Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 22
(2000)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans van Eemeren, Peter Houtlosser en Francisca Snoeck Henkemans
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Het analytisch overzicht van een betoog en de identificatie van argumentatieve zettenNiet elk betoog is even sterk en discussies lopen wel eens uit de hand. Wanneer kan het er nog mee door en wanneer niet? Om dat goed te kunnen beoordelen, moet er eerst een ‘analytisch overzicht’ worden gemaakt dat ondubbelzinnig duidelijk maakt welke standpunten en argumenten er expliciet of impliciet naar voren zijn gebracht en hoe de verschillende standpunten en argumenten precies met elkaar in verband staan. Dan kan immers pas worden vastgesteld wat voor geschil de inzet van de discussie vormt, welke posities er in de discussie worden ingenomen, hoe de betogen waarmee de standpunten verdedigd worden gestructureerd zijn en van wat voor argumentatieschema's daarbij gebruik wordt gemaakt. Bij de uitvoering en verantwoording van de analytische reconstructie die voor het opstellen van een analytisch overzicht nodig is, kunnen verschillende hulpbronnen worden gebruikt. Naast gegevens die ontleend kunnen worden aan de tekst of de context, vormen voor de identificatie van de verschillende ‘zetten’ en de relaties tussen zetten bijvoorbeeld ook specifieke achtergrondkennis en kennis van de wereld belangrijke hulpmiddelen. Wij richten ons in ons onderzoekGa naar eind1. op een verbale bron van informatie, de zogenoemde ‘argumentatieve indicatoren’. In onze - brede - opvatting van dit begrip zijn argumentatieve indicatoren woorden en uitdrukkingen die als aanduidingen fungeren van voor het analytisch overzicht relevante zetten en relaties tussen zetten. Wij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaan er in ons onderzoek van uit dat elke mondelinge of schriftelijke argumentatieve tekst idealiter als een (veelal goeddeels impliciete) kritische discussie kan worden opgevat waarin de protagonist van een standpunt nagaat in hoeverre dit standpunt bestand is tegen de kritische reacties van een echte of denkbeeldige antagonist. Analytisch gesproken, kunnen er in dit kritische toetsingsproces verschillende stadia worden onderscheiden. Per stadium kan worden gespecificeerd welke zetten door de uitgevoerde taalhandelingen tot stand dienen te worden gebracht. In ons onderzoek gaan wij voor elke discussiefase na welke woorden en uitdrukkingen indicatoren kunnen zijn van bepaalde zetten en relaties tussen zetten.Ga naar eind2. Wij concentreren ons in dit artikel op woorden en uitdrukkingen die argumentatieve relaties tussen zetten kunnen aanduiden, zoals de relaties die bepalend zijn voor het geschiltype, het argumentatieschema of de argumentatiestructuur. Bij het inventariseren van woorden en uitdrukkingen die een dergelijke functie kunnen vervullen maken wij gebruik van de definities die in de pragma-dialectische argumentatietheorie van deze relaties worden gegeven (Van Eemeren & Grootendorst, 1982, 1992). De relaties kunnen gespecificeerd worden in termen van opeenvolgingen van zetten in een volledig geëxternaliseerde dialoog, op de manier waarop Snoeck Henkemans dat in Analysing complex argumentation (1992) gedaan heeft voor de opeenvolgingen van zetten waarmee de verschillende argumentatiestructuren die in de pragma-dialectische argumentatietheorie worden onderscheiden tot stand komen. Zo kan systematisch worden aangegeven hoe de voor het analytisch overzicht relevante relaties in een dialectische wisselwerking van argumentatieve zetten tot stand kunnen komen en welke woorden en uitdrukkingen daarbij een indicatieve rol kunnen spelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De analyse van het geschiltypeBij wijze van illustratie laten wij in dit artikel zien wat onze benadering inhoudt voor het inventariseren van indicatoren van het geschil dat de inzet van de discussie vormt. Er worden in de pragma-dialectische theorie vier verschillende geschiltypen onderscheiden: een ‘niet-gemengd