Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 22 (2000)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 22
Afbeelding van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.21 MB)

ebook (4.26 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 22

(2000)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 275]
[p. 275]

Signaleringen

Don, Jan & Jansen, Frank (red., 1999). Over Taal. Een bundel populair-wetenschappelijke opstellen. Utrecht: HAG.

De bundel Over Taal bevat de keuze van Jan Don en Frank Jansen uit artikelen die zijn ingezonden voor de prijs die het LOT (Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap) heeft uitgeschreven voor het beste populair-wetenschappelijke artikel van 1997 en 1998. In de bundel zijn artikelen opgenomen over de meest uiteenlopende zaken die de taalwetenschap betreffen.

Hoewel de bundel geen indelingsprincipe kent (hij bevat zelfs geen inhoudsopgave), is er tussen sommige artikelen samenhang te ontdekken. Zo handelen drie artikelen over de taalverwerving van kinderen. Maaike Verrips (‘De exotische grammatica van het Kindernederlands’) en Haike Jacobs (‘Maurits op Hawaï’) laten beiden zien dat de wijze waarop kinderen taal verwerven, wijst op het bestaan van een aangeboren algemeen taalvermogen. Yolande Timman stelt een ander aspect van taalverwerving aan de orde: aan de hand van uitspraken van haar kinderen laat ze zien hoe de ontwikkeling van begrip en gebruik van metaforische taal verloopt.

Een ander overkoepelend subthema is computertaal: zullen computers ooit in staat zijn om gesproken taal te herkennen of zelfs te spreken? Het artikel van Petra Hendriks en Helen de Hoop (‘Digitaal is nog lang geen spreektaal’) is vooral op de eerste vraag gericht. Zij beschrijven welke problemen dialoogsysternen (zoals de sprekende computer van de NS) hebben met het herkennen van spraak, en wijzen in dat verband in het bijzonder op de rol die klemtoon hierbij vervult. Jan Don (‘Blieft u nog [kwg]?’) richt zich op het produceren van spraak: hoe leer je een computersysteem de regelmatigheden in de uitspraak van het Nederlands?

Verder bevat de bundel nog een scala aan andere onderwerpen. Zo gaan Kees de Bot, Claudie van Ginneken en Bert Weltens na in hoeverre het Nederlands nu echt door het Engels wordt bedreigd. Frank Jansen laat zien welke stijlmiddelen kunnen worden gebruikt om te laten zien wie er aan het woord is in een tekst. Verder beschrijft hij samen met Leo Lentz de historische ontwikkeling van het leestekensysteem in kookrecepten. Hans van de Velde en Muriel Houtermans onderzoeken in hoeverre de Nederlandse en Vlaamse nieuwslezers een voorbeeldfunctie vervullen wat betreft de uitspraak van de taal. Anneke Nunn, ten slotte, betoogt dat de Nederlandse spelling niet zo onsystematisch en inconsequent is als hij op het eerste gezicht lijkt. Veel onregelmatigheden blijken te verdwijnen als twee spellingsprincipes worden toegevoegd.

In de bundel komen veel verschillende onderwerpen aan de orde, die interessant zijn voor een breder publiek. Bovendien zijn de artikelen begrijpelijk: vaktermen worden in de meeste gevallen goed uitgelegd en ingewikkelde kwesties worden

[pagina 276]
[p. 276]

verhelderd door aansprekende voorbeelden. Toch zijn ze niet allemaal geschikt voor bijvoorbeeld de wetenschapsbijlage van de krant. Niet alleen omdat ze te specialistisch zijn, maar vooral ook omdat de journalistieke invalshoek niet altijd duidelijk is. Wat er precies nieuw en interessant is aan het verrichte onderzoek, blijft helaas soms onderbelicht.

 

Janne Maaike Gerlofs

Pollmann, Thijs (1999). De letteren als wetenschappen. Een inleiding. Amsterdam: AUP. ISBN 9053563938. Prijs: fl. 39,50 (208 pp.)

Een nieuw genre leerboeken en syllabi is in opkomst: wetenschapstheoretische inleidingen voor alfa-wetenschappers. De ontstaansgrond is praktijkgebonden: studies in de letteren/geesteswetenschappen bevatten steeds meer gemeenschappelijke, vakoverstijgende componenten; de alfawetenschapstheorie is zo'n component. Pollmanns De letteren als wetenschappen is voorzover ik weet het eerste Nederlandse leerboek op dit terrein.

In tegenstelling tot Pollmanns eigen - te bescheiden- voorstelling van zaken (p.7) gaat het hier niet om een (zoveelste) introductie in de wetenschapsleer, maar dan met alfa-voorbeelden in plaats van de gebruikelijke (merendeels) aan de bètawetenschappen ontleende.

