbehorende kritische vragen. Hiermee wordt volgens hem de identificatie en evaluatie van verzwegen argumenten vergemakkelijkt - overigens alleen als het doel is nodige premissen te identificeren.
Het onderzoek naar argumentatieschema's is relevant voor dat naar verzwegen argumenten. Tot op heden echter zijn de eventuele nieuwe inzichten nog niet daadwerkelijk gebruikt om het probleem van verzwegen argumenten op te lossen. Mij lijken hier vooral twee dingen belangrijk. Ten eerste lijkt het mij dat het kan helpen het verzwegen argument te vinden als het argumentatieschema wordt geïdentificeerd. Maar het argumentatieschema levert alleen een standaard verzwegen argument op voor een bepaalde relatie, bijvoorbeeld voor een causale, tussen het standpunt en het argument. De problemen bij de analyse van verzwegen argumenten gaan vaak juist over bijzonderheden en details (bijvoorbeeld de mate van zekerheid in de afleiding), niet zozeer over de globale strekking. De analysator zal die bijzonderheden en details zelf moeten zien te achterhalen. In die zin vraag ik me af of de toepassing van het concept van argumentatieschema in concrete situaties veel zal oplossen. Ten tweede: als argumentatieschema's een bruikbaar instrument zijn bij de identificatie van verzwegen argumenten, dan is mijns inziens de vraag aan de orde welke relatie er is tussen argumentatieschema's aan de ene kant en de traditionele logische schema's voor geldige redeneervormen aan de andere kant. Volgens Garssen, in het hierbovenstaande citaat, is de relatie tussen het argument en het standpunt niet formeel maar pragmatisch. Maar het is duidelijk dat het verzwegen argument, in ieder geval in de pragma-dialectiek, ook een formeel aspect heeft en niet alleen om heuristische redenen. Is de relatie tussen het standpunt en het argument in een argumentatieschema alleen maar pragmatisch of toch ook formeel in een bepaalde zin? Ook zijn de argumentatieschema's voorbeelden van deductief logisch geldige redeneringen, tenminste in de pragma-dialectiek. Daarom lijkt het voor de hand te liggen dat de kritiek van anti-deductivisten ook van toepassing is op het standaard toepassen van argumentatieschema's. Dit blijkt ook uit het feit dat Walton meent dat argumentatieschema's thuishoren op het logische niveau, samen met bijvoorbeeld de deductieve regels. | |||||||||||||||||||||||||
7. ConclusieIn dit artikel is ingegaan op vier ontwikkelingen in het onderzoek naar verzwegen argumenten. Ten eerste is besproken wat de discussie over het onderscheid tussen deductie en inductie inhoudt en wat deze heeft opgeleverd. Ten tweede is ingegaan op de kwestie wat de aard is van de uitspraak die het verzwegen argument vormt. Ten derde is aan de orde gekomen hoe in het recente onderzoek wordt gekeken naar de rol van de context en het belang hiervan voor een analyse. Ten slotte is aandacht besteed aan de relatie tussen argumentatieschema's en verzwegen argumenten. Uit deze bespreking kan worden afgeleid dat het onderzoek naar verzwegen argumen- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||
ten in de komende jaren naar verwachting vooral in drie richtingen zal worden vervolgd. Om te beginnen, zal het onderzoek gericht zijn op het verder combineren van logische met pragmatische inzichten, zoals moderne deductivisten voorstaan, om zo tot correcte en systematische analyses van het verzwegen argument te kunnen komen. Daarnaast zal de aandacht uitgaan naar retorische benaderingen van het enthymeem en andere pragmatische benaderingen van verzwegen elementen, om de inzichten die hieraan worden ontleend te kunnen verwerken in een argumentatietheorie. Ten slotte is de studie naar argumentatieschema's relevant, vanwege de mogelijkheden die dit kan opleveren voor de identificatie van verzwegen premissen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||
|
|