enkelvoudig’ geschil, waarin één van de partijen over één kwestie een standpunt naar voren brengt en de andere partij dat standpunt alleen maar in twijfel trekt; een ‘gemengd enkelvoudig’ geschil, waarin de partijen over één kwestie tegengestelde standpunten naar voren brengen (een positief versus een negatief); een ‘niet-gemengd meervoudig’ geschil, waarin de ene partij standpunten over verschillende kwesties naar voren brengt en de andere partij die standpunten in twijfel trekt; en een ‘gemengd meervoudig’ geschil, waarin beide partijen over verschillende kwesties tegengestelde standpunten naar voren brengen.Ga naar eind3. Onder (1) worden voorbeelden gegeven van elk van deze geschiltypen; onder (2) staan de formele notaties:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de beoordeling van een argumentatieve tekst is het van cruciaal belang dat wordt vastgesteld hoe het geschil waar de discussie of het betoog om draait in elkaar steekt. Of de partijen hun standpunten adequaat verdedigd hebben, kan immers pas worden uitgemaakt als duidelijk is wie precies welke standpunten moest verdedigen. Het is niet altijd even eenvoudig om te bepalen hoe een geschil gestructureerd is en wie voor welk standpunt een verdedigingsplicht heeft. Koetsenruijter (1993) heeft bijvoorbeeld laten zien dat een gemengd geschil gemakkelijk voor een niet-gemengd geschil wordt aangezien als in de analyse voorbij wordt gegaan aan beleefdheidsprincipes en strategische overwegingen. Een andersoortige voorwaarde voor de identificatie van het geschiltype is uiteraard dat de analysator weet welke verbale middelen in de praktijk gebruikt worden om standpunten in te nemen en op standpunten van anderen te reageren. Wij zullen hier laten zien hoe meer inzicht kan worden verworven in de wijze waarop de verschillende typen geschillen verbaal kunnen zijn gemarkeerd. Daartoe maken wij eerst duidelijk hoe de verschillende typen geschillen tot stand komen door te specificeren welke opeenvolgingen van zetten in een volledig geëxternaliseerde discussie tot een bepaald type geschil leiden. De aldus gespecificeerde patronen van zetten kunnen, met een door de ‘dialoogprofielen’ van Walton (1989) en Krabbe (1992) geïnspireerde term, ‘dialectische profielen’ worden genoemd. Wij zullen aangeven hoe met behulp van zulke dialectische profielen systematisch kan worden nagegaan welke (combinaties van) woorden en uitdrukkingen als indicatoren van de verschillende geschiltypen kunnen fungeren. Eerst zullen wij ons gebruik van de term ‘dialectisch profiel’ nader toelichten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Dialectische profielenIn het ideaalmodel dat Van Eemeren en Grootendorst in Regels voor redelijke discussies presenteren (1982: 275-283), wordt een specificatie gegeven van de zetten die in een kritische discussie kunnen bijdragen aan het tot stand brengen van een dialectisch aanvaardbare oplossing van een verschil van mening. Het model geeft het zettenverloop weer van een kritische discussie naar aanleiding van een niet-gemengd enkelvoudig geschil. Het doorVan Eemeren en Grootendorst weergegeven discussieverloop is in verschillende opzichten slechts een mogelijk verloop van een kritische discussie. Om te beginnen kan een kritische discussie al in de confrontatiefase een complexere wending krijgen, doordat er een gemengd, een meervoudig of zelfs een gemengd meervoudig geschil ontstaat, in plaats van een niet-gemengd enkelvoudig geschil.Ga naar eind5. Daarnaast zijn er in latere discussiestadia hoe dan ook alternatieve voortzettingen van de discussie mogelijk. Zo kan de antagonist er in de argumentatiefase voor kiezen de argumentatie van de protagonist te aanvaarden of die argumentatie aan te vallen en hangt het in de afsluitingsfase van de resultaten van de argumentatiefase af wie zijn initiële positie mag handhaven en wie hem moet intrekken. Een kritische discussie kan dus op allerlei manieren verlopen. Maar uiteraard niet op willekeurig welke manier. Hoe het zettenverloop zich in een kritische discussie kan ontwikkelen, wordt normatief bepaald