Gelukkig niet. Want ten eerste eist een wetenschapstheoretische inleiding voor alfa-studenten een sterk accent op problemen die er in meer bèta-georiënteerde inleidingen bekaaid afkomen. Ik denk aan geschiedfilosofische problemen en aan problemen rond normativiteit.

Ten tweede is aandacht vereist voor gedachtengoed dat doorgaans buiten het perspectief van bèta-georiënteerde inleidingen valt, bv. onderscheidingen als ‘verklaren-verstellen’ en stromingen als het structuralisme en het postmodernisme.

Pollmanns boek komt de alfa-student op deze punten uitstekend tegemoet. Door de inhoudelijke diversiteit die uit de brede opzet voorvloeit, dreigt versnippering, maar die wordt voorkomen door een coherente presentatie en een plezierige, ‘docerende’ (in de beste zin des woords) schrijfstijl. Ook inhoudelijk waait het boek niet met alle winden mee. De invalshoek kan m.i. globaal worden aangeduid als ‘kritisch-rationalistisch’. Sterk afwijkende visies krijgen een plaats in illustratieve kaders, die soms ook wat uitvoeriger voorbeeldmateriaal bevatten.

Pollmann heeft volop gebruik gemaakt van de mogelijkheden die zijn lastige maar navenant interessante taak bood. Zo geeft het eerste hoofdstuk (Inleiding), dat, zoals wel vaker in het inleidend-wetenschapstheoretische genre, ook wetenschapshistorische informatie bevat, hem de gelegenheid tot een fraaie en leerlijke uiteenzetting over de oorsprong van onze alfa-wetenschappen aan de vroegste Europese universiteiten (ze hoorden tot de artes-propedeuse, waarna men rechten, medicijnen of theologie ging studeren) en de rol van de humanistische filologie en de opkomst van de landstalen bij hun verdere ontwikkeling.

Het tweede hoofdstuk (Soorten kennis) behandelt het onderscheid tussen enerzijds wetenschappelijke kennis, en anderzijds o.a. alledaagse kennis, pseudo-wetenschappelijke kennis en journalistiek. Juist in de alfa-wetenschappen zijn de grenzen hier vaak vloeiend. Pollmann benut ten volle het rijke arsenaal aan interessant en controversieel voorbeeldmateriaal (fantastische woordetymologieën, Auschwitz-Lüge, ‘numerologische’ analyses van het werk van Bach).

In de volgende vijf hoofdstukken is het alfaeigene minder prominent aanwezig, maar toch onmiskenbaar. Hoofdstuk 3 (De

[pagina 277]
[p. 277]

vorm van kennis) gaat in op de talige vorm waarin (wetenschappelijke) kennis zich manifesteert: woorden, beweringen, redeneringen, teksten. Het gaat hier vooral om logische en epistemologische aspecten van resp. begrippen (bv. theoriegeladenheid, operationalisering), beweringen (generalisatie, ‘analytisch-synthetisch’), redeneringen (deductie, toetsing) en verhalen (samenhang, feitenselectie).

In hoofdstuk 4 (De wetenschapper en de werkelijkheid) staan feiten en hun waarneming en interpretatie centraal. Bekende algemeen-wetenschapstheoretische onderwerpen als het onderscheid tussen observatietermen en theoretische termen, en de hermeneutische cirkel komen aan de orde, gecombineerd met meer vakspecifieke problemen (bv. het beroep op intuïtieve oordelen in de taalkunde, canonvorming in de kunstwetenschappen, periodisering in de geschiedwetenschappen). Ook wordt stilgestaan bij de invloed van technologische vernieuwingen op waarneming en feitenverzameling in de alfa-wetenschappen.

Hoofdstuk 5 heet Wetenschappers op zoek naar de waarheid en behandelt de verschillende doelstellingen van wetenschappelijk onderzoek: verklaren, begrijpen, ordenen en classificeren, en het bouwen van modellen. Begrippen als ‘theorie’, ‘empirische cyclus’, ‘ad hoe’, ‘verstehen’ en ‘conceptvorming’ worden uiteengezet. Bij ‘Modellen’ wordt ook Poppers ‘situationele logica’ behandeld, m.i. een onjuiste plaats voor dit zeker voor alfa's belangrijke concept.

In hoofdstuk 6 (Coherentie) wordt gepleit voor een combinatie van twee waarheidstheorieën, de correspondentietheorie en de coherentietheorie, aan de hand van voorbeelden van interpretaties van kunstwerken en historische gebeurtenissen.

Hoofdstuk 7 (Opvattingen over kennis en groei van de kennis) gaat in op de visies op kennisgroei (of de onmogelijkheid daarvan) van Popper, Kuhn, Lakatos en Haack. Uitvoerig komen de specifieke problemen aan de orde die inherent zijn aan pogingen, kennisgroei vast te stellen in de alfa-wetenschappen.

Hoofdstuk 8 (De waarde van kennis) begint met enkele conclusies over de beperkte mate waarin (alfa-)wetenschapsbeoefening objectieve kennis oplevert. In de rest van het hoofdstuk staat de maatschappelijke rol van de verschillende alfa-disciplines centraal.

De waarde van Pollmanns boek staat of valt met de waarde van het concept ‘wetenschapstheorie voor alfa-studenten’. Wie de alfa-vakken als groep te heterogeen vindt voor een uniforme wetenschapstheoretische inleiding, zal geneigd zijn ook dit boek inhoudelijk te heterogeen te vinden, en misschien benadrukken dat de vele binnen beperkt bestek behandelde ideëen onvoldoende uit de verf komen.

Wie ondanks alle diversiteit genoeg raakpunten ziet en/of de vormende werking van zo'n brede introductie belangrijk vindt, ook waar directe toepasbaarheid op het eigen beperkte vakgebied ontbreekt, zal Pollmanns introductie als een aanwinst beschouwen, en de - inderdaad soms onbevredigende - beperkte weergave van ideëen aanvaarden als onvermijdelijk binnen de gekozen opzet.

 

Els Elffers

Gillaerts, Paul & Heynderickx, Priscilla (1999). Knelpunten bij het reviseren van teksten. Leuven-Apeldoorn: Garant. ISBN 9053508430 Prijs: fl. 28,50.(176 pp.)

De revisiefase, de laatste fase uit het traditionele schrijfmodel, wordt in bijna alle schrijfmethoden genoemd, maar het reviseren schiet er vaak bij in. Misschien vanwege tijdsdruk, of omdat de schrijvers niet goed weten waar ze bij het herzien van

[pagina 278]
[p. 278]

hun tekst naar moeten kijken.

Volgens de flaptekst van Knelpunten bij het reviseren van teksten is schrijven vaak vooral een kwestie van reviseren. Hoewel dat net zo goed van andere onderdelen van het traditionele schrijfmodel kan worden gezegd (schrijven is vaak vooral een kwestie van goed structureren, formuleren etc.), is reviseren en herschrijven belangrijk genoeg om er in het onderwijs uitgebreid aandacht aan te besteden en daarbij vormt Knelpunten bij het reviseren van teksten een uitstekend hulpmiddel.

Het boek behandelt problemen die te maken hebben met revisie op het niveau van de zin en het woord. De lezer vindt er dus niets in over het structureren van teksten, over eisen aan verschillende onderdelen van teksten of over tekstgenres. De auteurs willen niet overal met pasklare antwoorden komen, maar besteden veel aandacht aan de motivatie van correcties: de beginnende schrijver moet vooral leren zijn keuzes te verantwoorden. Daarom wordt elk hoofdstuk uitgebreid ingeleid met achtergronden van de behandelde stof.

Na een algemeen hoofdstuk over taalnormen, komen in afzonderlijke hoofdstukken orthografische, lexicale, syntactische en stilistische knelpunten aan de orde. Bij de orthografisch knelpunten (hoofdstuk 2) wordt de spelling en het juist gebruik van leestekens op een duidelijke en zakelijke manier uiteengezet. Gelukkig zonder een klaagzang op de nieuwe spelling. Het hoofdstuk over de lexicale knelpunten (hoofdstuk 3) gaat voor een groot deel over de problematiek van de leenwoorden en purismen. Purismen lijken vooral voor de Belgen een belangrijke rol te spelen, maar voor Nederlanders is de behandelde stof toch ook interessant. Nederlanders kennen de duimspijker (punaise) en droogzwierder (centrifuge) als typisch Belgische purismen maar meestal niet de in Nederland ingeburgerde woorden aanhouding en spijskaart. Kennelijk nemen de Nederlanders Belgische purismen soms zonder problemen over. De auteurs menen dat de invloed van het Zuiden op het Noorden nog niet zo sterk is, maar verwachten toch dat als de Vlamingen in hun contact met Nederland onberispelijk Nederlands hanteren, ontleningen als camion, kravat en velo ‘als een stilistische verrijking worden ervaren, veeleer dan als een uiting van een gebrekkige beheersing van het Nederlands’ (p. 73).

Bij de syntactische knelpunten (hoofdstuk 4) komen na een uiteenzetting van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) de belangrijkste syntactische problemen aan de orde: de beknopte bijzin, de nominalisenng, de samentrekking, fout gebruik van werkwoorden, woordvolgorde en syntactische coherentie. Heel af en toe is de informatie in dit hoofdstuk wat te beperkt. Bij de behandeling van de beknopte bijzinnen worden bijvoorbeeld veel grammaticale kennis verondersteld.