door de dialectische reglementering. Het aldus ingeperkte aantal potentiële discussieverlopen kan in kaart worden gebracht met behulp van dialectische profielen. Dialectische profielen geven zettenpatronen weer die zich in een volledig geëxternaliseerde discussie of discussiefase in de interactie tussen de discussiepartijen kunnen ontwikkelen gegeven de mogelijkheden die de dialectische reglementering daartoe biedt. Dergelijke profielen kunnen in de confrontatiefase van een kritische discussie de gesanctioneerde discussieverlopen weergeven die een bepaald type geschil tot stand brengen, in de openingsfase de discussieverlopen die tot een bepaalde verdeling van de rollen en de bewijslast leiden, in de argumentatiefase de discussieverlopen die voortvloeien uit het gebruik van bepaalde argumentatieschema's en uitmonden in een bepaalde argumentatiestructuur en in de afsluitingsfase de discussieverlopen die tot een dialectisch aanvaardbaar resultaat van de discussie leiden. In de volgende paragraaf zullen we aangeven hoe dialectische profielen kunnen worden gebruikt om de verschillende patronen in kaart te brengen van de zetten die in de confrontatiefase van een kritische discussie een bepaald type geschil tot stand kunnen brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Dialectische profielen van geschiltypenEen geschil wordt in de confrontatiefase van een kritische discussie geïnitieerd doordat de ene partij (T1) een standpunt naar voren brengt en een andere partij (T2) duidelijk maakt dat hij dit standpunt niet deelt in elk geval niet zonder meer. Of de oppositie uit het uiten van twijfel bestaat of uit het innemen van een tegengesteld standpunt, bepaalt van wat voor geschil er in eerste instantie sprake is. Dit hoeft nog niet het definitieve geschil te zijn, want beide partijen hebben in de confrontatiefase van een kritische discussie de gelegenheid om hun positie in tweede instantie wel of niet te handhaven (Van Eemeren & Grootendorst, 1982). Iemand die een standpunt naar voren heeft gebracht kan er bijvoorbeeld in tweede instantie niet voor voelen om over zijn standpunt een discussie te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beginnen en er de voorkeur aan geven zijn standpunt weer in te trekken. En iemand kan ook zijn twijfel bij nader inzien weer intrekken omdat hij toch wel wat in het standpunt van de ander ziet. Hij kan zijn twijfel ook juist aanscherpen tot een tegengesteld standpunt. Er kunnen verschillende ‘confrontatierondes’ nodig zijn voordat definitief vaststaat wat voor type geschil het uitgangspunt voor de discussie vormt. Dat er in de praktijk inderdaad verschillende confrontatierondes nodig kunnen blijken te zijn, illustreert het volgende krantebericht: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor- en tegenstanders IJburg bijeenAmsterdam - Over de dijk van het IJmeer bij Durgerdam zullen op een miezerige en winderige zondag niet eerder zoveel mensen hebben gewandeld. Veel Amsterdammers gingen op hun laatste vrije dag voor het referendum over de nieuwe wijk IJburg poolshoogte nemen van de situatie ter plekke. Veel wandelaars twijfelen nog over het standpunt dat ze woensdag zullen innemen. In het ideaalmodel van een kritische discussie wordt aan de mogelijkheid tot bijstelling, afzwakking, aanscherping en eventueel zelfs herziening van standpunten recht gedaan door het tot stand komen van de definitieve posities, en dus van het geschil, in elk geval in twee (en zonodig meer) confrontatierondes te laten verlopen. Wij zullen nu door middel van dialectische profielen aangeven wat de verschillende patronen van zetten zijn die in deze twee rondes tot een bepaald type geschil leiden. Alle geschiltypen kunnen op deze wijze in dialectische profielen worden gespecificeerd. Een niet-gemengd enkelvoudig geschil, het simpelste geschiltype, kan ontstaan doordat T2 een standpunt van T1 in twijfel trekt en beide partijen hun positie handhaven of doordat T2 in eerste instantie een tegengesteld standpunt tegenover het standpunt van T1 stelt maar dat in tweede instantie afzwakt