In het hoofdstuk over stilistische knelpunten (hoofdstuk 5) worden de nominalisering, de passiefconstructies, de woordvolgorde in de zin en het woordgebruik besproken. Hier houden de auteurs hun uiteenzetting over normen opmerkelijk beknopt. De lezer moet zelf afleiden dat voor de auteurs stilistische aanvaardbaarheid vooral leesbaarheid en duidelijkheid betekent. Enige algemene toelichting op de lastige problematiek van de stilistiek was hier wellicht op zijn plaats geweest.

Knelpunten bij het reviseren van teksten biedt geen nieuw theoretisch perspectief op formuleren of herschrijven. Dat is ook niet de ambitie van de auteurs. De auteurs beperken zich zeer consequent tot praktische revisiekwesties en dat maakt het boek alleen maar duidelijker. Het beoogt niet een naslagwerk als Renkema's Schrijfwijzer te vervangen, maar vormt daarop wel een uitstekende aanvulling. Door de uitgebrei-

[pagina 279]
[p. 279]

de aandacht die de auteurs besteden aan de motivatie van correcties is het boek ook zeer geschikt als handboek voor redacteurs en copywriters. De grote hoeveelheid zorgvuldig samengestelde oefeningen completeren het boek.

 

Bart Garssen

Oostendorp, Marc van (1999). Computers & taal. Onze Taal Taalcahiers, deel 3. Den Haag: Sdu. ISBN 9057970376. Prijs: fl. 24,90. (152 pp.)

Computers en taal bevat veertien populariserende artikelen over de betekenis van computertechnologie voor taal, taalkunde en taalliefhebbers. Ongeveer de helft was al eerder gepubliceerd in onder meer Onze Taal, De Taalalmanak en Neder-L, en onderging bewerking voor opname in dit cahier.

Van Oostendorp brengt veel wetens-waardigheden op een onderhoudende manier onder de aandacht. Zo schrijft hij over sprekende en begrijpende computers, over de (on)beschikbaarheid van taalwetenschappelijke kennis op Internet, over geschiedenis en toekomst van vertaalsystemen, over de kwaliteit van verschillende digitale vertaalwoordenboeken, over de computer die leugens detecteert op basis van stemanalyse, en over zijn scepsis over het idee dat er een nieuwe taal ontstaat als gevolg van een steeds grotere deelname van taalgebruikers aan het web, e-mailcommunicatie of chatsessies. Het vijftiende en laatste hoofdstuk biedt de lezer een verzameling aan van 80 websites over taal, verdeeld over acht subthema's - een selectie uit de website van Onze Taal.

De artikelen zijn een aantrekkelijke mengvorm van enerzijds talloze feiten, verhalen en anekdotes en anderzijds Van Oostendorps soms wat recalcitrante visie op ontwikkelingen op het grensvlak van taal en computers. Uit alles spreekt het enthousiasme van de auteur en diens grote betrokkenheid bij het onderwerp.

De vorm van de artikelen is niet overal even consistent. Ze variëren nogal in lengte en invalshoek: de bundel bevat zowel een diepgaande verhandeling over computertaalkunde (twaalf pagina's) als een tamelijk oppervlakkige reclame voor de activiteiten, publicaties en website van het Genootschap Onze Taal (twee pagina's). Een enkele keer worden er uiteenlopende onderwerpen binnen één artikel behandeld. In ‘Elk woord telt’ gaat het eerste deel over nieuwe en verdwenen woorden (en hoe die te zoeken op Internet), terwijl het tweede deel, zonder heldere overgang, verhaalt van juridische problemen bij het hanteren van merknamen die soortnaam zijn geworden. Advocaten van de bewuste merkfabrikanten blijken het Internet af te struinen naar de gewraakte termen en schrijven vervolgens hilarische dreigbrieven naar degene die het woord ‘luxaflex’ gebruikt als gelijkwaardig maar korter synoniem voor ‘horizontale jaloezieën’. Beide thema's zijn interessant en worden op onderhoudende wijze behandeld, maar naar de reden voor combinatie in één artikel blijft het gissen. Mogelijk gaat het om een neveneffect van de bewerking (en samenvoeging) van eerder gepubliceerde artikelen. De vorm van de artikelen doet in ieder geval niets af aan de leesbaarheid: Computers en taal is onderhoudend en leerzaam voor geïnteresseerden met of zonder voorkennis van het onderwerp.

 

Nicole Ummelen


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Els Elffers

  • B. Garssen

  • Janne Maaike Gerlofs

  • N. Ummelen

  • over Jan Don

  • over Frank Jansen

  • over Frans Pollux

  • over Paul Gillaerts

  • over Priscilla Heynderickx

  • over Marc van Oostendorp