tot twijfel. Uitgaande van een initieel positief standpunt van T1 dat ook in tweede instantie gehandhaafd wordt, kunnen deze twee mogelijkheden als volgt in een profiel worden weergegeven: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een complicatie is dat ook T1 zijn standpunt kan herzien, waardoor de partijen in de tweede ronde alsnog tot overeenstemming kunnen komen of uiteindelijk zelfs een nietgemengd enkelvoudig geschil over een negatief standpunt kan ontstaan. Andersom zou er naar aanleiding van een initieel negatief standpunt ook een niet-gemengd enkelvoudig geschil over een positief standpunt kunnen ontstaan. Deze complicaties laten we hier buiten beschouwing. Het profiel onder (3) beschouwen we als het kernprofiel van het tot stand komen van een niet-gemengd enkelvoudig geschil. Een gemengd enkelvoudig geschil kan tot stand komen doordat T2 tegenover het standpunt van T1 direct een tegengesteld standpunt stelt en dat handhaaft of doordat hij eerst alleen maar twijfel aan het standpunt van T1 uit en die twijfel in tweede instantie aanscherpt tot een tegengesteld standpunt: Dit is het kernprofiel van de dialectisch gesanctioneerde genese van een gemengd enkelvoudig geschil, maar ook hier geldt uiteraard dat het dialoogverloop ook ingewikkelder kan zijn. In een meervoudig geschil komen er uiteindelijk standpunten over meer dan één kwestie ter discussie te staan. Of die standpunten alleen op twijfel stuiten of dat er ook één of meer tegengestelde standpunten worden ingenomen, bepaalt of het meervoudige geschil (geheel of gedeeltelijk) niet-gemengd of gemengd is: Dit kernprofiel van de dialectisch genese van een meervoudig geschil vormt in feite een combinatie van de kernprofielen van de genese van niet-gemengde en gemengde enkelvoudige geschillen die eerder gespecificeerd zijn. Een meervoudig geschil dat aan dit profiel beantwoordt, kan dan ook eenvoudig in een aantal enkelvoudige geschillen worden ontleed. Ingewikkelder wordt het als er een meervoudig geschil ontstaat doordat T2 - nadat hij eerst heeft geëxternaliseerd dat hij het standpunt van T1 niet aanvaardt - in tweede instantie een alternatieve positie tegenover een standpunt van T1 betrekt. In zo'n geval gaat het in principe niet om zomaar een ander standpunt, maar om een standpunt dat negatieve implicaties heeft voor het standpunt dat in eerste instantie ter discussie stond. Dit kan duidelijk worden gemaakt met behulp van de dialogen onder (6): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
T2 geeft in deze dialogen eerst alleen te kennen dat hij het standpunt vanT1 niet aanvaardt, maar vervolgens brengt hij ook een eigen, alternatief standpunt naar voren. Elk van deze standpunten behoeft afzonderlijk verdediging, want als verdedigd is dat het ergens niet (perse) warm is, is daarmee nog niet automatisch verdedigd dat het daar dan koud is. In deze variant van het meervoudig geschil hangen de standpunten echter wel samen. Een succesvolle verdediging van het tweede standpunt impliceert immers dat ook het eerste standpunt met succes verdedigd is: als het ergens koud is, dan is het daar - volgens dezelfde normen gerekend - niet warm. Een geschil als dat in de dialogen in (6) is niet (alleen) meervoudig in kwantitatieve zin, maar (ook) in kwalitatieve zin. De samenhang tussen het eerste en het tweede standpunt van T2 moet in het kernprofiel van een dergelijk kwalitatief meervoudig geschil worden verdisconteerd door duidelijk te laten uitkomen dat het alternatieve standpunt van T2 dialectisch gezien een standpunt impliceert dat tegengesteld is aan dat van T1. Deze toevoeging kan gesymboliseerd worden als [→-/p1]: Uiteraard kan T2 in de praktijk ook onmiddellijk nadat T1 zijn standpunt heeft geuit een alternatief standpunt naar voren brengen. Maar in een volledig geëxternaliseerde dialectische uitwisseling moet T2 eerst tot uitdrukking brengen dat hij het standpunt van T1 niet aanvaardt: het moet voor T1 immers mogelijk zijn het ingenomen standpunt in reactie op de oppositie van T2 bij te stellen of in te trekken. En T2 kan het op zijn beurt pas nodig achten om een alternatief tegenover het standpunt van T1 te stellen als deze zijn standpunt blijkt te handhaven. Een voortzetting waarin T1 twijfel uit aan het alternatieve standpunt van T2 of dat standpunt verwerpt is overbodig. Uit het feit dat T1 een standpunt ingenomen en gehandhaafd heeft dat door het alternatieve standpunt van T2 wordt uitgesloten, volgt al dat hij het alternatieve standpunt van T2 niet accepteert. En omdat T1 niet meer hoeft te reageren, is er voor T2 ook geen aanleiding meer om zijn alternatieve standpunt al dan niet te handhaven.Ga naar eind6. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Indicatoren van een kwalitatief meervoudig geschilDoordat ze in elementaire vorm weergeven hoe de verschillende typen geschillen ontstaan en specificeren welke zetten in de verschillende gevallen een constructieve rol spelen, bie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den de beschreven kernprofielen een goed uitgangspunt voor systematisch onderzoek naar woorden en uitdrukkingen die indicatief kunnen zijn voor de te onderscheiden geschiltypen. Aan de hand van het kernprofiel van de kwalitatieve variant van het meervoudige geschil zullen wij duidelijk proberen te maken wat dit voor wat betreft de indicatoren van dit geschiltype kan opleveren.Ga naar eind7. Als een dialoog volledig in overeenstemming met het kernprofiel van een kwalitatief meervoudig geschil verloopt, is de identificatie van dit type geschil geen probleem. In de praktijk zullen echter in de regel verschillende onderdelen van het profiel impliciet blijven. Zelden zullen discussianten zo duidelijk aangeven hoe hun positiebepaling zich ontwikkelt als in het IJburgtekstje. Het kernprofiel van het kwalitatief meervoudige geschil maakt duidelijk wat er in de praktijk allemaal impliciet kan blijven. Ten eerste hoeft T2 tegenover het standpunt van T1 niet per se eerst expliciet een uiting van twijfel of een tegengesteld standpunt te stellen; hij kan ook meteen een alternatief standpunt naar voren brengen dat impliciet T1's standpunt betwist:
Ten tweede kan, ook als T2 wél eerst expliciet het standpunt van T1 verwerpt, alsnog impliciet blijven of het standpunt dat T2 vervolgens naar voren brengt ook werkelijk een alternatief standpunt is dat een tegenstelling met het standpunt van T1 impliceert:
Uiteraard kunnen ook beide impliciet blijven:
Idealiter indiceren indicatoren van een kwalitatief meervoudig geschil zowel dat een standpunt dat taalgebruiker T2 naar voren brengt strijdig is met een standpunt van taalgebruiker T1 als dat het daarvoor een alternatief vormt. In de regel wordt echter slechts één van beide geïndiceerd. We zullen hier eerst indicatoren bespreken die, in het geval waarin T2 niet expliciet aangeeft dat hij het standpunt van T1 bestrijdt maar meteen een eigen standpunt naar voren brengt, duidelijk kunnen maken dat dit standpunt een alternatief voor het standpunt van T1 vormt. De belangrijkste indicatoren zijn dan indicatoren van contrariteit. Er is sprake van contrariteit tussen het standpunt vanT2 en het standpunt vanT1 als het standpunt van T2 niet in logische zin tegengesteld is aan dat van T1, maar een succesvolle verdediging van het standpunt van T2 wel een succesvolle verdediging impliceert van het standpunt dat tegengesteld is aan dat van T1, zoals in voorbeeld (8) T1: ‘Het is hier godbetert hartstikke koud’, T2: ‘Het is hier warm’. Het is echter niet altijd onmiddellijk duidelijk of standpunten werkelijk contrair zijn of in de betreffende context in elk geval als contrair beschouwd moeten worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De predikaten ‘is me wel een grappenmaker’ en ‘is heel serieus’ mogen op het eerste gezicht contrair lijken, maar het is natuurlijk heel goed mogelijk dat iemand vaak leuke grappen maakt en tegelijk een heel serieus persoon is. T2 had ook zelf kunnen stimuleren dat deze interpretatie tot stand komt door een indicator te gebruiken die de tegenstelling - en daarmee het geschil - annuleert, bijvoorbeeld door te zeggen dat ‘Harry ook heel serieus is’. Andere woorden die dit effect kunnen hebben, zijn ‘en’, ‘daarnaast’, ‘bovendien’ en - iets formeler - ‘eveneens’ en ‘tevens’. Dergelijke indicatoren zorgen ervoor dat de vergeleken eigenschappen naast elkaar, in plaats van tegenover elkaar, komen te staan, zodat er geen sprake is van een contraire, maar van een complementaire relatie. Andersom had T2 de tegenstelling - en daarmee het geschil - ook kunnen aanscherpen, bijvoorbeeld door ‘Harry is juist heel serieus’ te zeggen of ‘Maar Harry is nu bij uitstek heel serieus’. Niet alleen kan het gebruik van indicatoren zoals ‘maar’, ‘juist’ en ‘nu bij uitstek’ duidelijk maken dat er een alternatief wordt gepresenteerd, maar ook dat dit alternatief datgene waar het tegenover wordt gesteld uitsluit. De volgende berichten in de Volkskrant laten zien dat deze indicatoren van naastelkaarplaatsing respectievelijk tegenoverelkaarstelling ook in niet-geconstrueerde voorbeelden met de genoemde functie worden gebruikt: In elke bespreking worden vooral de humor van het boek en McCourts gebrek aan bitterheid geroemd, maar er is ook veel ironie. (de Volkskrant, 5 september 1997) Als de mededeling dat er veel ironie in McCourts’ boek zit in het eerste bericht niet was ingeleid met ‘ook’, dan was de implicatie geweest dat ironie tot op zekere hoogte humor en gebrek aan bitterheid uitsluit. Dat is nu niet zo. In het laatste bericht wordt, door te zeggen dat de VVD-er Niederer ‘juist’ asfalt wil, duidelijk gemaakt dat busbanen en wegenaanleg elkaar in deze discussiecontext wel uitsluiten. Nog iets ingewikkelder wordt het om te bepalen of een standpunt van T2 dat van T1 impliciet uitsluit wanneer T2 een standpunt naar voren brengt dat uitsluitend in pragmatische zin ‘contrair’ is aan het standpunt van T1. Het is dan de vraag of T2 aan een impliciete verwerping van het standpunt van T1 gehouden kan worden of alleen maar aan het bieden van een wenselijker alternatief:
Strikt genomen, impliceert T2's uitspraak hier niet dat het standpunt van T1 verworpen moet worden. Aangezien het niet om een tegenstelling tussen vermeende feiten gaat maar om een tegenstelling tussen keuzemogelijkheden en bovendien met behulp van ‘beter’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt aangegeven dat het om een graduele tegenstelling gaat, kan T2 alleen maar bedoelen dat het standpunt van Tl minder aanvaardbaar is dan het zijne. Toch is de pragmatische consequentie wel dat slechts één van beide standpunten kan worden aanvaard en het andere moet worden verworpen. Dat er goede redenen zijn om thuis te blijven sluit niet uit dat er goede redenen zijn om naar de bioscoop te gaan, maar thuisblijven sluit wel uit dat er naar de bioscoop wordt gegaan, dus ook dat het voorstel om naar de bioscoop te gaan in deze context zou kunnen worden aanvaard en daarmee het standpunt dat dit voorstel aanvaardbaar is. Als T2, in plaats van te zeggen dat het beter is om thuis te blijven, had gezegd: ‘We kunnen ook thuisblijven’ of ‘We kunnen net zo goed thuisblijven’, was dit laatste weer niet het geval geweest, want T2 had zijn standpunt dan niet expliciet boven het standpunt van T1 gesteld. In plaats van dat er sprake is van een echt geschil, zou er dan ook alleen maar een inventarisatie kunnen hebben plaatsgevonden van de verschillende opties. Daar staat weer tegenover dat een dergelijke toevoeging van ‘ook’ in het gewone taalgebruik in de regel toch toelaat dat er een bepaalde voorkeur wordt uitgesproken. Zoals de volgende berichtjes in de Volkskrant duidelijk maken, kunnen ‘ook’ en ‘evengoed’ gebruikt worden om, ondanks de letterlijke naastelkaarplaatsing, met het eigen standpunt een alternatief te presenteren dat het standpunt van de andere partij ‘overrulet’: Volgens Rabin moet er een einde komen aan het Israelische bestuur over de Palestijnse bevolking. ‘Met bezetting bereik je geen vrede’ aldus de premier. ‘We kunnen doorgaan met doden en gedood worden, maar we kunnen ook een einde maken aan de vicieuze cirkel van geweld.’ (de Volkskrant, 6 oktober 1999) In het eerste bericht worden er door Rabin letterlijk genomen twee opties naast elkaar geplaatst: ‘doorgaan met doden en gedood worden’ en ‘een einde maken aan de vicieuze cirkel van geweld’. Het tussengevoegde ‘maar’ maakt echter duidelijk dat Rabin de optie ‘doorgaan met doden en gedood worden’ verwerpt - hetgeen ook weer treffend illustreert dat een analyse in termen van twee geëxternaliseerde confrontatieronden nodig kan zijn om te verklaren wat er in een impliciete discussie precies gebeurt.Ga naar eind8. In het bericht over Algerije zegt de schrijver letterlijk alleen maar dat wat een bewijs voor de ene stelling vormt net zo goed een bewijs voor de andere stelling kan zijn. Het voorafgaande ‘Het lijkt bluf’ maakt echter duidelijk dat hij van mening is dat de bomontploffingen zijn eigen stelling beter bewijzen dan die van Ouyahia. Het profiel van de dialectische genese van een kwalitatief meervoudig geschil geeft ook aan dat er gevallen kunnen zijn waarin T2 wel eerst expliciet het standpunt van T1 betwist, maar waarin het juist impliciet blijft of het standpunt dat T2 vervolgens naar voren brengt als een alternatief moet worden beschouwd. Er zijn twee soorten indicatoren die dan uitsluitsel kunnen verschaffen. Beide soorten indiceren dat het standpunt van T1 a fortiori onhoudbaar is. Met het eerste soort indicatoren brengt T2 impliciet tot uitdrukking dat hij het standpunt van T1 verwerpt en impliceert hij daarbij nog dat zijn eigen standpunt een sterkere polarisering ten opzichte van het standpunt van T1 inhoudt dan een simpele ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werping ervan. Met het tweede soort indicatoren brengt T2 eveneens impliciet tot uitdrukking dat zijn eigen standpunt dat van T1 uitsluit maar impliceert hij tevens dat de tegenstelling tussen zijn eigen standpunt en dat van T1 desalniettemin gering is - en er dus slechts van een zwakke polarisering sprake is. Het verschil tussen deze twee soorten a fortiori-uitsluiting is dat een sterk polariserende uitsluiting in de regel rechtstreeks betrekking heeft op de aanvaardbaarheid van het standpunt van T1 als zodanig, terwijl een zwak polariserende uitsluiting eerder betrekking heeft op de nuances van de kwalificatie die in het standpunt van T1 wordt gegeven. Voorbeelden van uitdrukkingen die zich bij uitstek lenen om een standpunt in de hierboven aangegeven zin sterk polariserend uit te sluiten zijn ‘zelfs’ en, in het bijzonder, ‘sterker nog’: Kunnen we geen moeder meer worden zonder lezen? Uitgevers willen het ons graag doen geloven. Ik beschouw dit soort kreten als onzin. Gelukkig kunnen vrouwen gewoon moeder worden zonder uit boekjes te leren welke gevoelens ze dan moeten hebben. Sterker nog, het unieke moedergevoel kan niet in woorden gevangen worden. Wat het precies is om moeder te worden, dat moet je meemaken. (drs. Sarina van der Brons, Reformatorisch Dagblad, 7 april 1999) Als het unieke moedergevoel niet eens in woorden te vangen is, dan valt a fortiori niet uit een boek te leren hoe de lezeres een goede moeder kan worden. Zulke boeken zouden immers alleen kunnen worden geschreven als de daarvoor noodzakelijke woorden er waren, maar die zijn er niet. Andere uitdrukkingen die kunnen aangeven dat het standpunt van T2 dat van T1 sterk polariserend uitsluit, zijn ‘zeker niet’, ‘al helemaal niet’ en ‘laat staan dat’. Deze indicatoren worden op een iets andere manier gebruikt dan ‘zelfs’ en ‘sterker nog’, want ze introduceren expliciet de verwerping van het standpunt van T1; het alternatieve standpunt is daar dan al aan voorafgegaan: Waar is in die verschrikkelijke genocide in Kosovo nog een woord van hoop? Die hoop zit niet in een overwinning van de NAVO of een overwinning van het Kosovaarse bevrijdingsleger UCK [= alternatief]. En al helemaal niet in een overwinning van Milosevic. (Dominee Harrewijn, Reformatorisch Dagblad, 12 april 1999) Een constructie zoals deze, waarin de expliciete verwerping van het tegengestelde standpunt na het verdergaande alternatief komt, kan gemakkelijk in de door het profiel van een kwalitatief meervoudig geschil gestipuleerde vorm worden gereconstrueerd: ‘De hoop zit [zeker] niet in een overwinning van Milosovic. Hij zit zelfs niet (eens) in een overwinning van de NAVO of van het Kosovaarse bevrijdingsleger UCK’. T2 kan een standpunt van T1 zwak polariserend uitsluiten door er een standpunt tegenover te stellen dat weliswaar het standpunt van T1 uitsluit, maar dat de tegenstelling die met de aanvankelijke verwerping van het standpunt van T1 gepaard gaat in tweede instantie minder onoverkomelijk maakt - er wordt geïmpliceerd dat het om de nuances van de kwalificatie gaat die in dat standpunt wordt gegeven en niet om de kwalificatie als geheel. Dit type uitsluiting kan worden geëffectueerd met behulp van uitdrukkingen als ‘hoogstens’, ‘alleen maar’ en ‘maar wel’: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook in het volgende bericht vindt een zwak polariserende uitsluiting plaats met behulp van ‘maar wel’: Verontrust waren de amateurclubs niet toen vorige week bekend werd dat de FIOD een onderzoek instelt naar betalingen aan spelers door externe sponsors. Maar wel verrast, want dat soort praktijken gebeurt toch altijd bij anderen? (de Volskrant, 8 november 1999) Tegen de verwachting dat de amateurclubs verontrust waren in, stelt de schrijver van dit stuk dat ze niet verontrust waren maar wel verrast. Hoewel hij daarmee impliceert dat ‘verrast zijn’ hier ‘verontrust zijn’ als optimale karakterisering van de manier waarop de clubs gereageerd hebben uitsluit, geeft hij met behulp van ‘maar wel’ aan dat hij ‘verrast zijn’ slechts als een zwakkere vorm van ‘verontrust zijn’ ziet. Hiermee annuleert hij de suggestie dat ‘verrast zijn’ en ‘verontrust zijn’ door hem in alle gevallen als tegenpolen worden beschouwd. Overigens kan ‘maar wel’ ook gebruikt worden om een alternatief te presenteren voor een standpunt dat in reactie op tegenspraak weer is ingetrokken:
Dit voorbeeld laat zien dat de analysator die zich op woorden en uitdrukkingen wil beroepen die indicatief kunnen zijn voor bepaalde discussiezetten eerst de voorwaarden dient te kennen waaronder die woorden en uitdrukkingen de veronderstelde indicatieve functie vervullen. Het voorbeeld maakt tevens duidelijk dat de context waarin de betreffende woorden en uitdrukkingen worden gebruikt in deze voorwaarden moet worden verdisconteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 ConclusieDe conclusie van deze uiteenzetting komt, kort samengevat, op het volgende neer. Voor elk van de geschiltypen die in de pragma-dialectische argumentatietheorie worden onderscheiden, kan een theoretisch gemotiveerd kernprofiel worden opgesteld, dat aangeeft welke opeenvolgingen van zetten in een dialectische uitwisseling tot het betreffende geschiltype leiden. Als zodanig vormt het kernprofiel een normatief orientatiepunt bij het identificeren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de zetten die relevant zijn voor het analyseren van het verschil van mening dat de inzet vormt van een argumentatieve discussie. Varianten in de dialectische genese van een bepaald type geschil, kunnen bij het reconstrueren van de tekst in de regel gemakkelijk tot het betreffende kernprofiel worden herleid, in het bijzonder wanneer het om standaardvarianten gaat die verband houden met het bestaan van bepaalde subsoorten van een geschiltype. Bij het identificeren van de zetten die relevant zijn voor het bepalen van het geschiltype verschaft de argumentatieve werkelijkheid vaak belangrijke empirische aanwijzingen. In het bijzonder bepaalde woorden en uitdrukkingen kunnen, indien de vereiste contextuele voorwaarden vervuld zijn, van belang zijn voor het vaststellen van de precieze functie die bepaalde uitspraken als argumentatieve zetten in een kritische discussie vervullen. Omgekeerd kan de analyse van de gebruiksbetekenis van bepaalde woorden en uitdrukkingen die wij vanuit een specifiek en welomlijnd theoretisch perspectief proberen te geven, ook van belang zijn voor de pragmatische studie van de betekenis van de betreffende indicatoren in het algemeen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|